Volk, kerk en magie 1500-1700/Sociale controle

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Levensomstandigheden van het volk
  3. Sociale controle
  4. Katholiek geloof en bijgeloof
  5. Protestanten tegen bijgeloof
  6. Gods wil
  7. De macht van de duivel
  8. Bidden
  9. Sekten, profeten, gebedsgenezers en fanaten
  10. Kerk en volk
  11. Magie
  12. Magische geneeskunde
  13. Magie om dieven te ontmaskeren
  14. Kerk tegen witte magie
  15. Recht en wetenschap tegen witte magie
  16. Zwarte magie
  17. Verdwijnen van de magie
  18. Astrologie
  19. Heksen
  20. Bronnen en links

3. Sociale controle

Sociale normen[bewerken]

Overspeligen, Jules-Arsène Garnier, 1876
Dompelstoel voor kijvende vrouwen, 18e eeuw

In de zestiende en zeventiende eeuw bestond er in de dorpen nog een sterk gemeenschapsgevoel. De mensen waren afhankelijk van elkaar en tolereerden niet dat iemand van de sociale normen afweek. Er werden geregeld gemeenschappelijke feesten gehouden, bijvoorbeeld met Pasen, waarop onenigheden werden bijgelegd. Verder werd iedereen geacht al zijn familie, buren en kennissen uit te nodigen bij zijn huwelijksfeesten, begrafenisfeesten, doopfeesten, oogstfeesten, feesten als de schapen werden geschoren enzovoort. Men mocht vooral niemand overslaan en men mocht ook niet een uitnodiging afslaan. Men mocht vooral niet vergeten bepaalde mensen extra te trakteren. Sociale verplichtingen niet nakomen, werd als afwijkend gedrag beoordeeld.

Iedereen hield elkaar in de gaten en iedereen wist alles van iedereen. Als iemand voor een (kerkelijke) rechtbank werd gesleept, vertelden de getuigen zonder een spoor van schaamte wat ze allemaal gezien en gehoord hadden, door een openstaand raam of door een gat in de muur. Men hield in de gaten of nieuwkomers in het dorp wel echt getrouwd waren, of de kinderen niet 'te vroeg' na een huwelijk kwamen, of de man zijn vrouw niet sloeg (of andersom), of er niet teveel familieleden in hetzelfde bed sliepen, of de echtelieden elkaar niet bedrogen, of ze niet teveel dronken enzovoort. Als ze vonden dat er iets niet klopte, konden ze een klacht indienen bij een kerkelijke rechtbank. Als de aangeklaagde een slechte naam had, was dat feitelijk al voldoende voor een aanklacht. Iedereen was doodsbang voor een slechte naam, je kon nog beter dood zijn.

Ook vloeken, roddelen, ruziemaken en niet willen werken waren taboe. Kijvende vrouwen werden op de dompelstoel vastgebonden en in de rivier neergelaten. In andere plaatsen werden ze in een ijzeren kooi opgesloten of aan een bit in de mond door de straten gevoerd.

In de zestiende en zeventiende eeuw bestond er geen privéleven in de dorpen van het platteland. En heel deze toestand van onderlinge controle zou hier en daar nog tot in de twintigste eeuw voortduren. In grote steden als Londen en Parijs daarentegen groeide al sinds de zestiende eeuw de onpersoonlijkheid in de samenleving.

1) Zie ook: De uiterlijke schijn moest opgehouden worden ten koste van alles, soms zelfs tot de dood erop volgde. 1500-1795

2) Zie ook: Sociale controle, Europa, 1500-1795

3) Zie ook: Goede naam, Europa, 1500-1795

4) Zie ook: Parijs, 1500-1795

Charivari[bewerken]

Het volk kon iemand die van de sociale normen afweek, behalve aanklagen bij een kerkelijke rechtbank, ook nog een spot- en bestraffingsritueel laten ondergaan: een zogeheten charivari waarin men in optocht en begeleid door ketelmuziek naar het huis van het slachtoffer trok om daar lasterlijke liedjes en toneelstukjes voor te dragen en het slachtoffer uit te jouwen. Soms werd het slachtoffer door de straten gevoerd en soms werd hij geslagen. In Engeland kwam het "riding the stang" voor, waarbij het slachtoffer schrijlings op een boomstammetje werd gezet dat op de schouders van de menigte werd rondgedragen.[1]

Kerk en kerkelijke rechtbank[bewerken]

De Anglicaanse Kerk lette in de dorpen op buren die ruzie met elkaar hadden, ze weigerde die mensen de communie te geven.

Ruziezoekers, roddelaars, dronkelappen, vloekers, mensen die op de zon- en feestdagen werkten en overspeligen konden voor de kerkelijke rechtbanken gedaagd worden. Ze kregen de volgende straffen:

  1. Ze moesten openlijk tegenover hun buren hun fouten belijden. Deze straf kon overigens ook door de wereldlijke rechter opgelegd worden.
  2. Gevangenis of de schandpaal.
  3. Openbare boetedoening: ze moesten op de markt gaan staan met een bord om hun nek waarop hun tekortkomingen vermeld stonden.
  4. Excommunicatie. De lichte vorm van de excommunicatie betekende dat men de sacramenten niet ontvangen mocht, maar de zware vorm betekende dat men door de gemeenschap uitgestoten werd. Niemand mocht meer met deze uitgestotenen eten of werken. Ze mochten niet meer voor een gerechtshof getuigen en als ze stierven werden ze in ongewijde aarde begraven. Deze mensen konden dus geen werk meer vinden, geen beroep meer uitoefenen en geen handel meer drijven. Ze waren werkeloos en vervielen tot de bedelstaf.

Noten[bewerken]

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.