Plato/Cratylus
Cratylus (Grieks: Κρατύλος, Kratulos) is de naam van een dialoog van Plato, waarschijnlijk geschreven in de 'midden-periode'. In deze dialoog vragen twee mannen, Cratylus en Hermogenes, hem of namen die door de taal worden gegeven betrekking hebben op de echte dingen. Zodoende is Cratylus een van de vroegste teksten die etymologie en linguïstiek tot onderwerp hebben.
Hermogenes neemt een conventioneel standpunt in en Cratylus een naturalistisch standpunt. Volgens Hermogenes is het gebruik dat woorden door conventie toebedeeld krijgen bepalend voor hun betekenis. Cratylus daarentegen verdedigt als naturalistisch linguïst de stelling dat woorden (namen) niet zomaar lukraak worden gekozen, maar 'natuurlijk' toebehoren aan de dingen die ze representeren. Wat hij wil zeggen is dat ze geen enkele andere naam konden hebben. Als je met een andere naam naar iets verwijst dan met zijn 'natuurlijke naam', dan verwijs je naar niets. Zo jaagt hij Hermogenes herhaaldelijk de gordijnen in door hem te zeggen dat 'Hermogenes' eigenlijk niet zijn natuurlijke naam is.
Socrates is de belangrijkste spreker in de deze dialoog, zodat wat hij zegt gezien kan worden als Plato's eigen visie. Hij begint met het conventionele standpunt van Hermogenes te bekritiseren en zegt dat toch een zekere mate van naturalisme moet worden aangenomen. Dan volgt een lange uitleg over filosofische termen die volgens hem niet zomaar willekeurig gekozen zijn. Cratylus denkt natuurlijk dat Socrates hem gelijk geeft, maar dan maakt deze in zijn betoog een wending. In het laatste deel van de dialoog zet hij Cratylus op zijn plaats door hem erop te wijzen dat die zijn verwachtingen over een naturalistische verklaring wel erg hoog legt.
Het besluit luidt dan ook: namen kunnen er geen aanspraak op maken om de volledige essentie van iets te bevatten. Ze worden dus ook gevormd vanuit een zekere mate van conventie.