Heksenvervolging in Europa (1300-1720)/Rechtsgang
3. Rechtsgang
Er waren kerkelijke en de wereldse gerechtshoven.
1) Het kerkelijke gerecht was de inquisitie. Deze was rond 1250 door de kerk ingesteld tegen de ketterij. Ze werd na 1375 ook gebruikt tegen de heksen. Dominicanen en (vanaf 1600) jezuïeten hebben vele heksen naar de brandstapel gestuurd. De inquisitie ging uit van het inquisitoire recht. De verdachte had nauwelijks rechten en mocht gemarteld worden. Als een dergelijk proces eenmaal begonnen was, leidde het (zeker in Duitsland) meestal ook tot een veroordeling.
2) Het wereldse gerecht was aanvankelijk gebaseerd op het accusatoire recht. Beide partijen waren gelijkwaardig en mochten getuigen oproepen. Wat hekserij betrof, moest er een aanklacht vanuit het volk komen door iemand die zich door de heks benadeeld voelde (middels maleficiën). Maar maleficiën kwamen op bovennatuurlijke wijze tot stand en waren niet makkelijk te bewijzen. Als de beschuldigde heks in de gemeenschap populairder was dan de aanklager, kon zij door het oproepen van getuigen terugslaan en de klager een proces wegens smaad aandoen. Er mocht niet gemarteld worden, dus aanklachten over een verbond met de duivel hadden weinig kans van slagen.
Na 1520 centraliseerden absolutistische vorsten de rechtspraak op een manier die hun meer controle over het volk gaf. Het wereldse gerecht werd toen in Europa grotendeels inquisitoir, behalve in Engeland waar het oude accusatoire recht bleef bestaan. De overheid kon nu zelf op onderzoek uitgaan en zelf de aanklacht formuleren. Een aanklacht vanuit het volk was niet langer nodig, hoewel de meeste heksenprocessen tot circa 1600 bleven beginnen met een aanklacht uit het volk.
Accusatoir proces
[bewerken]Als iemand uit het volk zich door een heks benadeeld voelde, ging hij naar de vermeende heks en verlangde van haar een zegening (de zogenaamde ontheksing). Ging zij daarin mee, dan bekende zij feitelijk schuldig te zijn aan de beheksing. Het eisen van die zegening was dus een aantasting van haar goede eer en zij kon bij het gerecht een aanklacht wegens smaad indienen. Op die manier kon zij soms een formeel proces vermijden.
In Engeland kon de klager proberen bloed van de heks te bemachtigen door haar te krabben. Het volksgeloof zei dat het bloed van een heks haar hekserij ongedaan kon maken. Als de heks daarin meeging, bekende ze feitelijk schuld.
Inquisitoir proces
[bewerken]Inquisitoir recht werd in de zestiende eeuw steeds meer gebruikt tegen elke vorm van criminaliteit. De beschuldigde kon niet in beroep gaan en mocht geen advocaat hebben. Hij wist niet wie hem aangegeven had, want de aanklacht kon anoniem gedaan worden. De gevangene mocht de aanklacht niet vernemen. Hij mocht de getuigen van de aanklager niet ondervragen en hij mocht zelf geen getuigen oproepen. Hij mocht gemarteld worden. Het invoeren van de inquisitoire rechtspraak maakte de procesgang veel gemakkelijker voor de aanklager. Aanklager en rechter waren dezelfde persoon.
Tijdens een inquisitoir heksenproces werd meestal ergens in het proces overgeschakeld van de aanklacht wegens maleficiën naar een aanklacht wegens ketterse duivelsverering. Deze laatste aanklacht leidde vrijwel zeker tot de brandstapel.