Leer jezelf ecologisch tuinieren/Plantkunde/Stengel

Uit Wikibooks

Ecologisch tuinieren

Inleiding
De tuinkalender
Register
Wat zijn planten
Algemene begrippen
Sorteringslijsten
Grondbewerking
Plantkunde
Vermeerderen
Plantenfamilies
Geslachten
Soorten
Plantenziekten
Problemen
Het dierenleven
De moestuin
De kruidentuin
De boomgaard
De siertuin
De speeltuin
Meer plantkunde:
Anatomie
Cel
Parenchym
Collenchym
Sklerenchym
Meristeem
Zaad
Kiem
Wortel
Stengel
Tak
Knop
Blad
Bladmoes
Bladvorm
Groenblijvend
Bloeiwijze
Bloem
Vruchtbeginsel
Vrucht
lenticellen op vlier

De stengel geeft aan de plant stevigheid en zorgt voor transport van water, mineralen en assimilaten. Daarnaast zorgt de stengel voor de groei van de plant zowel door groei in de lengte als in de dikte.

Algemeen

Een plantenstengel bestaat uit leden (internodiën) en knopen (nodiën). De knopen zijn vaak verdikt. Op de knopen van de stengel zitten de bladeren. Bij houtachtige gewassen zijn de twijgen bedekt met een kurklaagje. Omdat kurk geen lucht doorlaat zitten op het oppervlak van deze twijgen lenticellen, vergelijkbaar met huidmondjes bij bladeren, waardoor gasuitwisseling door de kurklaag heen toch mogelijk is. Ook kunnen er klieren op de stengel voorkomen, zoals bij Reuzenbalsemien en Vlier.

Aan de top van de stengel zit een groeipunt, dat bij kruidachtige planten in de vegetatieve fase van de plant bladeren vormt en in de generatieve fase bloemen. Bij houtachtige gewassen, zoals Appel en Peer, zijn zowel bladknoppen (vegetatieve knoppen) als bloemknoppen (generatieve knoppen) aanwezig. In de oksels van de bladeren en aan het eind van de stengel zitten één of meer knoppen, die scheuten (nieuwe stengels met bladeren of bloemen) kunnen vormen. Zijn deze knoppen verdwenen of zwaar beschadigd dan kunnen uit zogenaamde slapende (adventief) knoppen weer nieuwe scheuten ontstaan. De stengel kan al of niet vertakt zijn.
De onderkant van de stengel gaat over in de wortel. Soms is het moeilijk te zien of het een stengel of een wortel is. Wortels hebben echter nooit knopen. Stengels hebben altijd knopen met of zonder bladeren. Als er geen bladeren aanzitten zijn de bladlittekens nog wel te zien.
Een stengel kan kruidachtig of verhout zijn. Bij bomen is de stam eigenlijk een sterk verhoute stengel met een sterke diktegroei.
Klim- en slingerplanten gebruiken hun stengels om in andere planten of ergens anders tegenaan te klimmen. Bij boon komen bijvoorbeeld twee soorten rassen voor, namelijk die een korte stengel (stambonen) vormen en die lange stengels (stokbonen) vormen.

kiemplant van suikermais


Bij kieming ontwikkelt zich uit het zaad een plant. Het stengeldeel onder de zaadlobben wordt hypocotyl genoemd en het stengeldeel boven de zaadlobben epicotyl. Bij eenzaadlobbigen of monocotylen heet het onderste stengeldeel halmheffer, dat ervoor zorgt dat de kiemplant op de goede hoogte boven de grond komt. Bij dieper zaaien wordt de halmheffer langer. Bij knolgewassen, zoals Koolrabi en Koolraap, is het hypocotyl sterk verdikt.

Anatomie

dwarsdoorgesneden aardappelstengel

De anatomie bestudeert de inwendige bouw van de plant. Bij eenzaadlobbigen of monocotylen komen de vaatbundels verspreid in de stengel voor. Hierdoor is geen secundaire diktegroei mogelijk. Bij tweezaadlobbigen of dicotylen zijn de vaatbundels ringvormig gerangschikt, waardoor secundaire dikte groei kan optreden. Bomen behoren dus altijd tot de tweezaadlobbigen. Op de foto bestaat de lichter gekleurde ring uit de vaatbundels. Bastvaten (floeem) vervoeren assimilatieproducten, met name suiker, en de houtvaten (xyleem) vervoeren water met daarin opgeloste voedingsstoffen. Alles wat binnen de ring van de vaatbundels ligt, noemt men het merg van de stengel en bestaat uit parenchym. Aan de buitenkant van de stengel bevindt zich de opperhuid (epidermis).

Vorm

De stengel kan rond, hoekig en geribd, gevleugeld, glad, hol of gevuld zijn. Ook kan de stengel al of niet behaard zijn en kunnen er stekels of doornen aan de stengel zitten. Een stekel, zoals bij Braam, is een kegelvormig uitgroeisel van de opperhuid en is niet verbonden met het inwendige van de stengel of tak. Een doorn, zoals bij Berberis, zit in de plaats van een blad (bladdoorn) of zoals bij Meidoorn, een tak (takdoorn) en is verbonden met het inwendige van de stengel. De stengel kan zeer lang tot zeer kort zijn. Bij een zeer korte stengel wordt van een bladrozet gesproken. De stengel kan zeer dun tot vele meters dik zijn. Vlezige stengels, zoals bij Asperge, worden als voedsel gebruikt. Bij cactussen wordt in het parenchymatisch weefsel van de verdikte stengel water opgeslagen. De stengelleden kunnen gevuld of hol zijn. De knopen zijn altijd massief. Een voorbeeld van een plantensoort met holle stengelleden is Riet, Witte dovenetel en Kalmoes. Solitaire bijen leggen hun eitjes in afgestorven holle stengels. Van de stengel van kalmoes kan een fluitje gemaakt worden door de stengel onder twee knopen door te snijden en net boven de knoop met een scheermesje een kleine snede in de lengte richting te maken. De stengel kan rechtop staan, maar ook kruipend zijn.

Gevleugelde stengel van lathyrus
Stekels bij braam
Holle stengel van de Paardenbloem

Wortelstok

veldbeemdgras met rizomen

Er komen ook ondergrondse stengels voor. Wortelstokken (rizomen) zijn ondergrondse, meestal horizontaal lopende, al of niet opgezwollen stengels. Er zijn enkele zeer hardnekkige onkruiden met wortelstokken zoals kweek en Brandnetel.

Uitloper

aardbei uitlopers bij Lambada

Bij sommige plantensoorten, zoals Aardbei, komen uitlopers voor. Aan het eind van de uitloper wordt weer een plant gevormd.

Schijnstam

Bij palmen is er sprake van een schijnstam, omdat deze stam geen stengel is maar bestaat uit op elkaar gestapelde bladvoeten.

Groeiwijze

De groeiwijze kan monopodiaal of sympodiaal zijn.
Bij een monopodiale groeiwijze wordt de stengel (stam) uit hetzelfde groeipunt (meristeem) gevormd en blijft hij dezelfde richting uitgroeien, zoals de stam van de meeste naaldbomen.
Een sympodiale groeiwijze ontstaat doordat verschillende meristemen een beperkte groei hebben en telkens vervangen worden door een meristeem van een hogere (vertakkings)orde. Een voorbeeld hiervan is de stengel bij Tomaat en de rizomen bij kweek.
Bij grassen en granen worden spruiten gevormd. Door uitstoeling kan een plant uit vele spruiten bestaan. Een spruit bestaat uit dicht bij elkaar liggende knopen (knopenstapel), bladscheden en bladschijven. De bladscheden zorgen ervoor dat de spruit rechtop kan blijven staan. Bij het generatief worden van de spruit schuift de knopenstapel uit elkaar.

Bloeistengel

Een bloeistengel wordt gevormd op het moment dat het groeipunt overgaat van vegetatief naar generatief. Een bloeistengel kan één of meer bloemen dragen. Bij planten met een bladrozet wordt een aparte bloeistengel gevormd. Bij grasachtigen, zoals gras en Maïs, schuiven de knopen uit elkaar door verlenging van de stengelleden en vormen zo een bloeistengel.

Stengelknol

Stolonen bij aardappel

Stengels zijn soms met reservevoedsel gevuld en worden dan stengelknollen genoemd. De ondergrondse stengel bij Aardappel heet een stolon. Aan het eind van een stolon wordt de stengelknol, de aardappel, gevormd. De ogen op de aardappelknol zijn de knoppen van de stengel. De aardappelknol heeft een zogenaamde kiemrust d.w.z. dat een aardappelknol niet eerder uitloopt en nieuwe stengels vormt dan wanneer de kiemrust doorbroken is. Begin januari is de kiemrust doorbroken en kan de aardappel uitlopen. In het donker bewaarde aardappelen vormen dan door etiolementsgroei lange witte stengels en wortels. Bij andere knolgewassen, zoals Koolrabi en Knolraap, is het hypocotyl sterk verdikt en zit de knol bovengronds. Bij de Krokus zit de verdikte hypocotyl onder de grond en wordt hij omgeven met een vlies.

Bol

Bij bolgewassen, zoals tulp en narcis, bestaat de bol uit een schijf met rokken. De schijf is een verdikte en verbrede stengel. De rokken zijn verdikte bladeren.

Klim- en slingerplanten

Er zijn planten die hun stengels ergens omheen winden, zoals bij Hop en Stokboon of zich met hun stengels ergens aan vast hechten met behulp van hechtwortels of hechtnapjes. Klimop gebruikt beide mogelijkheden.
De slingerende zoekbeweging van de stengeltop ontstaat doordat de ene kant van de stengel harder groeit dan de andere kant. Zodra de stengeltop ergens tegen aan komt, slingert de stengel zich er omheen en groeit daarlangs verder.

Stengelbewegingen

Bij legering door harde wind of regen kunnen de stengels zich weer op een knoop oprichten, doordat de cellen aan de onderkant van de knoop zich strekken.
Sommige plantensoorten, zoals hop draaien hun stengels ergens rechtsom ((met de klok mee) heen, maar er zijn er ook, zoals stokboon, die linksomdraaien.

Rechtswindende hop
Linkswindende stokslaboon
Opgerichte maisstengel na legering

Beworteling

Planten kunnen vegetatief vermeerderd worden door middel van stengel- en scheutstek. Als stengels op de grond liggen kunnen bij sommige plantensoorten zich op de knopen wortels vormen. Wortels die uit een stengel ontstaan worden adventief wortels genoemd.

Parasitisme

Hoewel de meeste parasitaire planten haustoriën op de wortels vormen, zijn er ook die door de stengel gevormde haustoriën hebben, zoals Klein warkruid.

Zwarte bonenluis op tuinboon

Stengelaantastingen

Er zijn verschillende schimmels, zoals voetziekten bij granen die de stengel kunnen aantasten.
Insecten, zoals de stengelboorder bij maïs vreten binnenin de stengel. De top van de stengel is een geliefde plaats voor insecten die uit de stengel voedsel opzuigen (bladluis). Zoals de zwarte bonenluis bij Tuinboon.

Signatuurleer

In de signatuurleer geeft een behaarde stengel aan dat het kruid werkzaam is op huid, haren en slijmvliezen.
Is de stengel rond, dan is de werking verzachtend en harmoniserend. Is de stengel hoekig en vierkant dan geeft het kruid weerstand en stevigheid.
Een holle stengel komt overeen met de slokdarm en de luchtpijp.

Externe link

http://biologi.uio.no/plfys/haa/anatomi/mikro.htm : anatomische doorsneden van stengels

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.