Heksenvervolging in Europa (1300-1720)/Malleus maleficarum

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Begin
  3. Rechtsgang
  4. Toename
  5. Reformatie en protestantisme
  6. Heksensabbat
  7. Waterproef
  8. Martelen
  9. Wurgen en verbranden
  10. Hoogtepunt
  11. In Europa en Amerika
  12. In Nederland
    1. Amersfoort en Utrecht
    2. Asten
    3. Roermond
  13. Ontstaan
    1. Dresen-Coenders
    2. Keith Thomas
    3. Joseph Klaits
  14. Verheviging
    1. Dresen-Coenders
    2. Joseph Klaits
  15. Aflopen
    1. Dresen-Coenders
    2. Keith Thomas
    3. Joseph Klaits
  16. Malleus maleficarum
  17. Bronnen en Links
Malleus Maleficarum uit 1669

16. Malleus Maleficarum

Het boek Malleus Maleficarum, ook bekend als de Heksenhamer, is geschreven in 1485-1486 door Sprenger en Institoris, beiden Dominicaanse inquisiteurs. Beiden bekleedden hoge kerkelijke ambten.

Malleus betekent "hamer" en maleficarum betekent "van de boosdoeneressen" (malefica betekent "boosdoeneres").

De verspreiding van de Malleus maleficarum werd vergemakkelijkt omdat vanaf circa 1460 de boekdrukkunst in gebruik was gekomen. De Malleus is lang zeer populair geweest.

De Malleus maleficarum bestaat uit drie belangrijke delen.

  • Het eerste deel wil bewijzen dat hekserij wel degelijk bestaat.
  • Het tweede deel vertelt over de vormen die hekserij aanneemt.
  • Het derde deel beschrijft hoe heksen kunnen worden herkend, voorgeleid en berecht.

Eerste deel[bewerken]

Hierin werd de hekserij beschreven als een nieuwe list van de duivel die nog snel de wereld wilde veroveren voordat Christus zou wederkeren.[1] Het was zijn eindstrijd tegen het rijk Gods. Daarom had hij een nieuwe ketterij gezaaid, erger dan alle andere: die van de hekserij. De heksen hadden een verbond met de duivel gesloten en zouden gemeenschap met hem hebben. Tot 1400 had de duivel zijn dienaren gerekruteerd tegen hun wil, maar daarna waren velen vrijwillig in zijn dienst gegaan. De heksenvervolgers wilden nog vóór de wederkomst van Christus de wereld zuiveren van heksen.

Dat er in dit deel zo op gehamerd werd dat heksen wel degelijk bestonden, was waarschijnlijk een reactie op critici uit die tijd die hun vraagtekens plaatsten bij het bestaan van heksen en magie. Dit gedeelte van de Malleus maleficarum stelde dan ook zeer beslist dat het twijfelen aan hekserij gelijk stond aan ketterij en als zodanig vervolgd zou moeten worden.

Tweede deel. Enkele onderwerpen in de Malleus maleficarum[bewerken]

Afbeelding uit de Heksenhamer
Afbeelding uit de Heksenhamer

De systematische vervolging van heksen als duivelaanbidders begon in Europa al in de vroege veertiende eeuw. De nadruk lag toen echter nog steeds op de maleficiën. Pas in de tweede helft van de zestiende eeuw begon het idee van het duivelspact goed veld te winnen. In Engeland heeft dit idee nauwelijks opgang gemaakt. In de Malleus werd de heksensabbat nog niet genoemd, dit idee werd pas na 1560 door de geestelijkheid en de gegoede burgerij ingevoerd.

In de Malleus maleficarum werd gewaarschuwd tegen de vrouw. De vrouw zou van nature zwak en inferieur zijn. Verder zou zij ongelovig, eerzuchtig, wraakzuchtig, heerszuchtig en hebzuchtig zijn. Ondanks haar uiterlijke aantrekkelijkheid was het beter om bij haar vandaan te blijven, want ze zou een onverzadigbare vleselijke begeerte hebben. Heksen werkten bij voorkeur in op het gebied van de voortplanting en de seksualiteit.

Vormen van hekserij[bewerken]

  • De heksen offerden ongedoopte kinderen aan de duivel en verslonden ongedoopte kinderen. Hier had de duivel belang bij, want omdat deze kinderen ongedoopt gestorven waren, konden ze niet in de hemel komen. Het getal der uitverkorenen zou daardoor langzamer bereikt worden en zodoende zou het Laatste Oordeel worden uitgesteld en het Laatste Oordeel was het moment waarop de duivels voor eeuwig verdoemd zouden zijn.
  • Van de gekookte beenderen en ledematen van die kinderen (liefst eerstgeboren jongetjes), liet de duivel de heksen een zalf bereiden. Als zij daarmee een stok of stoel bestreken, zouden ze kunnen vliegen. De duivel gaf de voorkeur aan vrouwen, want die hadden een sleutelpositie ten aanzien van ongeboren en jonggeboren leven.
  • Er was ook een zalf waarmee de heks de foltering zwijgend kon doorstaan.
  • Het ontstaan van heksen kwam voort uit een ingewikkelde vorm van geslachtelijk verkeer van mannen en vrouwen met incubi en succubi. Geslachtsgemeenschap werd toentertijd door de kerk zonder meer als iets walgelijks gezien en als de manier waarop de erfzonde werd doorgegeven, dus alleen mindere duivels moesten dit vieze werk opknappen. Omdat duivels alleen maar over een aangenomen, luchtachtig lichaam beschikten, kon een (mannelijke) incubus geen echt zaad produceren. Uit het geslachtsverkeer tussen een vrouw en een incubus konden dus geen kinderen voortkomen.
Thomas van Aquino had daar het volgende op gevonden: een (vrouwelijke) succubus dwong een man om zijn zaad af te staan. Dit zaad gaf zij aan een incubus en die bracht dat in bij een heks die (uiteraard) vrijwillig en wellustig meewerkte. Hierdoor zou een nieuwe generatie heksen ontstaan. De dochters van een heks waren daarom altijd uitermate verdacht.
  • Er waren heksen die alleen maar mensen genazen, er waren er die zowel konden genezen als schade toebrengen, en er waren er die alleen maar schade toebrachten. Deze laatste groep was aan al het denkbare schuldig: het veroorzaken van hagelbuien, miskramen, misoogsten, tot en met het verslinden van de eigen kinderen toe. Ze konden vliegen door de lucht, ze konden zichzelf laten zwijgen tijdens de "pijnlijke ondervraging". Ze konden hun kwaad ook op afstand verrichten, want ze hadden het boze oog (ook al wisten ze dat soms zelf niet).
  • Als de heksen ondervraagd werden door de inquisitie en de duivel was niet zeker van hun trouw aan hem, dan mishandelde hij hen vaak 's nachts in hun cel. De inquisiteurs konden dat 's ochtends zien aan hun gezwollen gezichten en blauwe plekken.[2] De duivel zette de heksen er ook toe aan om zich op te hangen nadat ze bekend hadden omdat hij bang was dat ze zich ook nog zouden bekeren en dan was hij hun ziel kwijt. De inquisiteurs vonden het echter beter voor de heksen als ze zich na de bekentenis ook nog bekeerden en dan pas verbrand werden, want dan mochten ze de sacramenten ontvangen en werden zij vóór het verbranden genadiglijk gewurgd. Door de vuurdood werden zij bevrijd uit het duivelse verbond en konden ze toch naar de hemel gaan.
Heksen die hardnekkig zwegen tijdens de ondervraging werden door de duivel geholpen omdat hij er zeker van was dat ze hem trouw waren.
  • Bijzonder verdacht waren vroedvrouwen. Vroedvrouwen doodden zo veel mogelijk kinderen in de moederschoot, wekten een abortus op, of wijdden de pasgeborenen aan de duivel. Deze aan de duivel gewijde kinderen waren definitief van de genade beroofd en werden ook heks, voorbestemd tot eeuwige verdoemenis. Dochters van heksen waren ook tot hekserij geneigd: het hele nakomelingschap gold als geïnfecteerd. Hoofdbron van deze informatie was de bekentenis van een jong meisje, wier tante (een vroedvrouw) voor haar ogen als heks was verbrand. Het meisje (dat zich na marteling bekeerd had), gold als een geloofwaardige getuige want de geleerde Nider had rond 1450 precies dezelfde zaken gezegd als door haar bevestigd waren.[3]

Mensen gingen vaak naar oude vrouwtjes (witte magiërs) voor opheffing van de beheksing als ze dachten dat zijzelf, hun familie, vee of gewassen behekst waren. De wereldse machten achtten dat prijzenswaardig, de kerkelijke niet, want zowel beheksing als ontheksing zouden het werk van de duivel zijn. De duivel had een afspraak met de heksen om de taken te verdelen, de een behekste, de ander onthekste.

Mensen vroegen vaak om raad aan de heksen, maar die wilden een tegenprestatie: eerst klein, dan steeds groter. Eerst moesten ze bijvoorbeeld in de kerk op de grond spuwen als de hostie getoond werd en uiteindelijk moesten ze aan het geloof verzaken. De duivel beloofde van alles en haalde het zieltje langzaamaan binnen. De duivel had alleen geen vat op kuise mensen zoals inquisiteurs en rechters.

De duivel behaalde natuurlijk de meeste winst met het veroveren van deugdzame vrouwen, maar hij had het gemakkelijkst vat op ondeugdzame vrouwen: geile vrouwen, minnaressen, hoeren en overspelige vrouwen. En vrouwen met maatschappelijke problemen.

  • Oude en armlastige vrouwen beloofde hij geld of goederen.
  • Jonge meisjes die een echtgenoot wilden, beloofde hij schoonheid en genot.
  • De duivel verleidde ook jonge vrouwen die in de steek gelaten waren, ze voelden zich verraden en vernederd en wilden zich wreken en kwamen daarvoor bij de heksen. Ontelbare heksen zijn er op deze manier ontstaan.

Derde deel[bewerken]

De Malleus maleficarum was bedoeld als handboek voor wereldse rechters, zodat de inquisiteurs geen heksenprocessen hoefden te voeren, want dat viel hen zwaar. Tijdens het hoogtepunt van de heksenvervolging werd het boek in katholieke streken door veel rechtbanken gebruikt als handleiding voor de vervolging, de procesvoering en de executie van heksen. Zelfs protestanten (die verder niets van de katholieken wilden weten) gebruikten het boek.

Het tè gedreven verdedigen van een beschuldigde zou erop zou wijzen dat de verdediger zelf behekst was.

De waterproef werd aangeprezen: de beschuldigden werden geboeid in het water gegooid, als ze bleven drijven, waren ze schuldig en werden ze gemarteld en als ze zonken, waren ze onschuldig en werden ze vrijgelaten. In Holland werd deze proef rond 1593 verboden, in Brabant rond 1595. In de Malleus was al afgerekend met de vuurproef.

Martelen werd aanbevolen, want de duivel zou de heks vaak helpen om te zwijgen. Het martelen was bedoeld om de duivel te breken, niet de vrouw.

De auteurs[bewerken]

De auteurs van de Malleus waren Sprenger en Institoris, beiden Dominicaanse inquisiteurs. Zij hadden veel ervaring met heksenprocessen. Samen hadden zij heksenprocessen geleid in het bisdom Konstanz en in de stad Ravensburg. Deze gezamenlijke processen hadden tot 50 executies geleid.

Sprenger had veel hoge kerkelijke ambten en veel relaties. Hij zou nauwelijks aan de Malleus hebben bijgedragen (alleen de inleiding is mogelijk door hem geschreven), maar waarschijnlijk wel adviezen hebben gegeven en het werk hebben gedekt met zijn hoge relaties (Paus Sixtus IV, Paus Innocentius VIII, keizer Frederik III en diens zoon Maximiliaan).

Institoris (Heinrich Kramer, of Institorius in het Latijn), was de feitelijke schrijver van de Malleus. Hij was een controversieel persoon. Hij had het gezag van de paus boven dat van de keizer gesteld en in 1473, tijdens een van zijn preken had hij zelfs de keizer beledigd en werd daarvoor in Rome op het matje geroepen. In 1474 werd hij echter alweer vrijgesproken en mocht hij zijn werk hervatten. Rond 1484 werd Institoris bij een heksenprocesreeks in Innsbruck tegengewerkt door een bisschop. Verzet tegen de heksenvervolging, ook binnen de kerk, was echter een verschijnsel van alle tijden en streken. Alleen bleven de critici tot ongeveer 1660 in de minderheid.

Aanbevelingen[bewerken]

Omdat Institoris en Sprenger in hun werk veel weerstand ondervonden, wendden ze zich in 1484 voor ondersteuning tot Rome. De corrupte paus Sixtus IV werd in dat jaar opgevolgd door Innocentius VIII. Deze laatste schreef de bul "Summis desiderantes affectibus".

Deze bul was een ondersteuning voor de heksenvervolgingen van Sprenger en Institoris. De wereldse leiders van het Duitse rijk werden opgeroepen om hen hierin te steunen. In deze bul werd nog niet zo de klemtoon gelegd op de veronderstelling dat vrouwen gevoeliger zouden zijn voor de verleidingen van de duivel. Deze bul ging nog zowel over mannen als vrouwen die het geloof afzwoeren en maleficiën verrichtten. Hekserij werd in deze bul ook nog niet gezien als een nieuwe ketterij erger dan alle andere. Omdat toentertijd een bul gekocht kon worden, tilde men er niet zo zwaar aan en had deze weinig uitwerking als aanbeveling bij de Malleus.

Sprenger en Institoris vroegen daarom een aanbeveling van de universiteit te Keulen. Deze werd weliswaar afgegeven maar het betrof slechts een aanbeveling voor een beperkt publiek van geleerde mannen. Institoris zou daarom deze aanbeveling hebben vervalst door in de notariële akte van 1487 het voor te doen alsof de Malleus voor het grote publiek bestemd was. Sprenger was daarbij afwezig.

Ook koning Maximiliaan deed een aanbeveling voor de Malleus. De Malleus Maleficarum werd na 1521 niet herdrukt tot 1576 en daarna tot 1674 weer heel vaak.[4]

Ruzie[bewerken]

In 1487 was het gedaan met de samenwerking tussen Sprenger en Institoris. De reden daarvoor is niet bekend. Mogelijk speelde mee dat Sprenger een hervormer (observant) was en Institoris niet (hij was een conventueel).[5] Misschien speelde het mogelijke vervalsen van de aanbeveling van de universiteit te Keulen door Institoris een rol.

Sprenger werd tot provinciaal benoemd en vervolgens kondigde hij beperkende strafmaatregelen af tegen Institoris. Institoris ging evenwel gewoon door met zijn werk. In 1490 werd die beperkende strafmaatregel door Rome herbevestigd. Toen Sprenger in 1495 stierf, vervielen die beperkingen blijkbaar want vanaf 1496 kreeg Institoris vanuit Rome weer eervolle opdrachten in Venetië en in 1497 kreeg hij weer hoge kerkelijke ambten waaronder inquisiteur en zelfs nuntius.

Noten[bewerken]

  1. Christus zelf had zijn wederkeer beloofd met de woorden dat sommigen van zijn toehoorders die nog zouden meemaken.
  2. Die echter met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid door de beul waren toegebracht.
  3. Waarschijnlijk had men het kind gedwongen om de standpunten van Nider te herhalen.
  4. Het boek is nog steeds verkrijgbaar en wordt uitgegeven door Dover Publications (ISBN: 0-486-22802-9) en is recentelijk in het Nederlands vertaald door Ivo Gay (Uitgeverij Voltaire)
  5. Hervormingsbewegingen in de kloosters, punt 3).
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.