Heraclitus over de natuur/De fragmenten

Uit Wikibooks
Heraclitus over de natuur

Van de vele overgeleverde citaten en antieke berichten zijn er 171 waarvan met zekerheid te zeggen is dat zij authentiek kunnen zijn. Zij zijn geordend en per hoofdstuk gerangschikt. Excerpten uit het werk van Heraclitus, die waarschijnlijk authentiek materiaal bevatten, zijn door cursieve tekst onderscheiden.

De fragmenten[bewerken]

Het woord, het ene wijze, het universele, het particuliere (Aantekeningen)[bewerken]

1a. Heraclitus, zoon van Bloson, uit Efeze, deelt het volgende mede: van het woord dat hier werkelijk is, eeuwig, blijken zonder begrip te zijn: de mensen, en wel vóór zij daarvan horen, én eenmaal gehoord hebbende.

1b. Want hoewel alles (duidelijk) wordt volgens dit woord hier, lijken zij onervaren, daarbij strevende, en bij zulke woorden en werken, die ik volgens de natuur elk voor zich onderscheid, tonend wat het daarbij houdt.

1c. Maar de andere mensen ontgaat wat zij wakend zoal doen, zoals wat zij slapende vergeten.

2. Niet mij, maar het woord horend, is het wijs ermee in te stemmen dat alles één is.

3. Al wiens woorden ík ook gehoord heb, niet één komt zover als dit: namelijk te weten dat het wijze van alles onderscheiden is.

4. Eén is het wijze, alleen, het wil en wil niet met Zeus’ naam worden genoemd.

5. Eén is het wijze, vertrouwd te zijn met de besluitvaardigheid, die alles heeft bestierd.

6. Daarom is het nodig aan te sluiten bij het (verbindende). Van het woord dat hier werkelijk verbindend is leven de velen, alsof zij particulier verstand bezitten.

7. Voor hen die wakker zijn is de fraaie ordening één en alles verbindend, maar van de slapenden wendt ieder zich naar het particuliere toe.

8. Zij werken mee aan wat in de fraaie ordening geschiedt (over de slapenden).

De voorgangers en de onbekwaamheid (Aantekeningen)[bewerken]

9. Zij weten niet te luisteren, noch te spreken.

10. Zonder begrip luisterenden lijken doven: het gezegde getuigt van hen: “bij het werkelijke afwezig”.

11. Een dom mens pleegt bij alle woorden in de war te raken.

12. Waarmee zij het meest aan een stuk verkeren, daarvan zonderen zij zich af, en waar zij dagelijks op stuiten, dat schijnt hun vreemd toe.

13. Want velen denken niet aan zulke dingen, waarop zij stuiten. Ook kennen zij hun lessen niet, maar zij houden vast aan hun overtuigingen.

14a. Want aanvaard is wat de meest aanvaarde kent, bewaakt.

14b. Dikè zal de bouwers en getuigen van leugens overmeesteren.

15. Maar leermeester der meesten is Hesiodus: van hem denken zij dat hij het meeste wist, terwijl hij dag en nacht niet kende: want die zijn één.

16. Misleid worden de mensen bij dat van het zichtbare, bijna net zoals Homerus, die verworden is tot de meest wijze van alle Hellenen. Want hij liet zich ook door kinderen die luizen aan het doden waren misleiden, zij zeiden: “alles wat wij gezien en aangegrepen hebben, dat hebben wij achtergelaten, alles wat wij niet gezien en niet gevangen hebben, dat nemen wij mee”.

17. Sterrenkundige was Homerus, (zeggende): “Hector maar ook zijn vriend zijn in de nacht geboren”.

18. Zij zijn niet nodig als getuigen van het onkenbare, wat zij voor ons doen is voor het merendeel onbetrouwbare benaderingen aanreiken.

19. Veelweterij leert geen verstand te hebben: want Hesiodus zou het anders geleerd zijn en Pythagoras, anders ook Xenophanes wel en ook Hecataeus.

20. “Pythagoras, zoon van Mnesarchus, zal zich moeite getroosten om van alle mensen het meeste onderzoek te doen.” Hij vormde aldus zijn eigen wijsheid.

21. Pythagoras pleegt ons toe te schijnen als de opsnijder.

22. Van de opsnijders is hij de aanvoerder.

De methode en het de bekwaamheid (Aantekeningen)[bewerken]

23. Van het zien, het horen: daaraan geef ik de voorrang.

24. Slechte getuigen zijn voor mensen ogen en oren wanneer zij barbaarse zielen hebben.

25. Want ogen zijn nauwkeuriger getuigen dan oren.

26. Als alles (duidelijk) rook zou worden, zouden de neuzen er nog zijn.

27. Nooit ook door één ertoe gekomen.

28. Ik ging op onderzoek bij mijzelf.

29. Het is alle mensen erbij gegeven zichzelf te kunnen leren kennen en verstandig te zijn.

30. Volgens Heraclitus is het denken voor allen verbindend.

31. Verstandig zijn in de grootste deugd, en wijsheid is het de waarheid te spreken en te handelen volgens de natuur met besef.

32. Moge wij niet lukraak wat het grootste betreft gevolgtrekkingen maken.

33. Want onwetendheid verbergen is beter.

34. Onwetendheid verbergen is degelijker dan het naar het midden aan te dragen.

35. Want het is nodig zeer veel onderzoek te doen.

36. Thales (schijnt als eerste de sterrenkunde te hebben beoefend).

37. Indien het onverwachte niet verwacht wordt zal hij het niet ontdekken, het blijft onnaspeurbaar en ontoegankelijk.

38. Want bij onvertrouwdheid ontsnapt het aan de aandacht en wordt dan niet gekend.

39. Hoe zou iemand wat nooit ondergaat kunnen ontgaan?

40. Natuur pleegt zich te verbergen.

41. … naderbijtreding.

De strijd, het zich afzonderende, het sturende en de rechtvaardigheid (Aantekeningen)[bewerken]

42. Oorlog is van alles de vader, maar ook van alles de koning, en die hier heeft hij goden laten zijn, maar die daar mensen, die heeft hij tot slaven gemaakt, maar deze tot vrijen.

43. Bij dit alles hier is bliksem en donder sturende.

44. Want op het slagveld gevallenen worden door goden en mensen geëerd.

45. Want groter doodslot verkrijgt groter aandeel.

46. De zielen van op het slagveld gevallenen zijn zuiverder dan die van hen die sterven door ziekten.

47. Voor de god is alles schoon en goed en rechtvaardig, maar voor de mensen is het ene onrechtvaardig, echter het andere rechtvaardig.

48. Maar het is nodig te weten dat de oorlog werkelijk verbindend is, en recht twist, en dat alles geschiedt volgens twist en noodzaak.

49. De naam van Dikè zou niet bekend zijn, als dat er niet zou zijn.

50. Homerus zou het verdienen van de wedstrijden verdreven en afgeranseld te worden en Archilochus evenzo.

51. Het ontgaat Homerus, wensend “dat twist uit goden en mensen moge verdwijnen”, dat alles van de fraaie ordening dan te gronde zou gaan, uit strijd heeft het de geboorte.

51a. Bij Heraclitus is ‘de natuur van het werkelijke volgens twist’ samengesteld, in zijn uitspraak herinnert hij aan Homerus, die de vernietiging van de wereld naar zijn mening placht te wensen.

52. Volgens Heraclitus is het strijdige het samenkomende en uit het zich afzonderende komt de schoonste harmonie en alles ontstaat volgens twist.

53. Verbindingen: gehelen en geen gehelen, samenkomend zich afzonderend, samenklinkend een wanklank, uit alles één en uit één alles.

53a. Want zich afzonderend is het eeuwig samenkomend.

54. Want onzichtbare harmonie is sterker dan zichtbare.

55. Zij begrijpen niet hoe het zich afzonderende met zichzelf instemt: weerkerende fraaie ordening, zoals bij de boog en ook bij een lier.

56. Wat lukraak is uitgestort: de schoonste fraaie ordening.

De fraaie ordening van het veranderende vuur (Aantekeningen)[bewerken]

57. De fraaie ordening hier, dezelfde voor gans alles, is noch door iemand der goden, noch door iemand der mensen gemaakt, maar was eeuwig en is en zal zijn: vuur, eeuwig levend, aangaand met mate en uitdovend met mate.

58. Vuur wordt geruild tegen alles, en tegen vuur alles tezamen, zoveel als tegen goud goederen en tegen goederen goud.

59. Wendingen van vuur: eerst zee, maar van zee de helft aarde, de helft echter gloeiende wervelwind. Zee stort zich uit en meet zich naar dezelfde verhouding, als er was voordat aarde ontstond.

60. Alles zal ooit vuur worden.

61. Want alles zal het vuur, het naar zich toetrekkend, oordelen en overmeesteren.

62. … gebrek en verzadiging (is het vuur).

63. Vuur zijn dood is lucht zijn geboorte, en lucht zijn dood is water zijn geboorte.

64. Vuur zijn dood is lucht zijn geboorte: ook vuur sterft, zoals de levenskracht uitdooft of door zichzelf uitblust.

65. Het leven van vuur is de dood van lucht en het leven van lucht is de dood van vuur, het leven van water is de dood van aarde, aarde dat van water.

66. De dood van aarde is de geboorte van water, de dood van water is de geboorte van lucht, de dood van lucht is de geboorte van vuur.

67. Volgens Heraclitus is ‘de fraaie ordening er niet volgens de tijd’, maar uit verstandigheid.

68. De weg op en neer is één en dezelfde.

69. Want de weg gaat opwaarts, neerwaarts; door te wenden en veranderen ontvlucht het.

70. Want begin en eind zijn verbonden op de omtrek van een cirkel.

71. En hetzelfde is: verkwikking onverkwikkelijkheid, besluitvaardigheid onbesluitvaardigheid, groot klein, opwaarts neerwaarts, rondgaan en wisseling.

72. … het jaar van de god.

73. Volgens Heraclitus bestaat het grote jaar uit tienduizend achthonderd zonnejaren, volgens Diogenes de Stoïcijn gaan daaruit ‘vijf, zestig en driehonderd jaren’, die volgens Heraclitus ‘zoveel waren als een jaar’.

74. Want Heraclitus, die ons aanspoorde dit uit te vorsen, leerde dat ‘ook ruilwisselingen, voortkomend uit de tegendelen, noodzakelijk zijn’, hij sprak ook over ‘de weg op en neer’ en zei dat ‘het in verandering rust’ en dat ‘vermoeidheid voor hetzelfde zich inspannen en erdoor geregeerd worden’ is, en zo liet hij ons naar de zin ervan gissen, opdat eenieder wellicht bij zichzelf moet zoeken, zoals ook hij door te zoeken gevonden had.

De wet (Aantekeningen)[bewerken]

75. Wet is ook: gehoor geven aan de wil van één.

76a. In begrip sprekend is het nodig kracht te putten uit het alles verbindende, zoveel als uit de wet van een stad en veel krachtiger.

76b. Want alle wetten der mensen worden gevoed door één, de goddelijke: deze heeft immers macht voor zover zij wil, en is volkomen sterk genoeg en overwint.

Het goddelijke (Aantekeningen)[bewerken]

77. Want ook daar zijn goden.

78a. De god: dag—nacht, winter—zomer, oorlog—vrede, verzadiging—honger.

78b. Zoals wanneer het wordt vermengd met reukstoffen, wordt hij genoemd naar de smaak van elk.

79. Maar de Sibille met razende mond, die zonder lach woorden roept, overbrugt met haar stem duizenden jaren door de god, niet door het menselijke.

80. De heer van wie het orakel is, in Delphi, zegt niet, noch verbergt, maar beduidt.

De onmondigen en de volwassenen, de goden en de mensen (Aantekeningen)[bewerken]

81. De meest wijze mens lijkt bij de god een aap, (zoals) de meest schone aap wanstaltig is bij het menselijk geslacht, samengebracht.

82. De geesteshouding van een mens omsluit niet de besluitvaardigheid, maar de goddelijke heeft deze.

82a. De geesteshouding van een mens is zijn demon.

82b. Maar veeleer mag een man onmondig heten bij een demon, zoveel als een kind bij een man.

83. Het eeuwige leven is een kind, samenbrengend, in afzondering brengend: kind of koningschap.

De wisseling der seizoenen, de wisseling van dag en nacht, de verandering van het weer (Aantekeningen)[bewerken]

84. De natuur van alle dagen is één.

85. Dageraad en avond’s grenzen of de beer, en tegenover de beer de wachter van de stralende Zeus.

86. … van alles wat de seizoenen althans aanvoeren, maar op aarde groeit.

87. Het koude warmt op, het warme koelt af, het vochtige droogt op, wat dor is wordt vochtig.

88. Van het samenkomen der maanden schijnen de dagen ons in een rij van drie toe: de eerste, nieuwe maan, de tweede. Nu [echter] verandert zij minder, dan weer meer.

89. De derde van de maand schijnend, schijnt de volle maan op de zestiende, in veertien dagen. Zij verlaat de ondermaat in [dertien] dagen.

90. Maar volgens de verhouding der perioden wordt er een zevental opgeteld bij de maand, en afgetrokken volgens de Grote Beer en de Kleine Beer, onvergankelijk is het gedenkteken daarvan in het sterrenbeeld.

91. De sterren gaan aan en doven uit.

92. Volgens Heraclitus en de Stoïcijnen worden de sterren gevoed door de opdampingen bij de aarde.

93. Volgens Heraclitus zijn de sterren, de opdampingen uit vocht opnemend, stralend.

94. Er zijn opdampingen, de ene helder en zuiver, maar de andere donker. Het vuur vermeerdert door het heldere, echter het vochtige door het andere.

95. Dag en nacht, maanden en seizoenen, jaren en regens ontstaan volgens de opdampingen. Want het heldere brengt de dag tot stand, maar het andere de nacht; en het warme brengt de zomer tot stand als het heldere vermeerdert, maar het vochtige de winter als het donkere meer wordt.

96. Volgens Heraclitus gaat het holle opwaarts, maar het bolle neerwaarts vanuit ons gezichtspunt.

97. Volgens Heraclitus ontstaat ‘donder’ door het samengaan ‘van wind en wolken’.

98. Heraclitus beschouwt de bliksem en het begin van zijn werk en het is onzeker wanneer de eerste vlam die niet alleen te gronde gaat, maar ook weer verrijst, komt; beurtelings trekt de bliksem zich terug en stelt hij zich op.

De zon als het levengevende (Aantekeningen)[bewerken]

99. De zon is iedere dag jong.

100. Want de zon is volgens zijn natuur een voet van een mens in breedte, de grenzen zal hij niet te buiten gaan: als hij zijn grenzen overschrijdt, zullen de Erinyen hem achterhalen, de boden van Dikè.

100a. Maar de zon zal de grenzen niet te buiten gaan; maar zo niet, dan plegen de Schrikgodinnen, de boden van Dikè, hem te achterhalen.

101. Als de zon er niet was, zou het nacht zijn.

102. Volgens Heraclitus is het meest stralend de zon: want deze pleegt zich in de meest zuivere lucht te begeven, maar de maan in de troebele, vandaar dat zij ook gedempt schijnt.

103. Het helderst is de vlam van de zon, ook is die het warmst, maar de andere sterren houden zich verder van de aarde af, nabij de aarde is echter de maan.

104. Het zuivere is de streek waar alles wat boven de maan is zich bevindt, dat is ook hetgeen wat Heraclitus leerde.

105. Daarom zeggen lieden die Heraclitizeren dan ook dat uit het drinkbare, dat droog wordt of bevriest, stenen ontstaan en aarde ontstaat, maar dat uit de zee de zon pleegt op te dampen.

106. Maar bij hun ouderdom dooft nu werkelijk het weinige van hen veel eerder uit dan de heracliteïsche zon, voor zover die niet wederom aangaat.

De voeding (Aantekeningen)[bewerken]

107. Zee: het meest zuivere en meest bezoedelde water, voor vissen drinkbaar en heilzaam, maar voor mensen ondrinkbaar en schadelijk.

108. Maar de gerstdrank, indien niet iemand die schudt, valt uiteen.

Ziekte en genezing (Aantekeningen)[bewerken]

109. ... heilige of vallende ziekte.

110. De geneesheren, snijdend, brandend, eisen daarbij, wat zij niet eens zouden verdienen, loon te ontvangen; dezelfde werkzaamheid: het goede en de ziekte.

Leven en dood, waken en slapen, de levensloop (Aantekeningen)[bewerken]

111. Eén en hetzelfde is: levend en dood, en wakend en slapend, en jong en oud; immers, dit hier is, omslaand, dat, en deze, omslaand, dit.

111a. Dit wil Heraclitus dus daarom uiteenzetten, dat namelijk bij alle tegendelen ‘de een er uit hetzelfde voor de ander is’.

112. Geboren willen zij leven en het doodslot bezitten, maar eerder uitrusten, en zij laten kinderen na: het doodslot wordt geboren.

113. Dertig jaren voor een generatie.

114. Een generatie is de kringloop van de levenstijd.

115. Eén generatie: één maand.

116. Als hij dertig jaren is kan een man het vermogen krijgen grootvader te worden.

117. Volgens Heraclitus en de Stoïcijnen beginnen de mensen volwassen te worden rond hun veertiende ... rondom het veertiende jaar wordt hij (sc. de nakomeling) echter ook schoon en ook slecht en de leermeester van zichzelf.

118. . . . als kinderen van hun ouders.

119. Kinderen doen van hun speelgoed, mannen geworden, afstand (de menselijke meningen).

120. Althans, toen ik jong was placht ik dan ook niets te weten.

121. Het menselijke bestaan is vol jammer en ellende en een tranenrijk.

122. Een mens in de nacht steekt een licht aan voor zichzelf, stervend, levend echter raakt hij aan de dode, slapend, ontwaakt raakt hij aan de slaper.

123. Dood is wat wij wakend in beweging zetten, maar wat wij slapend in beweging zetten slaap.

124. Onsterfelijken zijn sterfelijk, sterfelijken onsterfelijk, levend van deze dood, maar in dit leven dood.

124a. Wij leven deze dood, maar sterven in dit leven.

125. Wat de uiteenlopende menselijke meningen betreft wacht de mensen, gestorven, wat zij niet hopen, noch menen.

De ziel, het gemoed, de verandering in ons (Aantekeningen)[bewerken]

126. Want de zielen hun dood: water wordt geboren, maar water haar dood: aarde wordt geboren, uit aarde wordt echter water, maar uit water ziel.

127. Voor zielen is het verkwikking of dood vochtig te worden.

128. De zielen ruiken in Hades.

129. Maar gloeiende kolen doven uit door afscheiding.

130. Een man wanneer dronken, wordt geleid door een onvolwassen kind, wankelend, niet beseffend waarheen hij gaat, vocht in de ziel heeft hij.

131. ... van hem die vergeet waarheen de weg leidt.

132. Droge ziel: de meest wijze en de beste.

133. De straal van de ziel is droog geworden, zonder schaduw en onbewolkt.

134a. Als mensen overkomt waar zij naar streven is dat nog niet het betere.

134b. Ziekte maakt gezondheid aangenaam en goed, honger verzadiging, vermoeidheid het uitrusten.

135. Tegen het gemoed vechten is een lastigheid: want dat waarnaar zij mocht streven, is een koop voor de ziel.

136. Zoals een spin in het midden van haar web het merkt, wanneer een vlieg sommige van haar draden vernielt en daarom daarheen rent, alsof zij zich om de draad vervolgens gebelgd voelt, zo gaat de ziel van een mens, wanneer er een kwetsuur ontstaat daarheen haastig.

137. Want het is onmogelijk tweemaal in dezelfde rivier te treden; hij verstrooit en brengt samen, en komt dichtbij en gaat weg.

138. Niets is blijvend.

139. Op wie in dezelfde rivieren treden stroomt ander en ander water toe: maar ook zielen dampen uit het vochtige op.

140. In dezelfde rivieren treden wij en treden wij niet, wij zijn en ook zijn wij niet.

141. Alles pleegt te zijn en niet te zijn.

142. De grenzen van de ziel zult u niet na kunnen speuren, alle wegen doorlopend, zij is het, die het diepe woord heeft.

142a. Aan de ziel is het woord eigen dat vermeerdert.

De mensen en de dieren; de landbouw (Aantekeningen)[bewerken]

143. Want lijken zijn eerder weg te werpen dan mest.

144. Want honden blaffen ook bij wat zij niet zouden kennen.

145. Ezels zouden eerder strooisel nemen dan goud.

146. Zwijnen beleven eerder genoegen in modder dan in zuiver water.

146a. … welbehagen vinden in modder.

147. Kippen baden in een omheinde plaats in stof.

148. Runderen vermaken zich (eerder) met erwten (dan met honing).

149. Want al wat rondloopt wordt met slaag geweid.

De arbeid en het menselijke kunstproduct (Aantekeningen)[bewerken]

150. Want zij die goud zoeken graven veel aarde op en vinden weinig.

151. De weg van de kaarde is één en dezelfde.

152. De boog heet leven, maar zijn werk is de dood.

De godsdienstige mensen (Aantekeningen)[bewerken]

153. Dat zijn geneesmiddelen die van het gevaarlijke doen genezen.

154. Als zij immers niet voor Dionysus een optocht hielden en zongen ter ere van de schaamdelen, zouden het schaamteloze praktijken zijn; maar Hades en Dionysus zijn dezelfde voor wie zij razen.

155. Want de mysteriën die onder de mensen in zwang zijn worden op onheilige wijze gevierd.

156a. Maar zij zuiveren zich van ander bloed, bezoedelend, zodanig alsof iemand die in modder treedt, zich met modder zou afwassen, hij zou krankzinnig lijken, als iemand van de mensen hem zoiets zag doen.

156b. En tot godenbeelden die daar zijn, bidden zij, zodanig alsof iemand van hen tegen huizen aan het babbelen was, niet wetend wat goden en ook niet wat heroën voor wezens zijn.

157. Tot beelden van demonen bidden zij, zij horen die niet, alsof die te horen zijn, zij geven geen vergoeding, alsof er te vorderen is.

158. … wat bij één misschien ooit voorkomt (over offers van de zuivere mensen).

Het onjuiste handelen (Aantekeningen)[bewerken]

159. De volwassen Efeziërs verdienen het zich allen te verhangen, zij, lieden die Hermodorus, een man die van henzelf de meest bekwame was, verdreven, zeggende: “van ons mag nooit één de beste zijn, maar zo niet, dan elders en te midden van anderen”.

160. Moge de rijkdom jullie niet in de steek laten, Efeziers, zodat jullie ongelukkigheid te schande gemaakt wordt!

161. Onverzadigbaarheid is eigen aan slechtheid.

162. Want niets van hen gaat mij ter harte, maar ik spoor alle volwassenen, zij die kopen en zij die niet kopen, aan te weeklagen.

163. Wat de op aarde levende mensen toevallig aantreffen is werkelijk verwijderd van de waarheid.

164. Pittacus, zoon van Hyrrhadius, uit Mytilene, hij die Alcaeus in zijn macht had en vrijgelaten heeft, (handelde onjuist), zeggende: “iets begrijpelijk vinden is beter dan wraakneming”.

165a. Het is nodig overmoed eerder te blussen dan een laaiend vuur.

165b. En vechten is nodig voor het volk, ten bate van de wet, ten bate van de geborenen, alsook ten bate van de wal.

Het juiste handelen (Aantekeningen)[bewerken]

166. Want waar zit hun verstand of besef? Zij vertrouwen de volkszangers en hebben de menigte nodig als leermeester, niet inziend dat de velen slecht zijn, maar weinigen zijn goed.

166a. Zij sluiten zich bij de velen en de volkszangers aan en hebben hun gewoonten nodig.

166b. Want één ding verkiezen tegenover gans alles de besten, eeuwigdurende roem boven wat sterfelijk is, maar de velen zijn verzadigd, zoveel als vee.

167. … van het ontkomen aan oververzadiging.

168. Want het weinige is voldoende sterk genoeg.

169. In Priëne werd Bias geboren, de zoon van Teutames, wiens woord van meer gewicht is dan die van de anderen.

170. Eén is er me tienduizenden, indien hij de beste is.

171. Zij worden wakers, wakker zijnd, van levenden en doden.


Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.