Plato/Charmides
Charmides handelt vooral over het belang van zelfkennis. Socrates begint een gesprek met de jongeling Charmides waarbij hij matigheid en terughoudendheid aanprijst als na te streven deugden.
Setting en personages
[bewerken]De Charmides begint als Socrates na jaren legerdienst en strijdgeweld terugkomt naar Athene. Hij ontmoet zijn oude vrienden in de worstelschool tegenover de Baslilè-tempel en die beginnen hem meteen uit te horen over de strijd. Op zijn beurt vraagt hij hen hoe het met de filosofie gesteld is in Athene en ook of er bijzonder wijze en mooie jongelingen zijn. Charmides blijkt zo iemand te zijn, hij is niet alleen mooi, maar beschikt ook over een evenwichtig temperament. Vlak daarop treedt Charmides de worstelschool binnen. Socrates is als door de bliksem getroffen. Hij dringt er bij zijn vriend Critias, de oom van Charmides, op aan om de jongeling naar hem te sturen, zogezegd omdat Socrates een probaat middel tegen Charmides hoofdpijn zou hebben. Die mysterieuze kuur, zo zegt Socrates dan tegen Charmides, geneest niet alleen het lichaam, maar ook de geest en maakt de ziel bovendien gematigd.
Socrates begint dan Charmides' ondervraging, om te achterhalen of diens reputatie van wijze jongeling wel terecht is. Het thema is sophrosyne, wat vertaald zou kunnen worden als 'gezondheid van ziel', waaruit dan matigheid en zelfkennis voortvloeit.
Wat is sophrosyne?
[bewerken]Charmides eerste antwoord is dat sophrosyne een soort kalmte is (159b). Socrates weerlegt dat en spoort hem aan een betere definitie te geven. Als tweede antwoord zegt de jongeling dat het gelijk is aan matigheid. Dit weerlegt Socrates door erop te wijzen dat Homerus zegt dat matigheid niet voor alle mensen goed is. (160e) Charmides neemt dan zijn toevlucht tot een derde antwoord, namelijk dat gematigdheid is: ' Het Zijne doen'. (161b-162e) Socrates lacht hem bijna uit en zegt dat hij dat van een of andere gek moet hebben gehoord. Charmides reactie laat uitschijnen dat het Critias was die hem dit vertelde. Critias kan trouwens niet meer stil blijven zitten op zijn bank en mengt zich geprikkeld in het gesprek.
Socrates probeert Critias ervan te verzekeren dat hij het niet op hem gemunt heeft en gewoon voor zichzelf wil onderzoeken wat gematigdheid is. Hij nodigt Critias uit om hem daarbij te helpen. Critias begint zijn verdediging met een pietluttig onderscheid te maken tussen doen, maken en werken. Socrates vat wat Critais zegt samen als 'matigheid komt neer op goed doen'. Socrates wijst hem erop dat mensen echter niet altijd de uitkomst van hun daden van tevoren weten. Daardoor is het onmogelijk om gematigd te zijn zonder zelfkennis. De twee gesprekspartners besluiten om samen deze stelling te onderzoeken. Critias begint met te stellen dat gematigdheid (als wijsheid) een wetenschap is die tot doel heeft de kennis van zichzelf. Kennis dus van de kennis en van wat geen kennis is.
Dit leidt tot Socrates' bespreking van wetenschappen en geneeskunde. Op die manier toont hij aan dat de andere wetenschappen een object hebben, niet van zichzelf maar van andere dingen en zo hun nut hebben. Hij zegt dat geneeskunde de wetenschap is van de gezondheid en de ziekte. En dat, als het waar was dat wijsheid erop neerkwam te weten wat je weet en te weten wat je niet weet, dit iemand in staat zou stellen om een leven zonder fouten te leiden. Omdat dit onmogelijk is, concludeert Socrates dat die wetenschap onmogelijk is.
Socrates zegt dat hij droomt van een wereld waarin niemand pretendeert iets te zijn wat hij niet is. (173a-d) Uiteindelijk lijkt Socrates Charmides voor de filosofie te hebben gewonnen. Charmides zegt dat hij wel elke dag betoverd wil worden door Socrates. Critias, die de voogd is van de jongen, geeft zijn toestemming om zulks te doen.
Kennis als object voor de filosoof
[bewerken]De analogie die Socrates maakt dat 'kennis voor de filosoof is wat de ziekte is voor de geneesheer' komt in veel varianten voor in een aantal dialogen. In geen enkel van die gevallen slaagt Socrates er echter in om tot een besluit te komen. In de Protagoras bijvoorbeeld, wanneer de sofist Prodicus Socrates ervan beschuldigt om een rommeltje te maken van hun discussie, aanvaardt Socrates gewoon deze kritiek en zegt dat hij een lachwekkende dokter is ("geloios iatros"), die niet alleen faalt om de ziekte te genezen, maar haar ook nog eens erger maakt.