Nieuwgrieks/Les 12

Στην αγορά

1 - Σοφία, γεια σου.

2 - Γεια σου, Μάρω. Πώς έτσι πρωί στην αγορά; Δεν έχεις γραφείο σήμερα;

3 - Έχω βέβαια, αλλά μου έδωσε ο διευθυντής μου δυο ώρες άδεια και βγήκα για ψώνια.

4 - Τι θα ψωνίσεις;

5 - Έχουν γενέθλια τα δίδυμα της αδελφής μου και θέλω να τους πάρω κανένα βιβλίο.

6 - Τους έπλεξα και από μια κόκκινη μπλούζα που νομίζω ότι θα τους πάει πολύ, γιατί έιναι ξανθά.

7 - Δε θα αγοράζεις τίποτα για σένα;

8 - Είδα ένα πολύ όμορφο άσπρο φόρεμα, αλλά δεν ξέρω τι να κάνω.

9 - Μου αρέσουν τα άσπρα και μου πάνε πολύ, αλλά το φόρεμα ήταν πολύ ακριβό και τα λεφτά που έχω δε μου φτάνουν.

10 - Εγώ σου εύχομαι καλή επιτυχία στα ψώνια.

11 - Ευχαριστώ. Γεια σου.

Vertaling

Op de martkt

1. Sofia, hallo.

2. Hallo, Maro. Hoe [komt het dat je] zo vroeg op de markt [bent]? Had je geen [werk op] kantoor vandaag?

3. Zeker (heb ik dat), maar de directeur gaf me twee uur vrij en [daarom] kwam ik boodschappen doen (voor de boodschappen).

4. Wat ga je kopen?

5. De tweeling van mijn zus verjaart, en ik wil voor hen een boek meebrengen.

6. Ik heb hen ook een rode blouse gebreid waarvan ik denk dat ze hen heel goed zal staan, omdat ze blond zijn.

7. Ga je niets voor jezelf kopen?

8. Ik heb een heel mooi wit kleedje gezien, maar ik weet niet wat ermee te doen.

9. Ik hou van wit en het staat me erg goed, maar het kleedje was heel duur en het geld dat ik bijheb, volstaat niet.

10. [Dan] wens ík je veel succes bij de boodschappen.

11. Dank je. Tot ziens.

Δανεικά και ... εξόφληση!

1 - Τι έχεις;

2 - Τι έχω! Μου είπε ο Παύλος ότι εμένα δε μου δίνει δανείκα, γιατί δεν είμαι, λέει, εν τάξει.

3 - Περιέργο. Εμένα πάντα μου δίνει όταν του ζητώ. Και του Γιώργου τού δάνεισε προχτές ένα εκατοστάρι.

4 - Εγώ δεν του ξαναμιλάω, γιατί δεν είναι φίλος μου.

5 - Περίμενε, περίμενε ένα λεπτό! Εσένα δε σου δάνεισε τον περασμένο μήνα 50 ευρώ; Τα έδωσες πίσω;

6 - Όχι ακόμη.

Vertaling

Lening en ... afbetaling

1. Wat heb je?

2. Wat ik heb! Paul zei me dat hij mij geen lening wou geven, om dat ik niet, zo zei hij, in orde ben.

3. Vreemd. Mij geeft hij altijd wat ik hem vraag. En Joris leende hij eergisteren een briefje van honderd.

4. Ik spreek hem er niet weer over, want hij is mijn vriend niet.

5. Wacht, wacht een ogenblik! Heeft hij jou vorige maand geen 50 euro geleend? Heb je ze [al] teruggegeven?

6. Nog niet.

Grammatica

In deze les bekijken we de overige functies van de persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden:

meewerkend voorwerp

In dit geval gebruiken we de bezittelijke voornaamwoorden en plaatsen ze onmiddellijk voor het werkwoord:

μου γράφει ένα γράμμα   "hij schrijft mij een brief"

σου γράφει ένα γράμμα   "hij schrijft jou een brief"

του γράφει ένα γράμμα   "hij schrijft hem een brief"

της γράφει ένα γράμμα   "hij schrijft haar een brief"

μας γράφει ένα γράμμα   "hij schrijft ons een brief"

σας γράφει ένα γράμμα   "hij schrijft jullie/u een brief"

τους γράφει ένα γράμμα   "hij schrijft hun een brief"

Hierdoor kan er soms twijfel ontstaan over de functie van het bezittelijk voornaamwoord:

το παιδί του γράφει ένα γράμμα   "zijn kind schrijft een brief"

το παιδί τού γράφει ένα γράμμα   "het kind schrijft hem een brief"

In het geval dat er twijfel mogelijk is, plaatsen we dus een accent op het meewerkend voorwerp.

onderwerp

De nominatieven van de persoonlijke voornaamwoorden worden in het Grieks enkel gebruikt indien ze beklemtoond worden:

	1ste pers.	2de pers.	3de pers. mannelijk	3de pers. vrouwelijk	3de pers. onzijdig
Enkelvoud	εγώ	εσύ	αυτός	αυτή	αυτό
Meervoud	εμείς	εσείς	αυτοί	αυτές	αυτά

Woordenschat: kledingstukken

Grieks	Uitspraak	Nederlands
φόρεμα (το)	forema	de jurk
ζώνη (η)	zonie	de riem
φούστα (η)	foesta	de rok
παντελόνι (το)	pantelonie	de broek
μπλούσα (η)	bloesa	de blouse
γάντι (το)	gandi	de handschoen
παλτό (το)	palto	de mantel
κάλτσα (η)	kaltsa	de kous
πουκάμισο (το)	poekamiso	het hemd
παπούτσι (το)	papoetsie	de schoen

Les 11   ←   →   Les 13

---

>> Nieuwgrieks >> Les 12