Volk, kerk en magie 1500-1700/Magie

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Levensomstandigheden van het volk
  3. Sociale controle
  4. Katholiek geloof en bijgeloof
  5. Protestanten tegen bijgeloof
  6. Gods wil
  7. De macht van de duivel
  8. Bidden
  9. Sekten, profeten, gebedsgenezers en fanaten
  10. Kerk en volk
  11. Magie
  12. Magische geneeskunde
  13. Magie om dieven te ontmaskeren
  14. Kerk tegen witte magie
  15. Recht en wetenschap tegen witte magie
  16. Zwarte magie
  17. Verdwijnen van de magie
  18. Astrologie
  19. Heksen
  20. Bronnen en links

11. Magie

Magie wordt hier gedefiniëerd als: het toepassen van niet-werkzame rituelen en technieken als alternatief voor de machteloosheid en angst die ontstaan als er nog geen werkzame technieken beschikbaar zijn. Omdat er tussen 1500 en 1700 in Europa nog maar weinig werkzame middelen waren tegen brand, natuurrampen, epidemieën en ziekten, floreerde de magie. Magie speelde echter al een grote rol in het Romeinse Rijk (en waarschijnlijk al lang daarvoor). Tussen circa 1500 en 1650 genoot de magie zelfs enige steun vanuit de Europese universiteiten. Daarna werd het voor de elite langzamerhand ongepast om zich met magie bezig te houden. De aandacht van het volk voor de magie verminderde echter pas in de negentiende en twintigste eeuw toen de technologische en medische wetenschappen werkzame alternatieven boden. Magie is echter ook nu, anno 2010, nog steeds niet verdwenen uit de belevingswereld van het volk.

Neoplatonisme[bewerken]

Hermes Trismegistus, middeleeuwse prent
Wichelroede gebruikt om erts te zoeken, 1556

In de Middeleeuwen geloofden vele geleerden dat de materie, de aarde, planten en mineralen, weliswaar onbezield waren, maar onder de astrale invloed van de sterren en planeten stonden. Deze geleerden geloofden dat de magiër die astrale invloeden van de hemellichamen op de materie voor zijn eigen doeleinden kon aanwenden.

In de Renaissance herleefde het neoplatonisme aan de universiteiten van heel Europa. Die herleving begon rond 1470 in Florence met Ficino en diens student Pico della Mirandola en verspreidde zich rond 1520 via mensen als Paracelsus en Cornelius Agrippa naar Noord-Europa.

  1. Ficino vertaalde in 1471 de verzameling werken Corpus Hermeticum die uit de eerste eeuwen na Christus stammen maar waarvan renaissancistische intellectuelen dachten dat ze nog vóór de tijd van Mozes waren geschreven en de veronderstelde leerstellingen bevatten van de oude Egyptische god Thot of Hermes Trismegistus. Dit werk leerde dat de mens door een spirituele wedergeboorte zijn bij de zondeval verloren heerschappij over de natuur kon herwinnen. Het werk van Ficino leidde tot het hermetisme waarbinnen de astrologie en de alchemie belangrijk waren.
  2. Giovanni Pico della Mirandola gaf in 1486 opdracht tot het vertalen van Hebreeuwse mystieke teksten. Hij combineerde elementen uit het neoplatonisme met aristotelisme, hermetisme en de kabbala.

Deze neopatonistische geleerden geloofden in het bovennatuurlijke en onstoffelijke. Het universum werd bevolkt door een hiërarchie van geesten die op bovennatuurlijke wijze invloed uitoefenden op de materie. De aarde zagen zij als een levend organisme. Ze meenden dat bezweringen en formules werkzaam konden zijn in de zichtbare wereld.

Er waren volgens de neoplatonisten drie soorten magie:

  1. De natuurlijke magie: deze betrof de occulte eigenschappen van de materie. Bijvoorbeeld de signatuurleer.[1]
  2. De hemelse magie of astrologie. Deze betrof de invloed van de hemellichamen op de materie.
  3. De ceremoniële magie of kakomagie of geestenbezwering. Deze deed een beroep op de geestelijke wezens waarmee het universum volgens de neoplatonisten gevuld was. De neoplatonisten geloofden dat de magiër de occulte invloeden van deze geesten op de materie door speciale technieken (geestenbezweringen) voor eigen doeleinden kon aanwenden.

Correspondentieleer[bewerken]

De neoplatonische geleerden meenden dat alle delen van de stoffelijke wereld met elkaar in verband stonden. "Zo boven, zo beneden", heette het. Zelfs kleuren, letters en getallen hadden een magische betekenis.

Hoewel de invloed van de neoplatonisten al direct na 1550 begon af te nemen, verleenden zij tot aan 1700 een zekere wetenschappelijke basis aan de magie:

  • Handlijnkunde en gelaatskunde. Ieder mens zou immers een afspiegeling in het klein zijn van het grote universum. En daarom was het logisch dat de hand en het gezicht een afspiegeling van de hele mens waren. Aan afwijkingen van het deel kon men afwijkingen van het geheel afleiden. De Royal Society nam dit allemaal een tijdlang zeer serieus.
  • De signatuurleer. Elke plant zou een zichtbaar kenteken van haar medicinale functie hebben. Zo bleek uit het gele sap van de stinkende gouwe dat deze plant leverkwalen kon genezen.
  • Waarzeggerij.
  • Astrologie. Door de correspondentieleer twijfelde men niet aan de invloed van hemellichamen op de aardse gebeurtenissen.
  • Magnetisme. Er waren onzichtbare energiestralen door het hele universum. De neoplatonisten geloofden aan:
    • Telepathie. Het overdragen van gedachten en gevoelens op afstand zonder gebruik van taal of technische hulpmiddelen.
    • Het gebruiken van de wichelroede was ook een vorm van magnetisme want de wichelroede zou volgens de neoplatonisten een soort magneet zijn.
    • Woorden, bezweringen en opgeschreven of uitgesproken toverspreuken zouden een bovennatuurlijke invloed hebben op mens en materie. De hele wereld was één geheel van vitale invloeden en onzichtbare geesten. De magiër paste technieken toe om die invloeden te kunnen gebruiken voor eigen doeleinden.

Ook verleenden de neoplatonische geleerden enige wetenschappelijke basis aan het volksgeloof:

  • Angstige mensen zouden eerder door een epidemie getroffen worden.
  • Een ongeboren kind zou in de moederschoot gevormd worden door de gedachten van de moeder.

Sympathische magie[bewerken]

De neoplatonisten geloofden in de "werking op afstand". Een inwerking op een bepaalde entiteit of object zou een overeenkomstige uitwerking hebben op een andere entiteit of een ander object, zonder dat er een zichtbaar verband tussen die twee entiteiten of objecten bestond. Dit leidde tot het geloof in de sympathische geneeswijzen.

  • Genezingen op afstand, zoals de wapenzalving (uitgevonden door Paracelsus). Deze hield in dat een patiënt die met een wapen verwond was, zou genezen indien men het wapen zou zalven, zelfs al was dat 50 kilometer van de gewonde verwijderd. De levensgeesten van het opgedroogde bloed op het wapen werden door de wapenzalving tot leven gewekt en verplaatsten zich door de lucht om zich te herenigen met het slachtoffer van het wapen en die genas daardoor. De wapenzalving was dan ook geen kakomagie (magie door bezweringen) maar natuurlijke magie (zie boven).
  • Men begroef wel eens urine van iemand met nierstenen.
  • De gordels (voor zwangere vrouwen), edelstenen, amuletten, bezweringen en toverspreuken zouden trillingen in de lucht veroorzaken die ziekten konden beïnvloeden.

Geestenbezwering[bewerken]

Dokter Faustus, 1620

Al in de Oudheid en de Middeleeuwen had men geloofd dat men, door de juiste rituelen uit te voeren, in contact met de geesten kon komen om hun krachten voor eigen, wereldlijke doeleinden te kunnen gebruiken. In de Renaissance kwamen er, onder invloed van het neoplatonisme, nog meer van dit soort bezweringsrituelen. Zij waren omgeven door geheimzinnigheid want het oproepen van geesten werd door de autoriteiten in de Renaissance gezien als een zwaar misdrijf.

Men kon tijdens zo'n geestenbezwering de hele hiërarchie van engelen en demonen oproepen. Er werd een krijtcirkel op de grond getrokken, toverformules uitgesproken, er werden wijwater, kaarsen, scepters, zwaarden, toverstokken en metalen schijven gebruikt.

Deze rituelen om geesten op te roepen werden op grote schaal door intellectuelen, volksmagiërs en nieuwsgierige leken uitgevoerd. Deze geesten zouden hun bezweerders rijk, machtig en beroemd kunnen maken. Ze zouden hen liefde en kennis (zie Faust) kunnen verschaffen. Als iemand in de zestiende en zeventiende eeuw buitengewoon veel maatschappelijk succes had, dachten veel mensen dat hij dit door tovenarij had verkregen.

Opstandelingen en samenzweerders verspreidden wel eens het gerucht dat ze bovennatuurlijke hulp kregen van geesten die ze hadden opgeroepen. De tegenpartij beschuldigde hen er dan weer van dat ze de duivel hadden opgeroepen.

De Kerk stond zeer vijandig tegenover het geestenbezweren. Want wat voor geesten werden er opgeroepen? Engelen? Maar die zouden zich nooit voor zoiets banaals lenen. Geesten tussen engelen en duivels in? Maar de christelijke leer kende dat soort wezens niet. Dus waren het duivels en die waren uit op de ziel van de bezweerder en zijn klanten. Andere theologen vonden het hele gedoe maar fantasterij omdat mensen volgens hen helemaal niet in contact met geesten konden komen. Geestelijken met een neoplatonistische achtergrond geloofden wél dat je met geesten in contact kon komen (kakomagie), maar zij vormden in Engeland een minderheid.

Hogere geestenbezweerder[bewerken]

De serieuze geestenbezweerder leidde een vroom leven want hij wilde niet dat hij per ongeluk demonen opriep. Hij moest eerst veel bidden en vasten voordat hij zijn ritueel kon uitvoeren. Alleen maagdelijke jongens of meisjes van elf en twaalf jaar oud zouden de opgeroepen geest kunnen zien (in een kristallen bol) maar ook puur maagdelijke mannen en vrouwen. Veel geestenbezweerders deden daarom afstand van hun seksuele leven. Zij gebruikten vaak oude Latijnse gebeden en hun rituelen waren afgeleid van de katholieke symboliek. Zij deden dus helemaal niet waar de Kerk hen van beschuldigde: gedachteloos vaststaande formules uitspreken om de duivel op te roepen die hen (in ruil voor hun ziel) rijkdom en macht gaf. Integendeel: zij richtten nederige smeekbeden tot God, zij waren binnen het christendom bezig met een heilige zoektocht naar openbaringen van God.

Necromantie[bewerken]

Necromantie is een heel oude vorm van tovenarij waarbij men met behulp van (lichaamsdelen van) overleden personen de geesten kon oproepen om die voor aardse doeleinden te gebruiken. Dit ritueel had geen enkel verband met de theorieën van de neoplatonistische intellectuelen.

Alchemie[bewerken]

Laboratorium van alchemist, ca 1595
Alchemist, Cornelis Bega, 1663

De alchemie had banden met het hermetisme (zie boven). De alchemisten stelden net als de Romeinen dat metalen levende organismen waren die onder de grond konden groeien. Verder meenden zij dat alle stoffen tot hun volmaakte vorm konden worden teruggebracht. Door de steen der wijzen te ontdekken zou men metalen in goud kunnen veranderen. Paracelsus zocht naar betere medicijnen in plaats van naar goud. Hij zocht bijvoorbeeld naar het 'aurum potabile' ofwel drinkbaar goud[2] dat tegen alle ziekten zou helpen en een stap zou zijn in het zoeken naar het levenselixer.

De vooraanstaande alchemisten leidden, net als de hogere geestenbezweerders, een vroom leven met veel bidden en vasten. Zij waren niet zozeer bezig met het maken van goud maar eerder met een spirituele transformatie en een zoektocht naar God. In de Middeleeuwen waren veel alchemisten nog monniken geweest, ondanks het feit dat de Kerk de alchemie regelmatig verbood. In de zestiende en zeventiende eeuw deden nog steeds veel geestelijken aan alchemie. Toch stonden zowel katholieken als protestanten vijandig tegenover de alchemie omdat zij bang waren dat de duivel erachter zat.

Alchemie werd nogal eens beoefend door bepaalde religieuze fanaten en sekteleden.

Deze verheven vormen van magie, als bovengenoemde hogere geestenbezweerders en alchemisten, stamden niet uit de Middeleeuwen maar waren in de Renaissance ontstaan toen de klassieke traditie werd herontdekt. Uiteraard waren niet alle tovenaars zo verheven. Er waren ook veel louche types onder.

Astrologie[bewerken]

De astrologie had een grote theoretische basis, in tegenstelling tot de volksmagie, en kon (en kan) daardoor ook intellectuelen bekoren. Zij kon systematische adviezen geven en een karakteranalyse van de klant.

Veel andere vormen van magie waren min of meer gebaseerd op de astrologie:

  • Geomantiek[3], handlijnkunde en fysiognomie waren sterk gebaseerd op de astrologie omdat men dacht dat delen van de hand, het gezicht enzovoort overeenkomsten zouden hebben met de planeten en huizen van de astrologie.
  • De alchemie stelde dat er overeenkomsten bestonden tussen bepaalde stoffen en de planeten en de alchemist deed bepaalde dingen alleen op astrologisch verantwoorde tijdstippen.
  • De wonderdokters en wijze vrouwen (zie volgende hoofdstuk) verzamelden hun geneeskrachtige kruiden alleen op astrologisch bepaalde tijdstippen, evenals de geestbezweerders alleen dan de geesten bezworen.

De astrologen wijdden zegels en ringen (gegoten van tin en koper en gegraveerd met astrologische tekens) op astrologisch gunstige tijdstippen in de hoop dat de gunstige eigenschappen van de stand der planeten op dat moment in die amuletten werd opgeslagen. Met die zegels en ringen kon men de gunst van hooggeplaatste heren verwerven, de liefde van vrouwen, de trouw van echtgenoten, ze beschermden tegen ziekte, bliksem, ze konden iemand toverkunsten verlenen, hielpen tegen vlooien en muizen en de dienstmeisjes gebruikten ze als voorbehoedmiddel.

De zuivere astrologen schreven ziekte en dood toe aan de invloed van een planeet (was de maan de boosdoener, dan werd de patiënt maanziek genoemd). Veel astrologen waren echter minder zuiver en gedroegen zich net als wonderdokters:

  • Zij behandelden zieken.
  • Zij diagnosticeerden en behandelden mensen die dachten dat ze behekst waren.
  • Ze gaven toekomstvoorspellingen en hielden zich bezig met het terugvinden van verloren goederen en personen.

Sommige astrologen gebruikten zelfs (net als de wonderdokters) kristallen bollen en spiegels[4] alsmede zegels en amuletten. Toch voelden zij zich ver boven de dorpstovenaars en wijze vrouwen verheven, omdat zij meenden dat de astrologie een wetenschappelijk systeem was.

Waarzeggerij en toekomstvoorspellen[bewerken]

Zigeunerin leest de hand van een meisje, Ludwig Emil Grimm, 1826
De humana physiognomonia libri IIII, 1586
Frenologische kaart, 1883

Waarzeggers waren er al in de vroege Middeleeuwen. Vooral rondtrekkende magiërs voorspelden hun cliënten de toekomst.

  1. Zij gebruikten daarvoor handlijnkunde (de lijnen in iemands hand) en gelaatskunde (de vlekken in iemands gezicht en de rimpels op zijn voorhoofd). Deze methodes waren al in de Middeleeuwen bekend en werden rond 1575 in druk verspreid. Ook de neoplatonistische intellectuelen in de Renaissance namen dit soort methodes serieus. Zij meenden dat tussen alle delen van de stoffelijke wereld betrekkingen zouden bestaan. "Zo boven, zo beneden", heette het. Weliswaar vonden deze intellectuelen natuurlijk dat de dorpstovenaars deze methodes op een veel slechtere manier toepasten dan zijzelf, toch geloofden ook zij aan de fysionomie: dat je uit iemands lichamelijke kenmerken zijn karakter kon afleiden. Nog in de negentiende eeuw geloofden intellectuelen in de frenologie die stelde dat men uit de vorm van de schedel iemands karakter kon afleiden.
  2. De 'numerologie' was een vorm van toekomstvoorspellen die helemaal geen intellectuele grondslag had en en werd toegeschreven aan Plato of Pythagoras. De letters van de naam van de cliënt werden omgezet in getallen en na een aantal berekeningen kwam men vervolgens uit in een cirkel die in vlakken verdeeld was waarin dan de toekomst van de cliënt beschreven stond. Men sprak van de "sferen van dood en leven" Ook deze methode werd rond 1575 in druk verspreid.
  3. Er waren ook 'boeken van het Noodlot': men kon door het werpen van dobbelstenen bij een bepaalde passage uitkomen die het lot van de dobbelsteenwerper zou verraden (vergelijk de I Tjing).
  4. Verder waren er nog 'weer- en oogstvoorspellingen'. Dit waren boeken met spreuken als: "Valt Kerst op een zondag dan wordt het een goed jaar", "Regen op Sint Paulus betekent een schaarse oogst". Zo kon men ook iemands toekomst voorspellen aan de hand van zijn geboortedag: "een maandagskind is schoon van zin".

Al deze boeken werden door wonderdokters en rondtrekkende tovenaars gebruikt.

Dan waren er ook nog mensen die de toekomst konden voorspellen uit het kwaken van kikkers. Boeren voorspelden in de zeventiende eeuw wat hun graan zou opbrengen door er een paar korrels van op een hete plaat te gooien en te kijken hoe ze 'dansten'. In de achttiende eeuw voorspelden tovenaars de toekomst door in koffiedik te kijken. Wijze vrouwen stelden dat ze helderziend waren omdat ze de zevende dochter waren.

De gewone man dacht na over zijn dromen, keek naar wolkenformaties en naar vogels of dieren die zijn pad kruisten.[5]

Sceptici en materialisten over waarzeggerij[bewerken]

Waarschijnlijk gingen de mensen alleen maar naar een waarzegger als ze een probleem hadden, zoals een slecht huwelijk. Mogelijk luchtte het de klant op om eens over zijn problemen te kunnen praten en mogelijk gaf de waarzegger hem goede raad. Soms kon de waarzegger een geschil beëindigen.

Tijdens zijn bezoek aan de waarzegger werd de klant gedwongen om onder ogen te zien wat hij echt wilde. De waarzegger bevestigde dat vervolgens. Vaak raakte de klant in een soort zelfhypnose, bijvoorbeeld door langdurig in een kristallen bol te kijken.

  • Waarzeggers bevestigden het besluit van mensen die eigenlijk al wisten wat ze wilden maar nog twijfelden aan de juistheid van hun beslissing.
    • Als de waarzegger een (in de ogen van de klant) "verkeerde" voorspelling deed, trok deze zich er vaak niets van aan of ging naar een andere waarzegger.
    • De klant luisterde voornamelijk naar voorspellingen die bevestigden dat hij op de goede weg was. De waarzegger bevestigde dus meestal het voornemen van zijn klanten en versterkte daarmee hun zelfvertrouwen.
  • Sommige mensen twijfelden zo erg aan hun eigen beslissingen dat ze zich vastklampten aan elke uitspraak van de waarzegger die ook maar enigszins bevestigde dat ze op de goede weg waren.
  • Andere mensen hadden geen flauw idee welke beslissing ze moesten nemen. Soms (zoals bij een loterij) waren er helemaal geen rationele gronden om een keuze te maken. Waarzeggers reikten hen dan een willekeurige oplossing aan (zoals een geluksgetal of de blaadjes van een bloem afplukken). Daardoor maakte men dan uiteindelijk in ieder geval nog een keuze.

Vaak luisterde de waarzeggers hun klanten af als ze nog in de wachtkamer zaten of ze spraken met hun familie en vrienden. Daardoor konden ze tijdens het consult met indrukwekkende uitspraken over het persoonlijke leven van hun klanten komen. Verder was het zo dat één enkel toevallig succes van de waarzegger bij het publiek honderd mislukkingen goedmaakte.

Schatgraverij[bewerken]

Omdat er nog geen banken en kluizen waren, verstopten veel rijken hun geld en juwelen in een kist onder hun bed of begroeven het in de tuin. Soms stierven mensen onverwacht of werden plotseling van huis en haard verdreven door een oorlog of epidemie. Zodoende lagen er her en der schatten in de bodem. Er lagen zelfs nog schatten uit de Middeleeuwen in de grond. En soms vond iemand toevallig zo'n schat, bijvoorbeeld bij het ploegen of spitten. Er circuleerden verhalen over mensen die op die manier opeens rijk waren geworden. Schatgraven was dus een veelvoorkomende hobby in die tijd. Oude grafheuvels werden niet gespaard.

Ook bij het schatgraven werd de hulp van de dorpstovenaar ingeroepen. Deze gebruikte hiervoor moderne technische hulpmiddelen als de wichelroeden. Er werden zelfs geesten opgeroepen die moesten vertellen waar een schat lag. Ook als er daarwerkelijk een schat werd gevonden was de hulp van de tovenaar onontbeerlijk want deze schat werd uiteraard door de duivel of een demon bewaakt en deze moest eerst worden verdreven voor men de schat in bezit kon nemen.

Ook hooggeplaatste personen zochten naar schatten en ook zij gebruikten daarvoor in het geheim alle mogelijke vormen van magie. Dat verhinderde niet dat dezelfde mensen soms tevens hoge posities in het maatschappelijke leven bezetten.

Ringen en amuletten[bewerken]

Op astrologisch gunstige tijdstippen sloeg men ringen, zegelringen en amuletten. In die ringen en amuletten en in de stenen daarvan zaten hulpduivels opgesloten. Op die ringen stonden soms Hebreeuwse inscripties. Sommige van die ringen of amuletten zouden de drager ervan:

  • Onzichtbaar maken.
  • In de strijd onkwetsbaar maken.
  • Een rechtszaak laten winnen.
  • Uit de gevangenis houden.
  • De gunst van hooggeplaatste personen laten verwerven.
  • Met kaartspelen en dobbelen laten winnen.
  • Uitgeleend geld helpen terug te krijgen.
  • Helpen om ongedierte af te weren, branden te blussen, kinderen in slaap te krijgen, te beschermen tegen blikseminslag, te voorkomen dat men dronken werd.

Ook koningen en koninginnen droegen deze ringen en amuletten. Misschien was deze methode wel werkzaam door een vorm van zelfsuggestie. Het dragen van een magische ring of zegel door iemand die erin gelooft, kan deze persoon zelfverzekerder maken en daardoor succesvoller.

Liefdesdrankjes[bewerken]

Niet alleen de gewone man, maar ook de edelman liet de dorpstovenaar liefdesamuletten en liefdesdrankjes maken. Door die, samen met bezweringsformules te gebruiken, kon men de gewenste partner verkrijgen om mee te trouwen of om gemeenschap mee te hebben.

Men kon ook met drankjes de impotentie van mannen opheffen of veroorzaken.

Toveren als beroep[bewerken]

In de Middeleeuwen kon men als magiër nog macht en invloed verwerven, maar in de zeventiende eeuw was dat niet meer zo.

Beroepstovenaars waren even vaak man als vrouw en waren te vinden in alle lagen van de bevolking: er waren landheren bij en zelfs geestelijken. De witte tovenaars, wonderdokters en wijze vrouwen waren op het platteland tot in de negentiende eeuw prominente aanwezig. In elk dorp was er wel een.

In de plattelandsdorpen waren het meestal eenvoudige mensen met een klein inkomen dat ze op deze manier enigszins konden aanvullen. Velen konden er echter niet van leven en hadden er een gewoon beroep bij, vaak een ambacht. Sommige vrouwen in de plattelandsdorpen hadden geen ander inkomen. De dorpstovenaars vroegen meestal niet veel en voor arme klanten werkten ze vaak gratis. Ook werden ze vaak in natura betaald.

Er waren (meestal in de steden) echter ook magiërs die veel klanten hadden (tot 40 per week) en behoorlijk verdienden. Mogelijk waren er daar enkelen bij die het alleen maar om het geld deden terwijl ze niet in magie geloofden, maar waarschijnlijk geloofden de meesten dat magie reeël bestond. Veel bezweerders en zegenaars vroegen overigens helemaal geen geld dus men kan niet staande houden dat ze het alleen om het geld deden.

De tovenaars maakten mondelinge en gedrukte reclame voor hun activiteiten. In 1669 hing er op elke pisplaats in de stad wel een aanplakbiljet voor een kwakzalver. Ook zonder die reclame stroomde het volk evenwel toe. Tovenarij kwam in een grote behoefte tegemoet. Sommige klanten reisden 60 kilometer om een magiër te bezoeken. En dat terwijl:

  • Ook de klant de doodstraf kon krijgen als de tovenaar zich met bezweringen inliet.
  • De wonderdokter zijn klant intimideerde met indrukwekkende gewaden en attributen en door op te scheppen dat hij geesten kon oproepen.
  • De Kerk verbood magie en preekte ertegen.

Maar de klanten lieten zich niet afschrikken. Een tovenaar hoefde maar een paar keer te beweren dat hij mensen kon genezen en de klanten kwamen al. Als zijn reputatie eenmaal gevestigd was, stroomde het volk toe.

Noten[bewerken]

  1. Een ander voorbeeld was dat zij meenden dat uit rottende materie nieuw leven zou kunnen ontstaan, dit idee werd wel toegepast om zwangerschappen te veroorzaken.
  2. In de 19e eeuw dacht men dit in Aur.Cl³.Na.Cl gevonden te hebben.
  3. Het interpreteren van een patroon van stippen dat in trance op een stuk papier was gezet.
  4. Weer anderen lieten hun cliënt in een spiegel of kristallen bol kijken.
  5. Zie ook de Auguren in het Romeinse Rijk
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.