Italiaans/Les14
Onderwerp van les 14
[bewerken]Les 14 (Lezione Quattordici) behandelt de trappen van vergelijking en een nieuw werkwoord, ´bere´ (drinken).
Trappen van vergelijking
[bewerken]De basisregel voor een bijvoeglijk naamwoord in de trappen van vergelijking is:
Bijvoeglijk naamwoord : Stellende trap. Voorbeeld: il cane bello, de hond is mooi più + bijvoeglijk naamwoord : Vergrotende trap. Voorbeeld: il cane è più bello, de hond is mooier il/la più + bijvoeglijk naamwoord : Overtreffende trap. Voorbeeld: il cane è il più bello, de hond is het mooist
Daarnaast is er ook een speciale vorm, de superlativo assoluto genaamd, voor als je wilt zeggen:
Heel/Erg (bijvoeglijk naamwoord; mooi, lelijk, groot, klein etc.)
Dan gebruikt u:
Stam bijvoeglijk naamwoord (zonder o,a,i of e dus) + -issimo
Voorbeeld:
Brutto / brutta | Lelijk |
Più brutto / più brutta | Lelijker |
Il più brutto / la più brutta | Het lelijkst |
Bruttissimo / brutissima | Heel/Erg lelijk |
A Roma ci sono posti bellissimi : In Rome zijn er heel mooie plekken. Roma e Firenze sono delle città bellissime: Rome en Florence zijn heel mooie steden.
De voorgaande voorbeelden laten zien dat bij de superlativo assoluto geen vergelijking wordt gemaakt. De constructie van de overtreffende trap waarbij wel een vergelijking wordt gemaakt wordt de superlativo relativo genoemd. Hieronder volgen twee voorbeelden:
Roma è la città più bella d'Italia: Rome is de mooiste stad van Italië. Marco è il più bravo della sua classe: Marco is de beste van zijn klas.
Je hebt ook voor de vergelijkingen van 'minder' aparte vormen:
Bijvoeglijk naamwoord: Stellend Meno + bijvoeglijk naamwoord: Verkleinend Il/La meno/a + bijvoeglijk naamwoord: Kleinst
Weer een voorbeeld:
Brutto / brutta | Lelijk |
Meno brutto / meno brutta | Minder lelijk |
Il meno brutto / la meno brutta | Minst lelijk |
Je kunt ook vergelijkingen maken met 'even'. Dan gebruikt u het verbindingswoord 'come':
Sono buono come mio nonno : Ik ben even goed als mijn opa. La pioggia è utile come il sole : De regen is even nuttig als de zon.
Vergelijkingen met de vergrotende en de overtreffende trap werken als volgt:
Paolo è più giovane di Mario : Paolo is jonger dan Mario Anna è la più vecchia : Anna is de oudste
Er zijn bijvoeglijk naamwoorden die naast de regelmatige verbuigingen, zoals hierboven beschreven, een onregelmatige vorm toelaten. We geven de zes belangrijkste voorbeelden.
Stellende trap | Regelmatige vergrotende trap | Onregelmatige vergrotende trap | Regelmatige overtreffende trap | Onregelmatige overtreffende trap |
buono | più buono | migliore | buonissimo | ottimo |
cattivo | più cattivo | peggiore | cattivissimo | pessimo |
grande | più grande | maggiore | grandissimo | massimo |
piccolo | più piccolo | minore | piccolissimo | minimo |
alto | più alto | superiore | altissimo | supremo/sommo |
basso | più basso | inferiore | bassissimo | infimo |
Het werkwoord ´bere´ (drinken)
[bewerken]De tabel luidt
bere drinken | |
(io) | bevo |
(tu) | bevi |
(lui/lei) | beve |
(noi) | beviamo |
(voi) | bevete |
(loro) | bevono |
Het voltooid deelwoord van bere luidt bevuto (gedronken) en het wordt vervoegd met ´avere´ om de verleden tijden passato prossimo, trapassato remoto en trapassato prossimo te krijgen.
Woordenlijst
[bewerken]---. l'aria - de lucht
601. purtroppo - helaas
602. anche - ook
603. la ditta - het bedrijf
604. la moglie - de echtgenote (uitspraak: la mol-je)
605. in vacanza - op vakantie, met vakantie
606. il telefono - de telefoon
607. però - maar
608. forse - misschien
609. rotto - kapot
---. il bagno - het baden, het toilet, de badkamer
611. il marito - de echtgenoot
612. riparare - repareren
613. la doccia - de douche
614. qui - (uitspraak: kwie) hier
615. a sinistra - links
616. abbastanza - genoeg
617. la carta di credito - de creditcard
618. fare colazione - ontbijten
619. ci sono - er zijn
620. a destra - rechts
621. dritto - rechtdoor
622. il cameriere - de ober
---. il latte - de melk
624. da mangiare - iets te eten
625. la torta di mele - de appeltaart
---. il panino - het broodje
627. i servizi - de dienstverlening, de toiletten
628. pulito - schoon
629. il conto - de rekening
630. il Bancomat - de geldautomaat
631. passare - langskomen, bezoeken
632. la farmacia - de apotheek
633. la lavanderia - de stomerij
634. il grande magazzino - het warenhuis
635. il calcio - het voetbal
636. l'autobus (m) - de bus
637. il parrucchiere - de kapper
638. dopo - na
639. uffa! - hemeltje lief! - pfff!
640. fino a - tot
641. più tardi - later
642. ecco - hier is, hier zijn
643. le spese - de boodschappen
644. non importa - het doet er niet toe, geen probleem (lett: Het heeft geen belang)
645. la borsa - de tas
646. vicino a - dichtbij, naast, vlakbij
647. il commesso/la commessa - de verkoper, de verkoopster
648. simpatico - aardig
649. conveniente - gunstig, voordelig, passend, goedkoop
Oefeningen
[bewerken]1. Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vragen.
La Slovenia (Repubblica Slovena; Republika Slovenija in sloveno) è uno stato dell'Europa centrale, che confina con Italia a ovest, Austria a nord, Ungheria ad est, Croazia a sud e ad est ed è bagnata dal Mar Adriatico a sudovest (Golfo di Trieste). La capitale è Lubiana. In Slovenia c'è un'importante presenza italiana nella parte istriana, ungherese ad est ed una crescente immigrazione serba e bosniaca. La moneta è l'euro, che dal primero gennaio 2007 è subentrato al tallero sloveno. La festa nazionale ricorre il venticinque giugno, anniversario della dichiarazione d'indipendenza del mille novecento novantuno.
1.1. Wat is het 'parte istriana'?
1.2. En wat wordt daarover gezegd?
1.3. Waarom is 25 juni de nationale feestdag?
1.4. Welke munteenheid werd op 1 januari 2007 vervangen door de euro?
2. Vertaal de volgende vormen.
1. Sono il più vecchio.
2. Lui è buono come lei.
3. Anna è meno brutta di Carla.
3. Vertaal de volgende vormen van 'bere'.
1. Ho bevuto
2. Bevono
3. Bevo
4. Vertaal de volgende zinnen van het Italiaans naar het Nederlands.
1. Il marito ripara la bicicletta per sua moglie.
2. Cameriere, vogliamo fare colazione con i panini.
3. A sinistra ci sono due negozi con dei bagni.
4. Uffa! Il parrucchiere ripara le borse!
5. Il Bancomat è stato visitato a Milano.
5. Vertaal de volgende zinnen van het Nederlands naar het Italiaans.
1. De geldautomaat is dicht bij het postkantoor.
2. De man met zijn echtgenote waren bij de kapper.
3. Jij moet rechtdoor om bij het bedrijf te komen.
4. Helaas, ik heb de melk en de broodjes niet.
5. De appeltaart is betaald met de creditkaart.
De antwoorden zijn hier te vinden.