Heraclitus over de natuur/Het leven van Heraclitus

Uit Wikibooks
Heraclitus over de natuur

Heraclitus werd geboren in Efeze omstreeks het jaartal 540 v. Chr. Hij zou zijn bloeiperiode (het veertigste levensjaar) hebben bereikt in het jaar van de zestigste Olympiade (500 v. Chr). Hierbij moet opgemerkt worden dat een Olympiade een vierjaarlijkse periode was. Hij was de zoon van Bloson, of van Bautor of Heracon. Heraclitus was natuurfilosoof en werd vanwege de bondigheid van zijn schrijfstijl en omdat hij vaak iets op dichterlijke wijze uitdrukte reeds in de oudheid “de Duistere” genoemd.[1] [2] Hij zou door niemand filosofisch onderricht hebben gehad, omdat hij bij zichzelf te rade was gegaan en van zichzelf had geleerd. Dit bericht gaat waarschijnlijk terug op een zekere interpretatie van een uitspraak van Heraclitus die inhoudt: “Ik ben bij mijzelf te rade gegaan”. Volgens andere berichten zou hij onderricht hebben gehad van Xenophanes en de pythagoreër Hippasus. [3] [4]

Zijn karakter[bewerken]

Doordat Heraclitus van adel was en zijn filosofie een hooghartig en pessimistisch karakter heeft, wordt hij, al vanaf de oudheid, vaak afgeschilderd als een aristocraat van het zuiverste water en een eenzelvige misantroop, die nors was en vrijwel alle mensen minachtte, zelfs de groten der aarde, zoals Homerus, Hesiodus en Pythagoras. Volgens de auteurs uit de oudheid had hij een melancholisch karakter. Hij werd dan ook als “de Huilende filosoof” tegenover “de Lachende filosoof” Democritus geplaatst. Seneca vermeldt in verband hiermee het volgende over hem:

Zo dikwijls als Heraclitus in de openbaarheid trad kwam het leven om hem heen hem alleen maar slecht voor, ja, het scheen hem zelf voortdurend slecht toe, wenend, beklagend, en wel als hij het vrolijke geluk tegemoet trad, wat zacht doet stemmen, maar ook al te onnozel is en hijzelf ondertussen, bejammerde de liefde.[5]

Hierbij aansluitend vermeldt Diogenes Laërtius dat hij hoogmoedig en hovaardig zou zijn geweest. Hij voegt er echter onmiddellijk aan toe dat dit uit zijn geschrift blijkt, wat doet veronderstellen dat de lezers van zijn geschrift alleen maar de indruk kregen dat hij melancholisch, hoogmoedig en hovaardig was. [6] Niettemin zou hij de mensen zo zijn gaan haten dat hij als kluizenaar naar de bergen vertrok om daar te leven. [7] Het is daarom ook niet verwonderlijk dat ons wordt medegedeeld dat hij, toen hij nog onder de mensen verkeerde, nogal zwijgzaam was, aangezien hij de kletspraat van de mensen verachtte. [8]

Zijn koninklijke afkomst[bewerken]

De stamvader van het geslacht der koningen van Efeze was Androclus, een wettige zoon van koning Codrus van Athene. Androclus was de leider van de Ioniërs en de stichter van de stad Efeze die de zetel van het koninklijke paleis van de Ionische prinsen werd. Heraclitus stamde uit dit adellijke geslacht en zijn voorvaderen regeerden over de stad Efeze. Van hen had hij nog de priesterlijke waardigheid geërfd. Waarschijnlijk hield hij toezicht bij de Eleusinische plechtigheden die gehouden werden ter ere van Demeter en kreeg hij de voornaamste zetel bij de openbare spelen toegewezen. Heraclitus droeg waarschijnlijk een purperen mantel en had een staf in plaats van een scepter. Dit als teken van zijn koninklijke afkomst. [9] Het werd ook wel aangeduid met de titel Kurios (heer). [10] Clemens van Alexandrië en Proclus noemen hem “de adellijke Heraclitus”. [11] [12] Hij was de oudste zoon: want hij deed afstand van het koningschap ten gunste van zijn broer. [13] Dit kan uitgelegd worden als een teken van grootmoedigheid, maar veeleer is het waarschijnlijk dat Heraclitus afstand deed van het koningschap omdat dit in zijn tijd nauwelijks nog iets voorstelde.

Zijn politieke leven[bewerken]

De Efeziërs zouden hem gevraagd hebben wetten voor de polis samen te stellen. Dit verzoek wees hij echter, volgens Diogenes Laërtius “hovaardig en schreeuwende”, van de hand, omdat de stad volgens Heraclitus in de greep was van een slecht politiek regime. [14] Hieruit blijkt dat hij niet veel achting had voor de Efeziërs. Maar hij zou ook de Atheners hebben veracht, hoewel hij door hen hoog aangeslagen werd. De Efeziërs keken op hun beurt op Heraclitus neer, maar toch was hij het liefst thuis in Efeze. [15] Als wij Clemens van Alexandrië willen geloven, werd Efeze in de dagen van Heraclitus geregeerd door een tiran, genaamd Melankomas. Heraclitus zou deze tiran ervan overtuigd hebben vrijwillig afstand te doen van de heerschappij. Daarop spoorde koning Darius van Perzië Heraclitus aan naar Perzië te gaan om hem te ondersteunen. [16] Volgens een andere bron zouden Darius en Heraclitus met elkaar in briefwisseling hebben gestaan. In ieder geval nam Efeze in 498 niet deel aan de opstand tegen de Perzen. Heraclitus weigerde echter naar Perzië te gaan. [17] Desondanks zou Efeze toch door de perzen belegerd zijn, zodat er hongersnood dreigde. Hierover vertelt Themistius de volgende anekdote:

De Efeziërs waren aan het welvarende leven en aan geneugten gewend. Toen nochtans de oorlog tegen hen in hevigheid toenam, namen door een omsingeling de Perzen hun stad in belegering. Zij vergenoegden zich echter nog steeds naar hun gewoonte. Nochtans begon de voeding in de stad op te geraken. Toen zij sterk te lijden kregen onder het gebrek verzamelden de burgers der stad zich, om te beraadslagen over wat zij doen moesten, opdat het levensonderhoud niet gemist zou worden; maar veronderstellen dat zij hun welvarend leven moeten inperken, daaraan waagde geen van hen zich. Toen zij daarom zich allen verzameld hadden, nam een man genaamd Heraclitus gerstegrutten, vermengde het met water en at het te midden van hen zittend op, en dat was een stilzwijgende leer voor het ganse volk. De geschiedenis vertelt ons dat de Efeziërs aldus notie namen van hun berisping en zich niet wilden wagen aan een andere terechtwijzing, zonder aan te houden, zodat zij daadwerkelijk ingezien hadden, dat zij, wanneer zij wat in hun welvarende leven minderen zouden, daarmee de hoeveelheid spijs niet af zou nemen. Toen echter hun vijanden vernamen dat zij geleerd hadden tuchtig te leven en de maaltijd naar de raad van Heraclitus hielden, trokken zij van de stad weg en gedurende de tijd dat zij de winnaars waren door de wapenen, ruimden zij het veld voor de grutten van Heraclitus. [18]

Een andere versie van het verhaal vinden wij bij Plutarchus:

Maar worden zij die op symbolische wijze, zonder de stem te gebruiken, iets duidelijk trachten te maken niet door allen geprezen en bewonderd? Zo ook Heraclitus, hij werd het door de burgers der stad waard geacht met inzicht iets te zeggen over [het handhaven van] de eendracht. Hij betrad de tribune en nam een beker koud water en strooide er gerstemeel in en met een wijnstokje bewoog hij het. Hij dronk vervolgens het mengsel op, waarop hij zich terugtrok, als teken voor hen, omdat het toevallige, dat voor hen voldoende sterk genoeg was, en het zich te buiten gaan aan verkwisting, de vrede en eendracht in de stad niet bewaart.[19]

Uit alle bronnen die wij over het leven van Heraclitus vinden komt zijn eigenzinnige karakter tevoorschijn.

Zijn dood[bewerken]

Hij zou, nadat hij als kluizenaar was vertrokken naar de bergen, waterzucht hebben gekregen en daaraan gestorven zijn in de leeftijd van zestig jaren, zodat zijn overlijdensjaar rond 480 v. Chr. ligt. [20] [21] [22] Maar dit bericht is zeer onbetrouwbaar, omdat het doorspekt is met verregaande anekdotes die teruggaan op het filosofische werk van Heraclitus. Het is niet uitgesloten dat hij aan waterzucht leed, maar het is veeleer waarschijnlijk dat hij van deze ziekte genas en aan een andere ziekte is gestorven. [23] Hij zou op de markt zijn begraven. [24]

Noten[bewerken]

  1. Diogenes Laërtius, IX, 1: ῾Ηράκλειτος Βλόσωνος ἤ, ὥς τινες, ῾Ηράκωντος ᾿Εφέσιος. οὗτος ἤκμαζε μὲν κατὰ τὴν ἐνάτην καὶ ἑξηκοστὴν ᾿Ολυμπιάδα. “Heraclitus, zoon van Bloson, of, als bij lieden, Heracon, was een Efeziër. Hij bereikte zijn bloeiperiode in het jaar van de zestigste Olympiade.”
  2. Suidas Lexicon, s.v. ῾Ηράκλειτος: Ηράκλειτος, Βλόσωνος ἢ Βαύτωρος, οἱ δὲ ῾Ηρακῖνος· Εφέσιος, φιλόσοφος φυσικός, ὃς ἐπεκλήθη Σκοτεινός. “Heraclitus, zoon van Bloson of Bautor, maar bij anderen Heracion, was een Efeziër, filosoof en natuurvorser, terwijl hij als de Duistere bekend is.”
  3. Diogenes Laërtius, IX, 5: ἤκουσέ τ᾿ οὐδενός, ἀλλ᾿ αὑτὸν ἔφη διζήσασθαι καὶ μαθεῖν πάντα παρ᾿ ἑαυτοῦ. Σωτίων δέ φησιν εἰρηκέναι τινὰς Ξενοφάνους αὐτὸν ἀκηκοέναι· λέγειν τε ᾿Αρίστωνα ἐν τῷ Περὶ ῾Ηρακλείτου. “Hij was ook door geen een onderwezen, maar had bij zichzelf, zo zegt hij, gezocht en wist alles door zichzelf. Maar Sotion zegt: er zijn lieden die berichten dat hijzelf van Xenophanes onderricht kreeg; dat pleegt ook Ariston te verklaren in Over Heraclitus.”
  4. Suidas Lexicon, s.v. ῾Ηράκλειτος: οὗτος ἐμαθήτευσεν οὐδενὶ τῶν φιλοσόφων, φύσει δὲ καὶ ἐπιμελείᾳ ἠσκήθη. τινὲς δὲ αὐτὸν ἔφασαν διακοῦσαι Ξενοφάνους καὶ ῾Ιππάσου τοῦ Πυθαγορείου. ἦν δὲ ἐπὶ τῆς ξθ ᾿Ολυμπιάδος, ἐπὶ Δαρείου τοῦ ῾Υστάσπου, καὶ ἔγραψε πολλὰ ποιητικῶς. “Hij was door geen een der filosofen onderwezen, maar getrooste zich toch ook moeite zorg te dragen voor zijn studie. Echter lieden beweerden dat hij door Xenophanes en Hippasus de Pythagoreër onderwezen was. Hij was er verder omtrent de zestigste Olympiade, omtrent de tijd van Darius van Hystaspus, en scheef veel op dichterlijke wijze.”
  5. Seneca, de Ira, II, 10, § 5: Heraclitus quotiens prodierat et tantum circa se male uiuentium, immo male pereuntium uiderat, flebat, miserebatur omnium qui sibi laeti felicesque occurrebant, miti animo, sed nimis inbecillo: et ipse inter deplorandos erat.
  6. Diogenes Laërtius, IX, 1: μεγαλόφρων δὲ γέγονε παρ᾿ ὁντιναοῦν καὶ ὑπερόπτης, ὡς καὶ ἐκ τοῦ συγγράμματος αὐτοῦ δῆλον. “Hoogmoedig was hij, ten overstaan der lieden althans en hovaardig, zoals dit ook door zijn geschrift duidelijk wordt.”
  7. Diogenes Laërtius, IX, 3: καὶ τέλος μισανθρωπήσας καὶ ἐκπατήσας ἐν τοῖς ὄρεσι διῃτᾶτο. “En hij eindigde als mensenhater en week uit naar de bergen.”
  8. Diogenes Laërtius, IX, 12: φασὶ δ᾿ αὐτὸν ἐρωτηθέντα διὰ τί σιωπᾷ, φάναι ἵν᾿ ὑμεῖς λαλῆτε. “Maar er werd hem vragend gezegd: ‘door wat zwijgt ge’? Hij verklaarde: ‘zodat jullie kunnen babbelen.’
  9. Strabo, Geographica, XIV, 1, 3 Meineke, p. 632—3: ἄρξαι δέ φησιν ῎Ανδροκλον τῆς τῶν ᾿Ιώνων ἀποικίας, ὕστερον τῆς Αἰολικῆς, υἱὸν γνήσιον Κόδρου τοῦ ᾿Αθηνῶν βασιλέως, γενέσθαι δὲ τοῦτον ᾿Εφέσου κτίστην. διόπερ τὸ βασίλειον τῶν ᾿Ιώνων ἐκεῖ συστῆναί φασι, καὶ ἔτι νῦν οἱ ἐκ τοῦ γένους ὀνομάζονται βασιλεῖς ἔχοντές τινας τιμάς, προεδρίαν τε ἐν ἀγῶσι καὶ πορφύραν ἐπίσημον τοῦ βασιλικοῦ γένους, σκίπωνα ἀντὶ σκήπτρου, καὶ τὰ ἱερὰ τῆς ᾿Ελευσινίας Δήμητρος. “Hij (nl. Pherecydes) zegt dat de leider van Ioniërs, die na de Eolische migratie kwam, Androclus, een wettige zoon van koning Codrus van Athene, de stichter van Efeze was, vandaar dat deze stad de zetel van het koninklijke paleis van de Ionische prinsen werd. Zelfs nu nog worden de nakomelingen van dat ras koningen genoemd en worden op een bijzondere wijze geëerd. Zo krijgen zij de voornaamste zetel bij de openbare spelen toegewezen, dragen zij een purperen mantel als teken van hun koninklijke afkomst en hebben zij een staf in plaats van een scepter, en zij houden toezicht bij de Eleusinische plechtigheden die gehouden worden ter ere van de Demeter.”
  10. Suidas Lexicon, s.v. ῾Ηράκλειτος: ῾Ηράκλειτος· ὄνομα κύριον. “Heraclitus heet de Heer. ”
  11. Clemens van Alexandrië, Stromata, II, 8, 1.
  12. Proclus, In Platonis Timaeus commentaria, p. 54a (p. 124 editie Schneider, 19e eeuws).
  13. Diogenes Laërtius, IX, 6: Αντισθένης φησὶν ἐν Διαδοχαῖς· ἐκχωρῆσαι γὰρ τἀδελφῷ τῆς βασιλείας. “Antisthenes zegt in Opeenvolgingen: want hij deed afstand, voor zijn broer, van het koningschap.”
  14. Diogenes Laërtius, IX, 2: ἀξιούμενος δὲ καὶ νόμους θεῖναι πρὸς αὐτῶν ὑπερεῖδε διὰ τὸ ἤδη κεκρατῆσθαι τῇ πονηρᾷ πολιτείᾳ τὴν πόλιν. “Hij werd het ook waard geacht wetten samen te stellen voor hen. Hovaardig, nu werkelijk schreeuwende, wees hij op de ondeugdelijkheid van de volksvertegenwoordiging der stad.”
  15. Diogenes Laërtius, IX, 15: Δημήτριος δέ φησιν ἐν τοῖς ῾Ομωνύμοις καὶ ᾿Αθηναίων αὐτὸν ὑπερφρονῆσαι, δόξαν ἔχοντα παμπλείστην, καταφρονούμενόν τε ὑπὸ τῶν ᾿Εφεσίων μᾶλλον τὰ οἰκεῖα. “Maar Demetrius zegt in de Naamgenoten dat hij ook op de Atheners neerzag, deze mening koesterde hij in alles het meest, en dat hij, hoewel de Efeziërs op hem neerkeken, liever thuis was.”
  16. Clemens van Alexandrië, Stromata, I, 65, 4: ῾Ηράκλειτος γὰρ ὁ Βλύσωνος Μελαγκόμαν τὸν τύραννον ἔπεισεν ἀποθέσθαι τὴν ἀρχήν. οὗτος βασιλέα Δαρεῖον παρακαλοῦντα ἥκειν εἰς Πέρσας ὑπερεῖδεν. “Want Heraclitus, zoon van Blyson, heeft de tiran Melankomas ervan overtuigd vrijwillig afstand te doen van de heerschappij. Koning Darius spoorde hem daarop aan naar Perzië te gaan om hem te ondersteunen.”
  17. Diogenes Laërtius, IX, 12—14: ἐπόθησε δ᾿ αὐτοῦ καὶ Δαρεῖος μετασχεῖν καὶ ἔγραψεν ὧδε πρὸς αὐτόν· βασιλεὺς Δαρεῖος πατρὸς ῾Υστάσπεω ῾Ηράκλειτον ᾿Εφέσιον σοφὸν ἄνδρα προσαγορεύει χαίρειν. — — ῾Ηράκλειτος ᾿Εφέσιος βασιλέι Δαρείῳ πατρὸς ῾Υστάσπεω χαίρειν. “Maar ook Darius verlangde ernaar hem te ontmoeten en schreef hem op de volgende manier: ‘Diarus, wiens vader Hystaspus is, pleegt Heraclitus van Efeze, wijze man, te groeten’ […] ‘Heraclitus van Efeze pleegt koning Darius, wiens vader Hystaspus is, te groeten.’”
  18. Themistius, De virtute, p. 40.
  19. Plutarchus, De garrulitate, 17, 511b: οἱ δὲ συμβολικῶς ἄνευ φωνῆς ἃ δεῖ φράζοντες οὐκ ἐπαινοῦνται καὶ θαυμάζονται διαφερόντως; ὡς ῾Ηράκλειτος, ἀξιούντων αὐτὸν τῶν πολιτῶν γνώμην τιν᾿ εἰπεῖν περὶ ὁμονοίας, ἀναβὰς ἐπὶ τὸ βῆμα καὶ λαβὼν ψυχροῦ κύλικα καὶ τῶν ἀλφίτων ἐπιπάσας καὶ τῷ γλήχωνι κινήσας ἐκπιὼν ἀπῆλθεν, ἐνδειξάμενος αὐτοῖς ὅτι τὸ τοῖς τυχοῦσιν ἀρκεῖσθαι καὶ μὴ δεῖσθαι τῶν πολυτελῶν ἐν εἰρήνῃ καὶ ὁμονοίᾳ διατηρεῖ τὰς πόλεις.
  20. Diogenes Laërtius, IX, 3: καὶ μέντοι καὶ διὰ τοῦτο περιτραπεὶς εἰς ὕδερον. “En er wordt ook aan herinnert dat dit ertoe leidde dat hij waterzucht kreeg.”
  21. Diogenes Laërtius, IX, 4: σῶμα γὰρ ἀρδεύσασα κακὴ νόσος ὕδατι φέγγος ἔσβεσεν ἐν βλεφάροις καὶ σκότον ἠγάγετο. “Want zijn lichaam werd bevochtigd door een kwalijke ziekte, water doofde de gloed in zijn ogen en leidde hem naar het donkere.”
  22. Diogenes Laërtius, IX, 3: ἐτελεύτα βιοὺς ἔτη ἑξήκοντα. “Zijn leven eindigde toen hij zestig jaren was.”
  23. Diogenes Laërtius, IX, 5: λέγειν τε ᾿Αρίστωνα ἐν τῷ Περὶ ῾Ηρακλείτου καὶ τὸν ὕδερον αὐτὸν θεραπευθῆναι, ἀποθανεῖν δ᾿ ἄλλῃ νόσῳ. τοῦτο δὲ καὶ ῾Ιππόβοτός φησι. “En Ariston pleegt in Over Heraclitus ook te verklaren dat hij van waterzucht genezen was, maar dat hij gestorven was aan een andere ziekte. Maar dat zegt ook Hippobotus.”
  24. Diogenes Laertius, IX, 4: καὶ θαφθῆναι ἐν τῇ ἀγορᾷ.


Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.