Heksenvervolging in Europa (1300-1720)/Wurgen en verbranden
9. Wurgen en verbranden
De heksenjagers wilden het liefst dat de heks werkelijk bekende en oprecht spijt had van haar daden. In onze ogen mag dat een vorm van sadisme lijken. Maar veel heksenjagers hadden mogelijk oprechte zorg voor het zieleheil van de vermeende heks. Het moet voor de vermeende heksen een onthutsende teleurstelling zijn geweest om te ontdekken dat God hen niet kwam helpen tijdens het Godsoordeel en ook niet tijdens de marteling. Dus begonnen zij te denken dat zij wel schuldig moesten zijn.[1] Er zijn gevallen beschreven waarin heksen hun rechters oprecht en huilend dankten na hun veroordeling.
Heksen die niet alleen bekend hadden, maar zich ook nog afwendden van de duivel en zich bekeerden tot Christus, werden eerst gewurgd voordat ze verbrand werden. Als hun misdaden echter tè groot waren, dan werden ze levend en bij volle bewustzijn verbrand, net zoals de heksen die zich niet bekeerd hadden.
De heksen moesten verbrand worden omdat de kwade werken van de heks met haar verbranding teniet gedaan zouden worden. Haar ophangen was niet voldoende, want dan konden haar slechte eigenschappen op haar kinderen overgaan. Zelfs heksen die zich bekeerd hadden, moesten verbrand worden om hun ziel te bevrijden van de duivel zodat ze toch nog naar de hemel konden gaan.
Noten
[bewerken]- ↑ Het idee dat God niet bestond en dus ook niet kon komen helpen, konden zij onmogelijk denken.