Plato/Staatsman
In de Staatsman (of Politicus) legt Plato een link tussen kennis en autoriteit. Hij betoogt dat de staatsman een meester moet zijn in kennis en methodologie die vereist is om een staat te kunnen besturen. De deelnemers aan het gesprek gaan methodisch op zoek naar de kwaliteiten die een staatsman of koning dan wel moet hebben. Ook wordt (zoals in de eraan voorafgaande Sofist) aangekondigd dat het onderscheid dient te worden vastgesteld tussen een staatsman, een sofist en een filosoof.
Net zoals hij deed met de Phaedrus, de Staat, de Philebus, de Parmenides en de Sofist, poogt Plato hier twee of meer onderwerpen of verschillende aspecten van hetzelfde onderwerp te combineren in een enkele dialoog. Vooral in de Sofist en de Staatsman merken we op dat de discussie voor een deel wordt beschouwd als een illustratie van de methode. Hiervoor worden analogieën aangebracht die licht werpen op het hoofdonderwerp. De dialoog geeft soms een weinig gestileerde of artistieke indruk omdat Plato zich zo uitput om gedetailleerd en methodisch de waarheid te achterhalen. Opvallend is ook dat Socrates op de achtergrond blijft en zijn naamgenoot (de jonge Socrates) en de anderen het woord laat voeren.
De tekst is een gesprek tussen Socrates en de wiskundige Theodorus, een andere student genaamd Socrates (hierna 'de Jonge Socrates' genoemd), en een onbekende filosoof die de ideeën van de staatsman uitlegt. In de dialoog wordt deze filosoof uit Elea 'de bezoeker' genoemd. Het is een voortzetting van de daaraan voorafgaande dialoog, de Sofist, die een discussie beschrijft tussen Socrates, Theaetetus en 'de bezoeker'. Plato bedoelde met deze tekst waarschijnlijk aan te tonen dat om een heerser te kunnen worden men over specialistische kennis diende te beschikken. Zo moest een staatsman weten hoe hij rechtvaardig en goed moest regeren om de belangen van de burgers te kunnen behartigen. Om aan politiek te doen moest men dus gnosis, kennis hebben. De 'bezoeker' wijst erop dat degenen die regeren vaak alleen de schijn wekken dat ze die kennis hebben. Uiteindelijk zijn zij slechts sofisten of nabootsers. Immers, zo betoogt de bezoeker, een sofist is iemand die niet weet hoe het juiste te doen maar slechts de indruk wekt bij anderen dat hij die kennis bezit. Het streven van een staatsman moet niet macht zijn, maar kennis. De discussianten gaan op zoek naar de juiste staatsman en proberen hem te onderscheiden van anderen die ongeschikt zijn. Ter analogie wordt een oude legende verteld die inzicht en hulp kan bieden bij het maken van het onderscheid tussen de ware 'goddelijke' staatsman en de gewone menselijke 'herders'. Die kennis, wijsheid, van de staatsman of koning is superieur aan wetten en menselijke verordeningen. In het ideale geval zou hij de gelijke van een god zijn. Dit was zo in een vroegere fase van de mensheid.
Omdat Plato aangaf het onderscheid te willen vaststellen tussen staatsman, sofist en filosoof wordt soms verondersteld dat hij nog een volgende dialoog over de Filosoof had gepland, maar die is er blijkbaar toch niet gekomen.