Italiaans/Les09
Onderwerp van les 9
[bewerken]Les 9 (Lezione Nove) gaat over de onregelmatige werkwoorden 'rimanere', 'uscire' en 'stare' en voorzetsels. Ook weer een aantal woorden.
Voorzetsels
[bewerken]In het Italiaans gebeurt er soms iets geks met de voorzetsels: Voor een bepaald lidwoord worden sommige voorzetsels samengetrokken met dat lidwoord. Deze voorzetsels heten in het Italiaans le preposizioni articolate. Een dergelijke samentrekking vindt niet plaats tussen voorzetsels en onbepaalde lidwoorden. Eerst een aantal voorzetsels. De voorzetsels die samengetrokken worden, zijn cursief gedrukt:
a | naar, in (stad) |
con | met |
da | naar (persoon), vanaf |
di | van |
dietro | achter (di-jee-tro) |
fra | tussen |
in | naar (land), in |
per | voor |
sotto | onder |
senza | zonder |
su | op |
tra | tussen, onder (personen) |
Nu de rijtjes van voorzetsels die met lidwoorden worden samengetrokken:
di | van |
di + il | del |
di + l' | dell' |
di + lo | dello |
di + la | della |
di + i | dei |
di + gli | degli |
di + le | delle |
Merk op dat dit rijtje hetzelfde is als het delend lidwoord.
a | naar, in (plaatsnaam) |
a + il | al |
a + l' | all' |
a + lo | allo |
a + la | alla |
a + i | ai |
a + gli | agli |
a + le | alle |
da | naar (persoon), vanaf |
da + il | dal |
da + l' | dall' |
da + lo | dallo |
da + la | dalla |
da + i | dai |
da + gli | dagli |
da + le | dalle |
in | naar (land), in |
in + il | nel |
in + l' | nell' |
in + lo | nello |
in + la | nella |
in + i | nei |
in + gli | negli |
in + le | nelle |
su | op |
su + il | sul |
su + l' | 'sull' |
su + lo | sullo |
su + la | sulla |
su + i | sui |
su + gli | sugli |
su + le | sulle |
Een voorbeeld van de samentrekkingen:
Carlo is op de Dom. (Het is il duomo)
Dat wordt:
Carlo è sul Duomo.
Het werkwoord 'rimanere'
[bewerken]Het werkwoord 'rimanere' betekent 'blijven'. Het rijtje van 'rimanere' in de onvoltooid tegenwoordige tijd:
rimanere | blijven |
rimango | ik blijf |
rimani | jij blijft |
rimane | hij/zij/het/u blijft |
rimaniamo | wij blijven |
rimanete | jullie blijven |
rimangono | zij blijven |
Net als in het Nederlands, wordt 'rimanere' in de voltooid tegenwoordige tijd vervoegd met 'essere'. Het rijtje van 'rimanere' in de voltooid tegenwoordige tijd luidt:
sono rimasto/rimasta | ik ben gebleven |
sei rimasto/rimasta | jij bent gebleven |
è rimasto/rimasta | hij/zij/u is/bent gebleven |
siamo rimasti/rimaste | wij zijn gebleven |
siete rimasti/rimaste | jullie zijn gebleven |
sono rimasti/rimaste | zij zijn gebleven |
Het werkwoord 'uscire'
[bewerken]Het werkwoord 'uscire' betekent 'uitgaan'. Het rijtje van 'uscire' in de onvoltooid tegenwoordige tijd luidt:
uscire | uitgaan |
esco | ik ga uit |
esci | jij gaat uit |
esce | hij/zij/het/u gaat uit |
usciamo | wij gaan uit |
uscite | jullie gaan uit |
escono | zij gaan uit |
Ook 'uscire' wordt met 'essere' vervoegd in de voltooid tegenwoordige tijd. Het rijtje is dan:
sono uscito/uscita | ik ben uitgegaan |
sei uscito/uscita | jij bent uitgegaan |
è uscito/uscita | hij/zij/het/u is/bent uitgegaan |
siamo usciti/uscite | wij zijn uitgegaan |
siete usciti/uscite | jullie zijn uitgegaan |
sono usciti/uscite | zij zijn uitgegaan |
Het werkwoord 'stare'
[bewerken]Het werkwoord 'stare' betekent onder meer 'staan' of 'zich voelen' ('stare bene/male'). Het rijtje in de onvoltooid tegenwoordige tijd is:
stare | staan/zich voelen |
sto | ik sta/voel me |
stai | jij staat/voelt je |
sta | hij/zij/het/u staat/voelt zich |
stiamo | wij staan/voelen ons |
state | jullie staan/voelen je |
stanno | zij staan/voelen zich |
Stare wordt, anders dan in het Nederlands, vervoegd met 'essere'. Let goed op, want het voltooid deelwoord is hetzelfde als bij het voltooid deelwoord van 'essere'. Het rijtje is dus hetzelfde als dat van 'essere'.
sono stato/stata | ik heb gestaan/ik heb me gevoeld |
sei stato/stata | jij hebt gestaan/jij hebt je gevoeld |
è stato/stata | hij/zij/het/u heeft gestaan/hij/zij/het/u heeft zich gevoeld |
siamo stati/state | wij hebben gestaan/wij hebben ons gevoeld |
siete stati/state | jullie hebben gestaan/jullie hebben je gevoeld |
sono stati/state | zij hebben gestaan/zij hebben zich gevoeld |
Woorden
[bewerken]De klemtoon is vet aangegeven.
331. diventare = worden
332. ascoltare = luisteren (naar)
333. abitare = wonen
334. rispondere = antwoorden
335. riflettere = nadenken
336. annunziare/annunciare = aandienen, aankondigen
337. piacevolmente = aangenaam (bijwoord), piacevole = aangenaam (bijvoeglijk naawoord)
338. arrestare = aanhouden
339. la scimmia = de aap
340. benevolo = aardig (normaal wordt voor aardig (persoon) gentile gebruikt)
341. il consiglio = het advies, de raad
342. o = of
343. per questo = daarom
344. signor(e) = meneer
345. signora = mevrouw
346. vicino = dichtbij
347. l'animale m = het dier
348. la cosa = het ding
349. agire = doen, handelen
350. il delfino = de dolfijn
351. bere = drinken
352. l'uva v = de druif
353. in fondo = eigenlijk
354. l'isola v = het eiland
355. il secchio = de emmer
356. e(d) = en
357. Europa = Europa (uitspraak "Uiropa" of eigenlijk "Eoewropa" met snelle "èoew")
358. l'attimo m= het moment
359. la fabbrica = de fabriek
360. il fatto = het feit
361. il palazzo = het gebouw
362. la capra = de geit (vrouwtje), il capro = de bok
363. la comune = de gemeente
364. la storia = de geschiedenis, het verhaal
365. il pericolo = het gevaar
366. pericoloso = gevaarlijk
367. il dio = de god, God
368. la dia = de godin
369. bene = goed (bijwoord van buono)
370. l'onda v = de golf
371. la cortina = het gordijn
372. il tavolo = de tafel
373. il ramo = de tak
374. applaudire = applaudisseren
375. il negozio = de winkel
376. il lupo = de wolf
377. la pecora = het schaap
378. il deserto = de woestijn
379. anzi = zelfs, integendeel
380. dire (onr.) = zeggen
381. l'argento m = het zilver
382. cantare = zingen
383. acido = zuur
384. il porco = het varken, zwijn
385. la polizia = de politie
386. il stretto = het kanaal, de zee-engte
387. ancora = nog
388. brutto = lelijk
389. il treno = de trein
390. il ragno = de spin
391. l'oliva v = de olijf
392. il quadro = het schilderij
393. forse = misschien
394. il po' = het beetje = il poco
395. la sveglia = de wekker
396. la bandiera = de vlag
397. l'ala v = de vleugel
398. la fiamma = de vlam
399. il fieno = het hooi
400. l'albergo m = het hotel
U kent na deze les al 400 woorden! Een goede prestatie, na 9 lessen Italiaans!
Oefeningen
[bewerken]1. Lees de volgende tekst en beantwoord daarna de vragen.
EURO |
L'euro (EUR o €) è la valuta comune dei tredici stati che attualmente fanno parte dell'Unione Economica e Monetaria europea (UEM), ovvero Austria, Belgio, Finlandia, Francia, Germania, Grecia, Irlanda, Italia, Lussemburgo, Paesi Bassi, Portogallo, Slovenia e Spagna. Nel suo complesso l'Eurozona conta oltre 317 milioni di abitanti; prendendo in considerazione anche quei paesi terzi che utilizzano divise legate all'euro, la moneta unica interessa direttamente oltre 480 milioni di persone in tutto il mondo. |
L'euro non è tuttavia utilizzato in tutti i 27 stati membri dell'Unione Europea: nella fattispecie, tredici stati lo hanno sinora adottato come divisa ufficiale; la Danimarca ed il Regno Unito godono di una clausola che permette loro di mantenere indefinitamente le proprie valute nazionali; nei rimanenti dodici paesi è prevista la sua introduzione non appena le condizioni macroeconomiche permetteranno di garantire il rispetto dei parametri di Maastricht. In aggiunta ai membri dell'Unione, alcuni microstati (Città del Vaticano, il Principato di Monaco e San Marino) hanno adottato l'euro in virtù delle preesistenti condizioni di unione monetaria con paesi membri della UE. Infine, Andorra, il Montenegro e il Kosovo hanno adottato unilateralmente l'euro. |
Il debutto dell'euro sui mercati finanziari risale al 1999, mentre la circolazione monetaria ha effettivamente avuto inizio il 1° gennaio 2002 nei dodici paesi dell'Unione che per primi hanno sperimentato l'introduzione della nuova valuta. |
L'euro è amministrato dalla Banca Centrale Europea, con sede a Francoforte sul Meno, e dal Sistema delle Banche Centrali Europee; il primo organismo è responsabile unico delle politiche monetarie comuni, mentre coopera con il secondo per quanto riguarda il conio e la distribuzione di banconote e monete negli stati membri. |
L'euro è suddiviso in 100 centesimi. |
Let op: euro wordt uitgesproken als è(oe)w-ro want de e(è) en de u (oe) zijn eigenlijk losse klinkers!
1.1. Hoeveel inwoners heeft de Eurozone?
1.2. Welke gebieden en landen, die geen lid zijn van de EU, gebruiken toch de euro?
A. Zwitserland, Montenegro, Kosovo ,Andorra, Groot-Brittanië en Oekraïne B. Montenegro, Kosovo, Monaco, Vaticaanstad, San Marino en Andorra C. Marokko, San Marino, Albanië, Slovenië, Vaticaanstad en Monaco
1.3. Wanneer is de euro ingevoerd als wettelijk betaalmiddel in 12 staten?
1.4. Waar is de Europese Centrale Bank?
1.5. Door hoeveel mensen over de hele wereld wordt de euro gebruikt?
A. 480 B. 317 C. 381
2. Maak de juiste samentrekkingen van voorzetsel en lidwoord.
1. di + la
2. con + gli
3. su + le
4. su + l'
5. in + il
3. Vertaal de volgende vormen van de onregelmatige werkwoorden.
ne-it:
1. Ik ga uit
2. Wij zijn gebleven
3. Zij zijn uitgegaan
4. Jij staat
5. Jullie voelen je
it-ne:
6. Sono rimasto
7. Sto
8. Usciamo
9. Rimangono
10. Siamo stati/state
4. Verbind de volgende woorden en betekenissen.
Voorbeeld: 1. la donna --- a. de vrouw
Italiaans
1. de trein
2. worden
3. de vlam
4. het hooi
5. het gordijn
Nederlands
a. la cortina
b. il treno
c. diventare
d. la fiamma
e. il fieno
5. Vertaal de volgende woorden en zinnen in het Nederlands.
1. Vado al deserto.
2. La fiamma nel fieno!
3. Pesce o carne? No grazie, niente.
4. Stai sulla cortina?
5. Il porco è brutto.
6. Vertaal de volgende woorden en zinnen in het Italiaans.
1. Ik houd niet van de gemeente!
2. Jij woont op het eiland met de wolven.
3. De vlag van Italië.
4. De zure citroen.
5. Zij wonen in dat gevaarlijke gebouw.
De antwoorden zijn hier te vinden Italiaans/Antwoorden_Les09