Sociale geschiedenis van de late middeleeuwen/Kleding en sieraden

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Inleiding
  2. Bevolkingsopbouw
  3. Erven, parken, tuinen en kastelen
  4. De stad
  5. Huizen in de stad
  6. Boerderijen
  7. Leefgemeenschappen
  8. Ontspoorde kloosters en kerk
  9. Religie
  10. Literatuur
  11. Beeldende kunst
  12. Waarnemen
  13. Lichaam
  14. Kleding en sieraden
  15. Ziekte en dood, artsen en magie
  16. Bad en sauna
  17. Het bed
  18. Keuken
  19. Bronnen en links

14. Kleding en sieraden

Kleding en positie[bewerken]

Mensen die in de middeleeuwen bloot op straat liepen waren ofwel krankzinnig ofwel uit de maatschappij verstoten. In de literatuur werden weliswaar de wildeman, het wolfskind, de weerwolf en de dolende, van zijn zinnen beroofde ridder beschreven, die naakt in het woud der begeerten leefden, maar deze verhalen waren gefantaseerd en bedoeld om de adel te vermaken.[1][2]

Jood met jodenring, 16de eeuw

De middeleeuwse indeling in adel, geestelijkheid en volk bestond nog wel, maar door de ontwikkeling van de steden waren er binnen de stadsbevolking (burgers) veel onderverdelingen ontstaan: van rijke producenten tot arme arbeiders. De rijkste producenten konden zich gewapende beschermers veroorloven en voelden zich meer verbonden met de stadspatriciërs en de adel dan met de arbeiders en het huispersoneel. Er was enige mobiliteit tussen deze onderverdelingen van de burgerstand: mensen konden wel eens een (paar) stapje(s) stijgen op de maatschappelijke ladder doordat ze rijk werden, of door een gunstig huwelijk. Soms daalden ze ook op de ladder door ziekte of een ongeluk. Persoonlijk succes werd verheerlijkt en iedereen streefde ernaar.

Maar de autoriteiten vonden dat de plaats van elke mens vastlag in een door God geschapen orde, of die mens nu een vorst was of een bedelaar. In stadsvergaderingen, processies en optochten had elk deel van het volk zijn eigen plaats met zijn eigen kleding van een bepaalde vorm en kleur. Maar veel ambachtslieden waren rijk geworden en zij wilden net zulke mooie en dure kleren en juwelen dragen als de stadspatriciërs en de adel. Mede daarom vaardigden de stadsbesturen in de veertiende en vijftiende eeuw strenge weeldeverordeningen uit[3]: de mensen mochten niet arrogant zijn en geen kleding dragen die boven hun stand was.

Ieder beroep en iedere bevolkingsgroep had zijn eigen kleding.
1) Een Venetiaanse senator droeg zwarte kleding.
2) Een Jood droeg een Jodenhoed en een gele Jodenring.[4]
3) Een prostituee droeg een gele jurk.

Inventarisaties[bewerken]

In notariële inventarisaties en rekeningen van de veertiende en vijftiende eeuw werd vaak kleding beschreven. Ook op schilderijen werd uiteraard veel kleding afgebeeld, maar daarbij moet worden bedacht dat de meeste afgebeelde personen waarschijnlijk hun beste en mooiste kleding aanhadden als ze zich lieten schilderen.

Bedelaars[bewerken]

Gentile da Fabriano, bedelaar, 1423

Bedelaars, keuterboertjes en de laagste ambachtslieden en winkeliers droegen vaak tweedehandse kleding waar een levendige handel in was. Kleding werd gedragen totdat ze tot op de draad versleten was en dan nog werden de "goede" stukken eruit geknipt om eventueel in een ander kledingstuk genaaid te worden.

Boeren[bewerken]

We weten iets van de kleding die boeren en boerinnen droegen uit de inventarisaties die notarissen na hun overlijden maakten. Hun basiskleding bestond uit drie delen:
1) Een overkleed. Vrouwen droegen een robe in plaats van een overkleed.
1a) De mannen droegen ook nog een broek, hoewel wij die broek eerder een maillot zouden noemen.
2) Een pelsjas: een jas van dierenvellen of konijnenbont waarbij de harige zijde aan de binnenkant gedragen werd.[5] Bij de rijken was het bovenstuk gevoerd met kattenbont.
3) Een hoed of kap. De vrouwen droegen een linnen kap die meestal rood was, soms blauw of wit. De kappen van de mannen waren meestal blauw.
Soms ontbreekt een van die kledingsstukken in de inventarisatie. Dan is dat stuk waarschijnlijk verkocht om de begrafenis van te betalen.

Mannen en vrouwen droegen baaien kleren (dik en grof wollen weefsel dat op molton leek). Die stof was van middelmatige kwaliteit maar wel warm. Voor de mannen was die stof ongebleekt (beige) en voor de vrouwen vaak blauw.

Men droeg ook nog ondergoed: linnen hemden en manshemden met twee pijpen.

In Toscane droeg men in die tijd twee tunieken over elkaar heen en daarover eventueel nog een mantel.[6]

Op het platteland werd de rijkdom afgemeten aan het aantal kledingsstukken dat men bezat en de mate waarin die versierd waren. Die versieringen werden door marskramers naar het platteland gebracht. Zilveren ceintuur- en schoengespen, metalen sluitingen voor beurzen en knopen voor de kappen. Over het algemeen echter waren sieraden op het platteland zeldzaam behalve ringen. Een rijke boerin kon wel vijf hoeden beziten. Als een boer handschoenen droeg, liep het hele dorp uit om ze te bewonderen. Een jonge boer droeg ze wel eens als hij een vrouw het hof wilde maken.

Kleine burgerij[bewerken]

De "populo minuto", "populi medio" of de "kleine burgerij" in de stad bestond uit: ambachtslieden, winkeliers en kleine handelaren. Deze mannen en vrouwen uit de werkende klasse droegen allemaal ongeveer dezelfde basiskleding, net als de boeren. Alleen het verschil tussen man en vrouw was goed te zien.

Grote burgerij[bewerken]

De "populo grasso" of "grote burgerij" bestond uit: bankiers, succesvolle en internationaal opererende kooplieden, rechtsgeleerden, notarissen, vermaarde artsen en hoge ambtenaren in dienst van de koning.[7] Zij waren behoorlijk rijk.

In de tijd van Dante (1265-1321) had de vrouw uit de grote burgerij nog tamelijk gewone kleding, ook al omdat in het Florence van voor 1300 er nog niet zoveel stoffen en sieraden te koop waren als na 1350.

Na 1350 wilden de rijke burgers hun vrouwen net zo uitdossen als de vrouwen van de adel en patriciërs en daarvoor waren zij bereid om diep in de buidel te tasten. Maar de stadsbesturen wilden dat iedereen gekleed was conform de maatschappelijke plaats die hem of haar door de Voorzienigheid Gods was toegewezen en daarom vaardigden zij in de veertiende en vijftiende eeuw de weeldeverordeningen uit.

Zo hadden de vrouwen van Bologna op een gegeven moment twee dagen de tijd om hun gewaden voor te leggen aan een commissie. Als deze commissie de gewaden buitensporig duur vond in verhouding tot het gezinsbudget, dan werden zij in beslag genomen. Uit de beschrijvingen van deze "buitensporige" kleding kunnen wij nu veel informatie halen omtrent de galakleding van de grote burgerij in die tijd.

Wat de vrouwen van de grote burgerij niet mochten dragen, waren: zilveren knopen of sterren, koorden van gevlochten gouddraad, geborduurde stralen, bladeren of dieren, bontranden aan kragen en mouwen, opgenaaide parels en edelstenen en afzettingen met petit gris (eekhoornbont). Ook mochten de stoffen van hun kleding niet geverfd zijn met dure pigmenten zoals karmijn dat gemaakt was van schildluizen.

Soms waren deze gala-gewaden dermate versierd dat de prijs van de stoffen en het loon voor het maken samen nog geen 30% van de totale prijs uitmaakten. De rest was voor de versierselen en die waren regelmatig een bedrag waard dat een goede metselaar in 140 dagen of meer verdiende.

  • Een Toscaanse vrouw droeg ooit een hoed die meer gekost zou hebben dan een goede metselaar in vijf jaar aan loon ontving.[8]
  • Een meisje uit de Strozzifamilie had in 1447 een guirlande op haar trouwjurk laten maken met 100 pauwenogen, met goudkraaltjes, parels, geëmailleerde bloemen en vergulde bladeren, alles tezamen met een waarde waarvoor een geschoolde arbeider 500 dagen moest werken.

Maar de Peruzzi's, de Strozzi's en de Medici's hoefden hun kleren niet aan de commissie voor te leggen. Zij konden ze gemakkelijk betalen omdat zij in een door God beschikte hoge positie verkeerden.

Men kocht voornamelijk galakleding en sieraden voor huwelijken, openbare plechtigheden, als gift voor de bruidsschat of als geschenk. Men gebruikte zwart laken, fluweel, satijn, robijnen, diamanten en saffieren. Ondanks het bezit van dure galakleding was men in de meeste huishoudens van Florence heel zuinig. De garderobe werd maar spaarzaam vernieuwd. Een vrouw kreeg gemiddeld per vier jaar slechts drie nieuwe kledingstukken. In Parijs, in Venetië en in de Hanzesteden van Duitsland was men in de veertiende en vijftiende eeuw wat royaler.

  • Voor een doorsnee moeder werden de jurken vaak gemaakt van goedkope stof.
  • De kleren van de jongens werden gemaakt van warme en dichtgeweven stanford voor in de winter en van rode serge voor in de zomer.

Studenten en scholieren[bewerken]

Het kwam geregeld voor dat men nieuwe kleren kocht voor een zoon als hij naar de universiteit ging, of als hij in de leer ging in een verre stad. Hij kreeg dan een pak van stevig laken van goede kwaliteit en comfortabele schoenen. Schoenen sleten snel en moesten (volgens rekeningen van rond 1520 die zijn gevonden) bijna elke vier maanden verzoold worden.

Ook schoolgaande kinderen kregen af en toe een nieuw pak: dit werd te groot gekocht en werd gedragen tot het te klein was geworden. Ook zo'n pak was niet zozeer mooi als wel sterk en warm: scholieren zaten nog niet in banken, maar vaak op de vloer.

Vorsten[bewerken]

Paus Pius II en Frederik III, fresco ca. 1505

Bij de kleding van vorsten is het soms moeilijk om het verschil te zien tussen hun statiekleding en dagelijkse kleding. Het verschil zat waarschijnlijk niet zozeer in de kostbaarheid van de stoffen als wel in de versieringen: geborduurde mouwen, met parels afgezette befjes, ingewikkelde hoeden en statiemantels. Overigens zijn de minst kostbare kledingstukken waarschijnlijk in latere tijden uit de collecties verwijderd omdat men ze niet mooi genoeg vond.

Kleding en leeftijd[bewerken]

Andrea Mantegna, 1474, fresco

De kleding die men droeg was mede afhankelijk van de leeftijd.
1) Het eerste kledingstuk van de mens was de luier.
2) In de jeugd droeg men sterke, grijze stoffen.
3) In de puberteit kon men de buitensporige mode dragen.
4) In de volwassenheid droeg men rustige tinten.
5) Op hoge leeftijd schuifelde de man in zijn tabberd door het huis.

Mode: kleding voor pubers[bewerken]

Met de mode meegaan betekende enerzijds: zich voegen naar de overheersende trend en anderzijds: zich van anderen onderscheiden. Pubers konden via hun kleding uiting geven aan hun persoonlijke gevoelens, voorkeuren en bedoelingen.

Mensen stegen nogal eens op de maatschappelijke ladder doordat ze rijk waren geworden. Omdat de heersende kasten zich wilden afsluiten voor deze parvenus (nieuwe rijken) volgden de modes elkaar in de loop van de vijftiende eeuw in steeds sneller tempo op. Wie dit niet kon bijbenen was ontmaskerd. Deze modes werden steeds uitzinniger: lichaamsvormen werden door opvulsels geaccentueerd, er werden plooien gebruikt en asymmetrische vormen. Statiekleding, vooral van de vrouwen, werd steeds weelderiger en kostbaarder. Men ging dure zijde gebruiken, brokaat en bont en men omhing zich met zilver en goud.

Er ontstond een maniëristische mode die erop gericht was de charmes en kwaliteiten van de dragers ervan zo voordelig mogelijk te laten uitkomen.[9] Deze charmes werden openlijk getoond of gesuggereerd. Jonge helden lieten hun spieren goed uitkomen.

Veel over de mode van de late middeleeuwen hebben we geleerd van het "Trachtenbuch" van Matthäus Schwarz. Dit was een soort geschiedenis van het kostuum, geschreven ~1528.

Harnassen voor strijders[bewerken]

De strijders droegen harnassen die uit vele, onderling beweegbare platen bestonden.[10][11] Ook hier werd in de vijftiende eeuw het lichaam beklemtoond, de krijger kreeg door zijn harnas een krijgshaftig en arrogant uiterlijk.

Kleding voor vrouwen[bewerken]

Verliefde jongemannen stelden zich op als arrogante goden. Ze veroverden een vrouw alsof het om een militaire expeditie ging. De jongedame uit de betere kringen beantwoordde dit veroveringsgedrag met een afgemeten houding. De jonge vrouw moest weliswaar aantrekkelijk zijn en zich laten veroveren (door een geschikte partij) maar ze mocht niet te snel haar discrete houding laten varen. In Duitsland zou dit liefdesspel mogelijk wat minder geraffineerd en pervers zijn geweest dan in Italië maar de Florentijnse meisjes werden kuis en waardig opgevoed net zoals de meisjes in Frankrijk en Duitsland.

Tegen het einde van de middeleeuwen volgde de vrouwenmode de mannenmode met enige vertraging. Bij de vrouwenkleding werd het accent op de taille gelegd, de schouders werden meer of minder ontbloot, het haar en de aanzet van de borsten werden ofwel met een sluier bedekt ofwel vrij gelaten. De vrouw droeg kanten zakdoekjes en op haar hoofd een kap of een hennin.

Weeldeverordeningen[bewerken]

Zie ook: Flirten in Toscane
Zie ook: Statiekleding in Toscane
Zie ook: Punt 7, weeldeverordeningen in Toscane

Meister des Hausbuches?, 1480
1500

In de veertiende en vijftiende eeuw vaardigden de stadsbestuurders strenge weeldeverordeningen uit om het dragen van buitensporige kleding door vrouwen tegen te gaan. Deze wetgeving kwam beslist mede voort uit misogynie (vrouwenhaat) bij de stadsbesturen, maar het was ook een poging om iedereen op zijn/haar door God bepaalde plaats in de maatschappij te houden.

Zo gauw een meisje "huwbaar" was geworden (vaak al op haar zestiende), probeerden haar ouders via haar een goede huwelijkskandidaat binnen te halen. Ze hoopten op die manier een paar treetjes op de maatschappelijke ladder te kunnen stijgen. Zij werd dus mooi uitgedost om veel huwelijkskandidaten te lokken waaruit de ouders dan de "beste" gingen kiezen en doorgaans was dat een wat oudere man (vaak al tegen de dertig). Dat "mooi uitdossen" kon wel eens te ver gaan. De weeldeverordeningen dienden dan ook tevens om de uitgaven aan de kleding van de aanstaande bruid binnen de perken te houden. En ook wilden de stadsbesturen de uitgaven voor de bruidsschat binnen de perken houden, want de concurrentie op de huwelijksmarkt was groot en daardoor waren deze twee uitgaveposten flink gestegen.

Als de burger echter eenmaal getrouwd en gevestigd was, hield hij er gauw mee op om zijn vrouw en zichzelf zo buitenissig en duur uit te dossen. Zijn jonge vrouw mocht zich dan binnenshuis niet meer optutten, alleen nog maar bij openbare feesten en plechtigheden. Ze mocht niet meer met zichzelf te koop lopen, haar vormen werden verhuld en de kleuren van haar kleren werden saaier. De edelstenen van de bruidsschat werden opgeborgen in de kisten. De volmaakte koopman had weliswaar een vriendelijk gezicht, maar toch ook een strenge uitdrukking. Hij droeg stijlvolle kleding, had een weloverwogen optreden en maakte gebaren met een berekende elegantie.

Tekens en codes[bewerken]

Wapens, deviezen, livreien en blazoenen lieten zien dat de dragers ervan bij een bepaalde militaire of politieke groep hoorden, of bij een bepaalde familie. Aan het einde van de middeleeuwen kwamen er steeds meer van dat soort tekens want er kwamen steeds meer groepen. De staat was toen al zover ontwikkeld dat de mensen weliswaar geen lijfeigenen meer waren[12], maar nu waren ze onderdanen van de staat. En ook allerlei instituties waren toen al heel sterk. Daarom sloten veel mensen zich bij een groep aan:

  • De "Stuben" (woonkamers) waar groepen notabelen uit het Rijnland, de Hanzesteden en Saksen bij elkaar kwamen.
  • Gezelschappen van jonge patriciërs zoals de "Calza" in Venetië die een bepaald uniform kostuum droegen.
  • Er ontwikkelden zich steeds meer "broederschappen" die processies en optochten hielden en daarbij pijen en kaarsen droegen in verschillende kleuren, al naar de groep waar zij toe behoorden.
  • Er waren openbare feesten zoals de palio (paardenrace) in Siena waarbij een massa mensen verdeeld was in groepen volgens heraldieke figuren.
  • Lekenridderorden werden vanaf 1325 in heel Europa opgericht. De leden ervan traden toe tot zo'n orde door een belofte af te leggen. Zij onderwierpen zich vrijwillig aan een bepaalde discipline en droegen in het openbaar een kruis, een lint of een speciale mantel.

Vorsten, zoals het Saksische en het Beierse Huis begonnen eind vijftiende, begin zestiende eeuw eens per jaar uniforme kledingsstukken van een bepaalde kleur en met een embleem erop, uit te delen aan hun personeel. De vorst, graaf of hertog kon zo laten zien dat hij vrijgevig was, maar ook dat de dragers van die kleren onder zijn gezag vielen. Dit soort livreien kregen van tijd tot tijd nieuwe details om met de mode mee te gaan.

Rijke burgers die een firma leidden, imiteerden dit. Ze gaven aan hun hele personeel een soort uniforme statiekleding: rood voor als het personeel aanwezig moest zijn bij een huwelijk van de familie van de burger en zwart voor bij een begrafenis.

Twee schilden, ca. 1525

Symbolen[bewerken]

Bij het uitkiezen van kleding, wapens en emblemen kon je flinke flaters slaan. Er zijn in de vijftiende eeuw zelfs boeken over dit onderwerp geschreven. Jongens kregen hulp van de adellijke dames bij wie ze als page lessen kregen in de hoofse liefde.[13][14] Zij leerde hen ook hoe ze hun persoonlijke gevoelens via kleding en symbolen tot uitdrukking moesten brengen.

Er golden codes en afspraken voor het kiezen van wapens op kleding. Iets van zwarte damast met zilverdraad en groene, paarse en grijze struisvogelveren bijvoorbeeld, waar hermelijn met zwarte toefjes in konden zitten, ging niet zomaar. De codes en afspraken golden ook voor monogrammen en geborduurde deviezen. Er waren heraldische emblemen met planten en dieren. De uitgebeelde planten of dieren waren soms uit de fantasie ontsproten.

Toespelingen die men via symbolen maakte, moesten herkenbaar zijn en moesten vooral goed begrepen worden. Er was een hele "kleurentaal". Als een ridder in het groen deelnam aan een steekspel, wist het hele hof wat hij daarmee bedoelde. In Florence stond een rode ridder voor een rijk man.[15] In sommige streken rouwde men in het zwart, in andere in het wit.

Heel deze gecompliceerde symboliek was door de eeuwen heen gevormd en men kon gemakkelijk iets fout doen.

Veel van die symbolen konden maar op één manier geïnterpreteerd worden. In andere boodschappen was enige vrijheid mogelijk. Ook waren er privé-uitingen die alleen maar door een paar mensen begrepen werden: het werd dan een geheim. Soms is nu niet meer duidelijk wat een bepaald teken toen voorstelde.

Noten[bewerken]

  1. Verhalen over naakte mannen.
  2. Verhalen over naakte kinderen.
  3. Punt 7: weeldeverordeningen.
  4. Joden droegen een gele ring en een jodenhoed.
  5. In de winter droegen alle boeren dierenhuiden, maar met de harige zijde aan de binnenkant.
  6. Kleding in Toscane.
  7. Zoals: parlementsleden, heren van de rekenkamer, belastingontvangers en schatkistbewaarders.
  8. Een vrouw kon een hoed dragen die meer kostte dan een goede metselaar in vijf jaar aan loon ontving.
  9. Deze kleding was uitsluitend nog bedoeld om haar zo goed mogelijk te laten uitkomen en haar ster zo hoog mogelijk te laten rijzen.
  10. Harnassen (Engelse Wikipedia)
  11. Harnas (Duitse Wikipedia)
  12. Het einde van het feodalisme lag rond 1550
  13. Punt 3: De heer hield bewust zijn echtgenote als een soort worst voor.
  14. De hoofse liefde was een spel dat goed gespeeld moest worden.
  15. De kleur rood wees op slechte bedoelingen, groen op een onstuimig karakter, blauw betekende dat iemand incognito wilde blijven en zwart betekende eerst van alles, maar werd later meestal negatief uitgelegd.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.