Verklarende woordenlijst biologie voor het secundair onderwijs/A

Uit Wikibooks

A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z


- A -
Amoeboïde bewegingen bij Amoeba proteus
aambeeld - aanpassing - AB0-systeem - abiotische (milieu)factoren - abortus - absolute refractaire periode - accommodatie - accumulatie - acetyl-coenzym A - acetylcholine - acetylcholinesterase - acquired immuno deficiency syndrome (AIDS) - ACTH - adrenocorticotroop hormoon - actief transport - actiepotentiaal - actieve immunisatie - actieve plaats - actine - activator - adaptatie - ademhalingscentrum - ademhaling - ademhalingsorgaan - ademhalingsspieren - adenine - adenosinetrifosfaat - ader - ADH - ADI-waarde - ADP - adrenaline - aerobe ademhaling - aeroob - afbreekbaarheid - afbreker - afferente zenuw - afvaleter - afvalwaterzuivering - afweersysteem - agonistisch gedrag - agressie - AIDS - albumine - alcohol - alcoholische gisting - aldosteron - algenbloei - allel - allergeen - allergie - altruïstisch gedrag - alveolus - alvleesklier - alvleessap - ambivalent gedrag - aminozuur - aminozuurvolgorde - ammonificatie - amnion - amoebocyt - amoeboïde beweging - amylase - amyloplast - anabolisme - anaerobe dissimilatie - anaeroob - anafase - analoge structuur - anemie - aneuploïd - Angiospermae - animale pool - antagonist - antagonistisch - anthocyaan - antibioticum - anticodon - anticonceptie - anticonceptiepil - antidiuretisch hormoon - antigeen - antistof - antitoxine - antropomorf - apo-enzym - appendix - Archaea - arterie - ascorbinezuur - assimilatie - ATP - atrioventriculaire knoop - autonoom zenuwstelsel - autosoom - autotroof - axon - azijnzuurbacterie

aambeeld[bewerken]

of aanbeeld (Lat. Incus)
Eén van de gehoorsbeentjes
Zie Wikipedia

aanpassing[bewerken]

of adaptatie (van het Latijn adaptare = aanpassen) is een proces dat leidt tot "het aangepast zijn aan...". De term wordt ook gebruikt om dit "aangepast zijn" zelf uit te drukken.

Het begrip "aanpassing" staat centraal in de evolutionaire biologie en wijst op een positieve evolutionaire stap, die het resultaat is van natuurlijke selectie. Een aangepast organisme kan met succes overleven in zijn omgeving.

De aanpassingen kunnen structureel zijn of te maken hebben met het gedrag. Ook fysiologische wijzigingen kunnen aan de basis liggen van een aanpassing.

Zo hebben structurele aanpassingen bv. betrekking op de lichaamsvorm, de kleur, de lichaamsbedekking,... daar waar gedragsaanpassingen bv. kunnen te maken hebben met de manier van jagen of het reageren op bepaalde prikkels.

Zie Wikipedia

AB0-systeem[bewerken]

Systeem van bloedgroepen in 1901 ontwikkeld door de Oostenrijkse arts Karl Landsteiner (Wenen, 14/06/1868 - New York, 26/06/1943).

Men onderscheidt 4 types: A, B, AB en O, waarbij het type bepaald wordt door het al dan niet voorkomen van bepaalde sacharidenop de membraan van rode bloedcelen. Deze sachariden zitten vast op eiwitten en lipiden die deel uitmaken van de cel membraan van de rode bloedcel. Doordat hun aanwezigheid de vorming van antistoffen kan induceren, zijn het antigenen.

Personen die het antigen (hemoagglutinogeen) type A hebben behoren tot de bloedgroep A en zij die het antigen type B hebben behoren tot de bloedgroep B. Er zijn ook personen die beide antigenen hebben op de membraan van hun rode bloedcellen; deze personen behoren tot de bloedgroep AB. Tenslotte zijn er individuen die noch het antigen A, noch het antigen B hebben; zij behoren tot de bloedgroep O.

De antistoffen die reageren met de bewuste antigenen zijn serumeiwitten. Doordat de antistoffen meerdere 'armen' hebben, kunnen ze binden op antigenen van verschillende bloedcellen en deze zo samenhouden. Gebeurt dit op massieve schaal dan treedt er klontervorming op.

Iemand met bloedgroep A heeft in zijn serum de antistof (hemoagglutinine) anti-B en een persoon met bloedgroep B heeft de antistof anti-A. Personen met de bloedgroep AB hebben geen hemoagglutininen, daar waar individuen met bloedgroep O zowel anti-A als anti-B in hun serum hebben.

Bloedgroepen en bloedtransfusies[bewerken]

Bij bloedtransfusies probeert men zoveel mogelijk een isotransfusie toe te passen (een transfusie van hetzelfde bloedtype). Voor transfusies van niet te grote hoeveelheden mag men ook bloed van andere bloedgroepen toedienen, waar voor de compatibiliteit rekening wordt gehouden met de antistoffen van de ontvanger (deze binden immers direct op de corresponderende antigenen van het binnenkomend bloed).

De antistoffen van de donor hebben bij de transfusie van kleine hoeveelheden slechts een beperkte invloed, doordat ze direct verdund worden in het grote bloedvolume van de ontvanger.

Naast de indeling in bloedgroepen volgens het ABO-systeem bestaan er nog andere, zoals het MNS-systeem, of een indeling die steunt op het voorkomen van de resusfactor. Resuspositief betekent dat het antigen aanwezig is. Bij een resusnegatief persoon is het resusantigen afwezig. Deze persoon zal dus ook antistoffen maken tegen het resusantigen. Bij bloedtransfusies wordt zowel met de ABO, als met de resusfactor. Dit leidt tot nevenstaand schema.

Zo zien we dat O- in principe aan iedereen (kleine hoeveelheden) bloed kan geven; het is de universele donor. AB+ kan van iedereen bloed krijgen; het is de universele ontvanger. Vermelden we ook nog dat de antigenen A en B niet alleen voorkomen op de membraan van rode bloedcellen, maar dat ze o.a. ook voorkomen op de membraan van heel wat epitheel- en endotheelcellen.

Erfelijkheid van bloedgroepen[bewerken]

De vorming van de hemoagglutinogegenen wordt bepaald door drie allelen waarvan de locus ligt op chromosoom 9; deze allelen zijn respectievelijk A, B en o.

De allelen A en B zijn codominant, terwijl het allel O recessief is.

Onderstaande combinaties (genotypes) leiden tot de corresponderende bloedgroepen (fenotypes):

Genotype Fenotype
AA or AO A
BB or BO B
AB AB
O OO


Bombay-fenotype[bewerken]

Normaal zou je verwachten, dat ouders slechts een kind met bloedgroep O kunnen krijgen, wanneer ze beiden het o-allel hebben. Dit is ook meestal zo, maar men kent gevallen waar de moeder bv. het genotype AA heeft en de vader het genotype AB en waar het kind toch de bloedgroep O heeft.

Dit kan, wanneer beide ouders recessief zijn voor het allel dat codeert voor het H-antigen, een voorloper van het A- of B-antigen. Als het kind de allelencombinatie hh erft kan het deze voorloper niet produceren en dus ook niet de bewuste antigenen. M.a.w. het kind zal de bloedgroep O hebben. Men spreekt hier van het Bombay-fenotype, naar de Indische stad, waar dit fenomeen voor het eerst werd beschreven.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB

Afbeeldingen van Wikimedia Commons over ABO-bloedgroepen[bewerken]

abiotische (milieu)factoren[bewerken]

Van het Grieks a-= zonder en bios = leven
Abiotische milieufactoren zijn de factoren die geen biologische oorsprong hebben, maar wel invloed hebben op de levende organismen in een ecosysteem. Voorbeelden zijn klimaat, reliëf, bodem, licht, water...
Zie Wikipedia

abortus[bewerken]

(aborteren)Van het Latijn aboriri = verdwijnen.

Abortus is een ontijdige geboorte; deze kan spontaan optreden (spontane abortus of miskraam) of veroorzaakt worden (abortus provocatus).

Spontane abortus of miskraam

Een miskraam is het verlies van een niet-levensvatbare vrucht. Een miskraam in de eerste twee tot vier maanden van de zwangerschap noemt men een vroege miskraam.
Zie Wikipedia

Abortus provocatus

of (vrucht)afdrijving, het opzettelijk afbreken van de zwangerschap op een moment dat het embryo (of de vrucht) nog niet buiten het lichaam van de moeder in leven kan blijven.
Zie Wikipedia

absolute refractaire periode[bewerken]

Actiepotentiaal en refractaire periode

Dit is het interval waarbinnen het onmogelijk is om een zenuw- of spiercel opnieuw te stimuleren, hoe sterk de prikkel ook is.

De lengte van de absolute refractaire periode valt nagenoeg samen met de totale duur van de actiepotentiaal. In neuronen heeft dit te maken met het feit dat de Na+-kanalen niet opnieuw kunnen openen, vooraleer de rustpotentiaal is hersteld.
Zie Wikipedia

accommodatie[bewerken]

(Van het Latijn accomodare = aanpassen) is het vermogen van het oog om zich aan te passen aan de afstand van het voorwerp en zo een scherp beeld te blijven vormen op het netvlies. Deze aanpassing is het gevolg van het meer of minder krommen van de lens door het min- of meer ontspannen van de kringspieren. Deze spiertjes liggen ringvormig rond de lens en zijn via vezeltjes ermee verbonden.
Zie Wikipedia

accumulatie[bewerken]


Zie Wikipedia

acetyl-coenzym A[bewerken]

of acetyl-Coa
Zie Wikipedia

acetylcholine[bewerken]


Zie Wikipedia

acetylcholinesterase[bewerken]


Zie Wikipedia

acquired immuno deficiency syndrome (AIDS)[bewerken]

Zie AIDS
Zie Wikipedia

ACTH - adrenocorticotroop hormoon[bewerken]

ACTH, internationaal gebruikelijke afkorting van adrenocorticotroop hormoon (v. wetensch. adren = bijnier; Lat. cortex = schors; Gr. trepoo = aandrijven'), officiële naam thans corticotropine, ook nog vaak corticotrofine genoemd, een hormoon dat wordt gevormd door de voorkwab van de hypofyse.

ACTH zet de bijnierschors aan tot productie van bepaalde corticosteroïden, m.n. van glucocorticosteroïden (corticosteron en cortisol) en van androgene hormonen van de bijnierschors. Het verlaagt daarbij het gehalte aan vitamine C en aan cholesterol (grondstof voor de productie van bijnierschorshormonen). Daarnaast oefent ACTH invloed uit op de vetsplitsing; het kan uit depotvet vetzuren vrijmaken.

Productie en afgifte

De productie van ACTH wordt nauwkeurig geregeld. Zij gaat omhoog bij allerlei factoren die het lichaam schade kunnen toebrengen (bijv. ernstige verwondingen of stress). De toenemende productie van bijnierschorshormoon voorkomt overmatige afweerreacties (en beschermt dus het lichaam). De gestegen concentratie van bijnierschorshormoon remt vervolgens de ACTH-productie af.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

actief transport[bewerken]

Bij actief transport worden stoffen tegen hun concentratiegradiënt in via een membraan opgenomen of afgestaan. Het proces vereist energie (meestal onder de vorm van ATP) en de tussenkomst van membraan eiwitten.
Zie Wikipedia

actiepotentiaal[bewerken]

In de fysiologie is een actiepotentiaal een golf van elektrische ontlading over het membraan van een exciteerbare, (dus prikkelbare) cel zoals een neuron of een spiercel. Om een actiepotentiaal te genereren, zijn er verschillende factoren nodig. Ten eerste moet er een extracellulaire prikkel zijn bijvoorbeeld een neurotransmitter. Dit leidt tot een depolarisatie van de celmembraan, die leidt tot het verplaatsen van deze depolarisatie langs de axon in een zichzelf ondersteunend proces.


Zie Wikipedia

actieve immunisatie[bewerken]

Actieve immunisatie is het opwekken van immuniteit na blootstelling aan een inactieve of verzwakte vorm antigeen. Hierdoor ontwikkelt de patiënt een eigen immuunrespons tegen de verwekker wat een langdurige, vaak zelfs permanente bescherming geeft.
Zie Wikipedia

actieve plaats[bewerken]

De actieve plaats is het onderdeel van een enzym, waar de katalytische actie gebeurt. Het is de plaats waar het substraat (= het materiaal waarop het enzym inwerkt) een tijdelijke binding aangaat met het enzym. Dit resulteert dan in een wisselwerking, waardoor het substraat een specifieke reactie ondergaat.
Zie Wikipedia

actine[bewerken]


Zie Wikipedia

activator[bewerken]


Zie Wikipedia

adaptatie[bewerken]

Zie aanpassing
Zie Wikipedia

adaptieve radiatie[bewerken]

Met adaptieve radiatie wordt het ontstaan van verschillende soorten uit een gemeenschappelijke vooroudersoort bedoeld. Elke deelpopulatie die in een andere ecologische niche terechtkomt, zal door natuurlijke selectie een adaptatie ondergaan aan de eigen leefomstandigheden. Adaptieve radiatie treedt vaak op in eilandsituaties, waar meerdere niches onbezet zijn en bij soorten die na een massa-extinctie overblijven.
Zie Wikipedia

ademhalingscentrum[bewerken]


Zie Wikipedia

ademhaling[bewerken]


Zie Wikipedia

ademhalingsorgaan[bewerken]


Zie Wikipedia

ademhalingsspieren[bewerken]


Zie Wikipedia

adenine[bewerken]

3D-model van Adenine

Adenine is één van de nucleobasen die in DNA en RNA voorkomt. Het is een purinebase. Adenine komt ook voor in ATP

adenosinetrifosfaat[bewerken]

Zie ATP
Zie Wikipedia

ader[bewerken]

Een ader of vene is een bloedvat dat zorgt voor de terugvoer van het bloed richting het hart.
Zie Wikipedia

ADH[bewerken]

of Antidiuretisch hormoon.
Het ADH stimuleert de resorptie van water uit de voorurine in de nierkanaaltjes, zodat er minder water in de urine terecht komt. Dit hormoon wordt aangemaakt in de hypothalamus, waarna het getransporteerd en opgeslagen wordt in de hypofyse-achterkwab. Deze geeft het ADH dan af aan de bloedbaan. ADH wordt ook vasopressine genoemd omdat het door meer water in het bloed te weerhouden de bloeddruk verhoogt.
Zie Wikipedia

ADI-waarde[bewerken]

Afkorting van Aanvaardbare Dagelijkse Inname of Acceptable Daily Intake

Dit is de hoeveelheid die van een stof, die levenslang dagelijks kan worden ingenomen zonder dat er (zover bekend) noemenswaardige gezondheidsrisico's zijn. ADI's worden gewoonlijk uitgedrukt in milligrammen per kilogram lichaamsmassa per dag.


Zie Wikipedia

ADP[bewerken]

Zie ATP
Zie Wikipedia

adrenaline[bewerken]

Adrenaline (Latijn: ad = bij, ren = nier dus: bijnier) is een hormoon en een neurotransmitter. Dit vlucht of vecht-hormoon wordt in de bijnier aangemaakt en in sommige zenuwcellen. Het komt vrij bij angst (verschrikken) en stress en bereidt, o.a. via het stimuleren van het sympatisch zenuwstelsel, het lichaam voor op actie.
Zie Wikipedia

aerobe ademhaling[bewerken]

of aerobe dissimilatie
Zie Wikipedia

aeroob[bewerken]


Zie Wikipedia

afbreekbaarheid[bewerken]


Zie Wikipedia

afbreker[bewerken]

Zie reducent
Zie Wikipedia

afferente zenuw[bewerken]

Zie sensorische zenuw
Zie Wikipedia

afvaleter[bewerken]

zie reducent
Zie Wikipedia

afvalwaterzuivering[bewerken]

zie waterzuivering
Zie Wikipedia

afweersysteem[bewerken]

zie Immuunsysteem
Zie Wikipedia

agonistisch gedrag[bewerken]

Agonistisch gedrag is het gedrag dat een dier vertoont wanneer het niet zeker weet wat het moet doen, dus een mengeling van vlucht- en aanvalsgedrag.
Zie Wikipedia

agressie[bewerken]

Gewelddadig dreigen of handelen bij een conflict tussen individuen van één soort.
Zie Wikipedia

AIDS[bewerken]

of acquired immune deficiency syndrome (of acquired immunodeficiency syndrome) Dit is een aandoening die wordt veroorzaakt door een HIV- retrovirus. AIDS wordt gekenmerkt door een verminderde afweer, doordat HIV een deel van de T-lymfocyten besmet, namelijk de T4-cellen, ook wel CD4-cellen genoemd. Deze kunnen niet meer functioneren en doden de cellen die geïnfecteerd zijn met het aidsvirus niet meer. Er wordt maar een klein deel van de T-lymfocyten besmet en toch richt het aidsvirus een enorme schade aan. Dit komt waarschijnlijk omdat de eiwitten van het aidsvirus zich hechten aan de cellen die HIV aanvallen. Deze worden dan door de cytotoxische T-lymfocyten aangezien als geïnfecteerde cellen (terwijl ze dat niet zijn) en worden gedood. HIV besmet niet alleen cytotoxische T-lymfocyten en helper- T-lymfocyten, maar ook macrofagen. De macrofagen kunnen dan geen micro-organismenmicro-organismen meer doden.

Aids leidt bijgevolg tot een algemene immunodeficiëntie. Dit wil zeggen dat de specifieke afweer tegen bedreigingen voor het lichaam niet meer functioneert.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

albumine[bewerken]

Albumine is het kwantitatief belangrijkste eiwit in bloedplasma.
Zie Wikipedia

alcohol[bewerken]

Een alcohol is een organische verbinding met een hydroxylgroep gebonden op een organische koolstofketen. De eenvoudigste alcoholen zijn methanol (CH3OH) en ethanol (C2H5OH of CH3-CH2OH). Ethanol wordt gevormd tijdens de alcoholische gisting, een proces van anaerobe ademhaling. Een andere belangrijke tri-alcohol is glycerol.
Zie Wikipedia

alcoholische gisting[bewerken]

Schematisch overzicht van de alcoholische gisting

Een vorm van anaërobe dissimilatie van koolhydraten, zoals glucose, fructose en mannose. Hierbij ontstaan koolstofdioxide en ethanol onder vrijmaking van energie. Dit reactieproces wordt uitgevoerd door gistcellen en bepaalde bacteriën.

Globale reactie:

C6H12O6 —> 2 C2H5OH + 2 CO2

De alcoholische gisting verloopt over talrijke tussenproducten, die door de inwerking van een enzymcomplex van een twintigtal enzymen (zymase) gevormd worden.

De mens maakt sinds lang gebruik van dit proces bij het bereiden van brood, bier, wijn. Hierbij wordt telkens gebruik gemaakt van de gewone gist Saccharomyces cerevisae

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

aldosteron[bewerken]

Aldosteron is één van de bijnierschorshormonen; het is een zgn. corticosteroïde. Het speelt een rol bij het zout- en waterevenwicht in het lichaam en dus ook bij het regelen van de bloeddruk.
Zie Wikipedia

algenbloei[bewerken]

Optreden van zeer grote hoeveelheden wieren en cyanobacteriën in zoet of zout water. Algen- of waterbloei kan het gevolg zijn van kunstmatige of natuurlijke eutrofiëring (toename aan voedingsstoffen).

Algenbloei kan gevaarlijk zijn, wanneer ze optreedt bij soorten die neurotoxinen (gifstoffen voor het zenuwstelsel) produceren. In dit geval kan een deel van de fauna enorme schade oplopen.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

allel[bewerken]

mv. allelen Verkorting van allelomorf (gen). Allelomorf is gevormd van het Grieks allèlon = elkaar en morphè = vorm.

Allelen zijn varianten van genen, die op dezelfde locus (plaats) van homologe chromosomen voorkomen en voor hetzelfde kenmerk coderen. Voorbeeld: het gen dat codeert voor het kenmerk resusfactor bestaat in twee varianten: een allel resuspositief en een allel resusnegatief.

Men zegt van een individu dat het homozygoot is voor een beschouwde eigenschap, als die eigenschap bepaald wordt door twee identieke allelen. Het individu is heterozygoot, wanneer de eigenschap bepaald wordt door twee verschillende allelen.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

allergeen[bewerken]

Factor die een allergische reactie kan uitlokken.
Zie Wikipedia

allergie[bewerken]

Allergie is een reactie van het immuunsysteem op lichaamsvreemde stoffen (allergenen), die op zich helemaal niet schadelijk hoeven te zijn, zoals stuifmeelkorrels, huidschilfers van dieren, uitwerpselen van huisstofmijt, schimmelsporen of voedselbestanddelen.
Zie Wikipedia

altruïstisch gedrag[bewerken]


Zie Wikipedia

alveolus[bewerken]

Zie longblaasje
Zie Wikipedia

alvleesklier[bewerken]

of pancreas Vertaling van medisch Latijn pancreas Grieks pan = geheel en kreas = vlees.
Klier die enzymen, nodig voor de spijsvertering afscheidt. Bij een volwassen mens is deze langwerpige, achter de maag gelegen klier ca. 15 cm lang en weegt 70-110 g. Dagelijks scheidt ze ongeveer 1 liter pancreassap af in de twaalfvingerige darm. Door een hoog gehalte aan natriumwaterstofcarbonaat wordt het maagzuur geneutraliseerd en maakt de verteringsbrij neutraal tot licht alkalisch. Verder bevat het alvleessap enzymen, zoals

Ook scheidt de alvleesklier de inactieve voorvormen af van eiwitsplitsende enzymen, nl. trypsinogeen en chymotrypsinogeen.

De alvleesklier heeft ook een belangrijke functie als endocriene klier; doordat de zgn. eilandjes van Langerhans (genoemd naar een Duits anatoom) de hormonen insuline en glucagon produceren.
Zie Wikipedia

alvleessap[bewerken]

Het sap dat geproduceerd wordt door de alvleesklier is nagenoeg isotoon met het bloedplasma. We produceren er ongeveer 1,5 à 3 liter per dag van. Het bevat voor 99 % water en verder:

  • een reeks elektrolyten met vooral chloride-ionen in rust en HCO3- -ionen tijdens de vertering. Dit neutraliseert de zure spijsbrij die de maag verlaat en brengt de pH op ca 8.
  • pancreasamylase - dit is net zoals speekselamylase een alfa- amylase en het breekt niet verteerd zetmeel en glycogeen af tot dextrinen en maltose.
  • pancreas lipase: dit enzym werkt gemakkelijk in op de 1 en 3 bindingen van de triglyceriden, zodat de afbraakproducten vooral glycerol, vetzuur en 2- glyceriden zijn.
  • colipase: wordt in een inactieve vorm afgescheiden in het darmkanaal, waar het geactiveerd wordt. Dit enzym verplaatst de galzouten, zodat het lipase op de microdruppeltjes kan binden.
  • De inactieve vorm (zymogeen) van vier proteasen (peptidasen); deze worden geactiveerd in het darmkanaal. De vier zijn:
    • trypsinogeen, de voorloper van trypsine, een enzym dat peptidenbindingen splitst aan de carbonylkant van arginine en lysine
    • chymotripsinogeen, voorloper van chymotripsine; dit heeft dezelfde werking als pepsine. Het werkt dus in op peptidenbindingen aan de carbonylkant van tyrosine, fenylalanine en tryptofaan.
    • pro-elastase, voorloper van elastase dat niet alleen elastine afbreekt; maar ook inwerkt op alle peptidenbindingen aan de carbonylkant van kleine, hydrofobe aminozuren zoals alanine, glycine en valine
    • procarboxypeptidasen, voorloper van carboxypeptidase: dit enzym verwijdert één per één eindstandige aminozuren aan de carbonylkant van peptiden.
  • Nucleasen: deze breken kernzuren ( DNA en RNA) af tot nucleotiden
Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

ambivalent gedrag[bewerken]

Ambivalent gedrag is conflictgedrag dat is samengesteld uit gedragselementen van twee of meer gedragssystemen, bv. afwisseling van aanval en vlucht bij territoriale grensgevechten.
Tegelijkertijd bepaalde positieve en negatieve houdingen vertonen.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

aminozuur[bewerken]

Algemene structuur van een aminozuur

Aminozuren zijn organische stoffen met twee functionele groepen, de aminogroep (-NH2) en de carboxylgroep (-COOH). De eiwitten zijn opgebouwd uit een 20-tal aminozuren.
Zie Wikipedia

aminozuurvolgorde[bewerken]

De aminozuurvolgorde bepaalt de primaire structuur van een eiwitketen. Deze aminozuurvolgorde wordt zelf bepaald door de volgorde van de organische basen in het coderend DNA.

ammonificatie[bewerken]

Ammonificatie is het proces waarbij een organische stikstofverbinding o.a. ureum door een groep van nitrificerende bacteriën wordt omgezet in onder andere ammoniumionen.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB

amnion[bewerken]

Binnenste van de twee vliezen, die het embryo van vogels en zoogdieren omhullen. Dit vlies omsluit de amnionholte (de vruchtzak), waarin zich het vruchtwater bevindt.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

amoebocyt[bewerken]

  1. Witte bloedcel (leukocyt) die door haar manier van voortbewegen op een amoebe gelijkt. De naam is afgeleid van het Grieks amoibè = "wisseling, verandering" en kutos = "holte".Leukocyten bereiken ontstekingshaarden door zich tussen de cellen van het endotheel van haarvaten te wringen, op een manier die doet denken aan de manier van voortbewegen van een amoebe.
  2. Amoebocyten zijn ook cellen die voorkomen in de wand van sponsen en die zorgen voor transport van voedingsstoffen tussen binnen en buitenkant, de opbouw van de skeletnaalden en de productie van voortplantingscellen.

amoeboïde beweging[bewerken]

De amoeboïde beweging in 4 stappen.
Zie ook filmpje bovenaan deze pagina

Beweging als van een amoebe, nl. met behulp van pseudopodiën of schijnvoetjes. Afgeleid van het Grieks amoibè = wisseling, verandering.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

amylase[bewerken]

Het is een enzym dat tot de hydrolasen behoort. Het helpt bij de afbraak van zetmeel (amylose en amylopectine) en glycogeen tot dextrinen (polysachariden met lage molmassa), maltose en eventueel glucose. Het komt voor in speeksel (speekselamylase of ptyaline) en in pancreassap (pancreasamylase)

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

amyloplast[bewerken]

Amyloplasten bij een aardappelcel

Afgeleid van het Grieks amulon = zetmeel en plastos = gevormd.

Een amyloplast is een kleurloos plastide (leukoplast) waarin zetmeel is opgeslagen. Amyloplasten zijn celorganellen die enkel bij fotoautotrofe planten voorkomen. Ze zijn talrijk aanwezig in reserveorganen van bepaalde planten (vb. de stengelknollen van de aardappel).

In amyloplasten wordt glucose door een polymerisatieproces omgezet in zetmeel.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB

Zie zetmeelkorrel
Zie Wikipedia

anabolisme[bewerken]

Afgeleid van het Grieks ana = omhoog, naar boven en het Grieks bolè = opgeworpen aarde.

De opbouwende fase in het stofwisselingsproces (metabolisme), waarbij complexe organische stoffen uit eenvoudigere worden gevormd. Tegenovergestelde van katabolisme. Anabolisme vereist energie; het is een endo-energetisch proces.
Zie Wikipedia

anaerobe dissimilatie[bewerken]

Anaerobe dissimilatie = reeks chemische afbraakprocessen, waarbij geen zuurstof verbruikt wordt.

Bij anaërobe dissimilatie worden glucosemoleculen niet helemaal afgebroken. Ze worden in de cytosol tijdens de glycolyse omgezet in pyrodruivenzuur (pyruvaat) en dan verder in ethanol (alcoholische gisting) of in melkzuur (melkzuurgisting). In deze producten zit nog veel energie, die eventueel kan vrijgemaakt worden via een aeroob proces. Er wordt in een organisme niet alleen glucose gedissimileerd. Ook andere koolhydraten, vetten en eiwitten worden gedissimileerd.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

anaeroob[bewerken]

De anaerobe Bifidobacterium longum, die tot de darmflora van van de mens behoort

De term anaeroob werd gevormd door Pasteur, uit het Grieks an- = zonder + aer = lucht+ bios = leven. Anaeroob kan terugslaan op

  1. processen die zonder zuurstofgas kunnen doorgaan (vb. anaerobe dissimilatie)
  2. organismen die kunnen leven in een midden zonder zuurstofgas.

Bij deze laatste moeten we een onderscheid maken tussen

  • organismen, die geen zuurstof nodig hebben voor hun ontwikkeling, maar die wel kunnen leven in aanwezigheid van O2. Dit zijn de facultatief anaeroben, zoals de melkzuurbacterie en de gistcellen.
  • organismen die zich enkel kunnen ontwikkelen in afwezigheid van O2 Dit zijn de obligaat anaeroben, zoals de Clostridium botulinum die botulisme veroorzaakt en de Bifidobacterium longum.
Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

anafase[bewerken]

De anafase is het voorlaatste stadium van de mitose en van beide kerndelingen bij de meiose. In deze fase gaan de chromatiden vanuit het equatoriale vlak naar de polen. Deze fase komt na de metafase en vóór de telofase.

  • Tijdens de anafase van de mitose wijken de chromatiden uit elkaar en naar de twee tegenoverliggende polen toe.
  • Tijdens anafase I van de meiose zijn het echter de homologe chromosomen (die in metafase tegenover elkaar lagen op het evenaarsvlak) die zich elk naar de andere pool begeven.
  • Tijdens anafase II van de meiose wijken de chromatiden van elk chromosoom uit naar de polen (vergelijkbaar met de anafase van de mitose).


Zie Wikipedia

Wikipedia
Meer afbeeldingen over dit onderwerp vindt u in Categorie Anaphase op Wikimedia Commons

analoge structuur[bewerken]

De vleugels van een pterosauriër (1), vleermuis (2) en vogel (3) zijn analoog: ze dienen dezelfde functie en zijn gelijkend in structuur, maar zijn elk afzonderlijk ontwikkeld.

of analogie Het woord analoog is gevormd van het Grieks analogos = overeenkomstig. Analoge structuren zijn uit verschillende oervormen ontstaan, maar ze zijn op elkaar gaan lijken omdat ze dezelfde functie hebben.


Zie Wikipedia

anemie[bewerken]

of bloedarmoede
Gevormd van het Grieks a(n) = geen + haima = bloed.
Dit is een tekort aan hemoglobine, dat meestal gepaard gaat met een tekort aan rode bloedcellen. Daardoor wordt het vervoer van zuurstofgas in het bloed verhinderd. Anemie ontstaat o.a. door een verminderde bloedvorming in het beenmerg of door een versnelde afbraak van rode bloedlichaampjes in de milt.
Ook een tekort aan ijzer, dat in hemoglobine ingebouwd wordt, kan een oorzaak van anemie zijn of overmatig bloedverlies bij een verwonding.

Gebaseerd op het biologielexicon VOB


Zie Wikipedia

aneuploïd[bewerken]

Gevormd van het Grieks a(n) = geen + eu = goed, diploös = dubbel
Wordt gezegd van een celkern die één of meer chromosomen mist of teveel bevat. Dit verschijnsel wordt veroorzaakt door non-disjunctie (een homoloog chromosomenpaar heeft zich niet gedeeld of een chromosoom heeft zich niet in tweeën gesplitst. Een voorbeeld is het syndroom van Klinefelter, dat voorkomt bij mannen met een extra X-chromosoom.
Zie Wikipedia

Angiospermae[bewerken]

Zie bedektzadigen
Zie Wikipedia

animale pool[bewerken]

Gevormd van het Latijn animal = dier en polus = uiteinde.

  1. In de meeste dierlijke ovocyten ligt de kern niet centraal en voortgaande op de positie van de kern onderscheidt men in de cel dan twee polen. De kant van de cel die het dichtsts bij de kern ligt noemt men de animale pool en die er het verst van verwijderd is de vegetatieve pool. Tijdens de meiose van de ovocyt worden de poollichaampjes aan de animale pool uitgestoten
  2. Gedeelte van de eicel of blastula met de kleinste hoeveelheid dooiermateriaal; hieruit ontwikkelt zich het ectoderm. De animale pool is de kant waar de delingsactiviteit het grootst is en de cellen het kleinst.

antagonist[bewerken]

Biceps(agonist) en triceps (antagonist)

Gevormd van het Grieks antagonistès = mededinger, tegenpartij.
Een antagonist is een spier (of orgaan) met een tegengestelde werking aan die van een andere spier (of orgaan). De biceps die de arm buigt en de triceps die de arm strekt zijn elkaars antagonisten
Zie Wikipedia

antagonistisch[bewerken]

Elkaar tegenwerkend.

  • Spieren die elkaar tegenwerken (zie hierboven)
  • Het sympathisch zenuwstelsel is antagonistisch tegenover het parasympathisch zenuwstelsel.
  • Ook veel hormonen vertonen een onderling antagonistische werking, bv. acetylcholine als antagonist van adrenaline
  • Een geneesmiddel dat de werking van een endogene stof vermindert of tegengaat wordt ook een antagonist genoemd. Voorbeeld: Cyproteronacetaat is een chemische verbinding die in de geneeskunde wordt gebruikt als anti-androgeen. Het is een receptorantagonist die de testosteronreceptor blokkeert waardoor dit mannelijke hormoon zijn werking niet meer kan uitoefenen.

anthocyaan[bewerken]

Algemene flavenoïdestructuur. Bij het gewone anthocyaan is R3 een glucosemolecule, de andere R-groepen zijn hydroxylgroepen (-OH)

De naam is afgeleid van het Grieks anthos = bloem en kuaneos = donkerblauw.

Anthocyanen zijn blauwe en rode plantaardige kleurstoffen, die voorkomen in bloemen, bladeren en vruchten. Ze zijn opgebouwd uit een flavonoïde en suiker. Zij komen vooral voor in de cel vacuolen van rood of blauw gekleurde plantenweefsels
Verschillende kleuren kunnen gevormd worden door verschillende mengsels van anthocyanen en door verschillende pH-waarden.Zo kan men rodekoolsap gebruiken als zuur-base indicator (rood in zuur milieu, blauw in basisch milieu).
De rode kleur van bladeren in de herfst is te wijten aan anthocyanen, die duidelijk merkbaar worden na het verdwijnen van chlorofiel.


Zie Wikipedia

antibioticum[bewerken]


Zie Wikipedia

anticodon[bewerken]


Zie Wikipedia

anticonceptie[bewerken]


Zie Wikipedia

anticonceptiepil[bewerken]


Zie Wikipedia

antidiuretisch hormoon[bewerken]


Zie Wikipedia

antigeen[bewerken]


Zie Wikipedia

antistof[bewerken]


Zie Wikipedia

antitoxine[bewerken]


Zie Wikipedia

antropomorf[bewerken]

antropomorfisme
Zie Wikipedia

apo-enzym[bewerken]


Zie Wikipedia

appendix[bewerken]


Zie Wikipedia

Archaea[bewerken]

(enkelvoud Archaeon)
Oorspronkelijk Archaebacteria (of oerbacteriën).
De Archaea vormen een domein van prokaryotische organismen, die meestal onder extreme omstandigheden leven (heetwaterbronnen, extreem zout water...). Zij hebben in tegenstelling tot de Bacteria een enkelvoudige membraan, die opgebouwd is uit glycerol-ether-lipiden (geen glycerol-ester-lipiden zoals bij de Bacteria en de eukaryoten). Archaea hebben, wat betreft transscriptie en translatie eiwitten en enzymen die nauwer verwant zijn met deze van de eukaryoten, dan deze van de Bacteria. (o.a het voorkomen van histonen in hun circulair chromosoom). Ook hun rRNA (ribosomaal RNA) verschilt van dat van de Bacteria.

Zie Wikipedia

arterie[bewerken]


Zie Wikipedia

ascorbinezuur[bewerken]


Zie Wikipedia

assimilatie[bewerken]


Zie Wikipedia

assimilatie, voortgezette[bewerken]


Zie Wikipedia

ATP[bewerken]


Zie Wikipedia

atrioventriculaire knoop[bewerken]


Zie Wikipedia

autonoom zenuwstelsel[bewerken]


Zie Wikipedia

autosoom[bewerken]


Zie Wikipedia

autotroof[bewerken]

autotroof organisme
Zie Wikipedia

axon[bewerken]

Het axon (of neuriet) is de uitloper van het cellichaam van de zenuwcel, die impulsen vervoert naar andere zenuwcellen of naar uitvoerende organen (spieren). Doorheen een axon verloopt de impuls van het cellichaam weg. Axonen kunnen langer dan een meter zijn, hoewel ze maar 1 micrometer dik zijn. Bij gewervelde dieren zijn de axonen omgeven door een myelineschede. Deze bestaat uit myeline, een isolerende vetachtige stof, die er ook voor zorgt dat een impuls sneller doorgegeven wordt. Een axon eindigt in een aantal axonuiteinden of axoneindknopjes. Deze zijn slechts door een smalle synapsspleet in de grootteorde van nanometers gescheiden van een dendriet van een volgende zenuwcel.
Zie Wikipedia

azijnzuurbacterie[bewerken]


Zie Wikipedia


A · B · C · D · E · F · G · H · I · J · K · L · M · N · O · P · Q · R · S · T · U · V · W · X · Y · Z


Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.