Heraclitus over de natuur/Leven en dood, waken en slapen, de levensloop

Uit Wikibooks
Heraclitus over de natuur

De wisseling in de kosmische staatsorde kan omschreven worden in termen van leven en dood, en waken en slapen. Deze tegengestelden die elkaar afwisselen maken de levensloop uit. Deze vormen echter een eenheid en maken deel uit van een en dezelfde zaak (111). De wisseling binnen het menselijke leven heeft noodzakelijk de dood tot gevolg. Dit is een toestand waarnaar de mensen streven (112). Een voorbeeld van deze wisselingen is de opeenvolging van generaties (113), die een kringloop vormen (114) en vergeleken kunnen worden met maanden (115). Binnen één generatie kan een zuigeling in staat zijn grootvader te worden (116), daar hij rondom het veertiende levensjaar volwassen begint te worden (117). Terwijl kinderen al dan niet het gedrag van hun ouders kunnen overnemen (118), zullen zij zich anders gaan gedragen als zij volwassen zijn (119) en meer te weten komen (120). Gedurende de levensloop die zich op dergelijke wijze ontwikkelt komen de mensen echter veel rampspoed tegen (121). Zoals de levensloop zich ontwikkelt en er een wisseling is van leven en dood, zo is er ook dagelijks een wisseling van waken en slapen (122). Daarbij komt dat wij gedurende zowel de slaap als in wakende toestand slaap of dood aanschouwen (123). Allen zijn door toedoen van al deze wisselingen sterfelijk, maar omdat wat wisselt met elkaar een eenheid vormt toch ook niet (124). Na onze dood blijven wij als schimmen voortbestaan, maar van dit bestaan hebben de stervelingen vooralsnog geen weet (125).

Fragmenten hierover[bewerken]

111. Eén en hetzelfde is: levend en dood, en wakend en slapend, en jong en oud; immers, dit hier is, omslaand, dat, en deze, omslaand, dit.

111a. Dit wil Heraclitus dus daarom uiteenzetten, dat namelijk bij alle tegendelen ‘de een er uit hetzelfde voor de ander is’.

112. Geboren willen zij leven en het doodslot bezitten, maar eerder uitrusten, en zij laten kinderen na: het doodslot wordt geboren.

113. Dertig jaren voor een generatie.

114. Een generatie is de kringloop van de levenstijd.

115. Eén generatie: één maand.

116. Als hij dertig jaren is kan een man het vermogen krijgen grootvader te worden.

117. Volgens Heraclitus en de Stoïcijnen beginnen de mensen volwassen te worden rond hun veertiende ... rondom het veertiende jaar wordt hij (sc. de nakomeling) echter ook schoon en ook slecht en de leermeester van zichzelf.

118. . . . als kinderen van hun ouders.

119. Kinderen doen van hun speelgoed, mannen geworden, afstand (de menselijke meningen).

120. Althans, toen ik jong was placht ik dan ook niets te weten.

121. Het menselijke bestaan is vol jammer en ellende en een tranenrijk.

122. Een mens in de nacht steekt een licht aan voor zichzelf, stervend, levend echter raakt hij aan de dode, slapend, ontwaakt raakt hij aan de slaper.

123. Dood is wat wij wakend in beweging zetten, maar wat wij slapend in beweging zetten slaap.

124. Onsterfelijken zijn sterfelijk, sterfelijken onsterfelijk, levend van deze dood, maar in dit leven dood.

124a. Wij leven deze dood, maar sterven in dit leven.

125. Wat de uiteenlopende menselijke meningen betreft wacht de mensen, gestorven, wat zij niet hopen, noch menen.


Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.