Naar inhoud springen

Plato/Minnaars

Uit Wikibooks
Plato

Ook Minnaars (Grieks: Ἐρασταί) is een socratische dialoog waarvan niet zeker is dat hij aan Plato kan worden toegeschreven.

Inhoud

[bewerken]

De rivaliserende minnaars van de titel zijn twee jongemannen. De eerste is een liefhebber van worstelen en atletiek die de filosofie kleineert als beschamende onzin, en de tweede een jongeman die mousikē (een term voor muziek, poëzie en filosofie) cultiveert. De dialoog begint met een ruzie tussen de twee op een grammaticaschool. Het onderwerp van hun ruzie is een derde jongen die ze beminnen. Om hen heen verzamelen zich een groep andere jongens.

Het verhaal is verteld in de eerste persoon, waarbij Socrates zelf de verteller is:

"Ik ging naar het gymnasium van de leraar Dionysius, en zag er de bevallige en goedgevormde jongemannen uit voorname families. Het toeval wilde dat twee van die jongeren ruzie maakten, maar over wat kon ik niet duidelijk horen. Het bleek echter, dat zij ruzie hadden hetzij over Anaxagoras 1 of over Oenopides 2; in ieder geval was het zo dat ze er niet uit geraakten en elkaar bleven omcirkelen."

Socrates bemoeit zich ermee. Hij begint met aan de musicus te vragen waarom deze denkt te weten wat filosofie is. 'Filosofie is veelzijdig geleerd zijn', antwoordt de jongen. De atleet voert aan dat het nut van lichamelijke oefening ervan afhangt of het in de juiste hoeveelheid wordt toegepast. Socrates wijst erop dat dit ook waar is voor veel andere goede dingen. 'Wat moet je dan als minnaar van de wijsheid precies over filosofie leren?' vraagt hij. Wat het zeker niet is, stelt Socrates, is het weten van vele dingen. De muzikale rivaal suggereert dat de filosoof, die zich niet te zeer hoeft te bekommeren om dagdagelijkse dingen, zou moeten streven naar een niveau van inzicht in alle kunsten (technai), en wel zodanig dat alleen een expert op dat bepaalde gebied beter op de hoogte is. Hij moet met andere woorden een universeel geleerde zijn. Socrates weerlegt dit echter door de toekomstige filosoof te laten toegeven dat hij het er slecht van zou afbrengen tegenover een echte expert, bijvoorbeeld bij het besturen van een schip of het behandelen van zieken.

Socrates heeft een andere opvatting over wat de aandacht van een filosoof moet hebben. Daarbij gaat hij uit van de premisse dat het goede afhankelijk is van de kennis om het goede te verwezenlijken en om wat goed is van slecht te kunnen onderscheiden. Die kennis is ook onontbeerlijk om bij misdrijven de juiste strafmaat te bepalen. Die kennis, zegt de musicus, is inderdaad nodig voor iemand die recht spreekt over een ander. Socrates is verder van mening dat deze kennis kan worden geïdentificeerd met rechtvaardigheid, zelfbeheersing en zelfkennis, en met de kunde van zowel de staatsman als die van het hoofd van een huishouden.

De conclusie is dat het in al deze gevallen om een en dezelfde kunst (kunde) gaat, een kunde van het allergrootste belang, waarin de filosoof superieur moet zijn.

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.