Kunstgeschiedenis/Renaissance
De renaissance is een periode van opleving in kunst en letteren die begon in het 14e-eeuwse Italië en zich van daaruit verspreidde over West-Europa.
Deze periode van culturele bloei werd onder meer gekenmerkt door een vernieuwde belangstelling voor de klassieke oudheid. Het humanisme was de intellectuele basis van de hele renaissancebeweging. Het ideaal van de volmaakte mens zou doorklinken in elke discussie over wetenschap en kunst. De kunstenaar was ook nu niet zomaar een ambachtsman meer, maar maakte deel uit van een bredere humanistische en filosofische beweging. Het lezen van de klassieke teksten, in Italiaanse vertalingen, hoorde bij zijn 'opvoeding' als kunstenaar. Het maken van een beeld of schilderij vergde heel wat kennis, want voor een verhoogd realisme moest hij bijvoorbeeld het perspectief en het verkort kennen. Zo ook werd ieder kunstenaar verondersteld Alberti's traktaten zoals 'Della Pintura' (over de schilderkunst) te kennen. In dit werk beschrijft Alberti de eisen waaraan een kunstwerk moet voldoen, zoals de juiste compositie ('compositio') en het vertellen van een verheffend verhaal ('historia'). Daarnaast waren ook 'disegno', 'imitaio' en 'harmonie' belangrijke begrippen.
- Indeling
In de kunstgeschiedenis wordt de renaissance als volgt ingedeeld:
- Trecento - ("de jaren 1300"), 14e eeuw, begin van de renaissance met Giotto en Siënese schilders als Duccio en Simone Martini, beeldhouwers als Giovanni Pisano en Arnolfo di Cambio. Grote literaire figuren waren Dante, Petrarca en Boccaccio . Het Trecento was ook voor muziek een bloeitijd, met componisten als Francesco Landini, Gherardello da Firenze en Andrea da Firenze.
- Vroege renaissance of Quattrocento tussen ca. 1420 en ca. 1500, met voornamelijk 15e-eeuwse Florentijnse kunstenaars zoals Fra Angelico, Sandro Botticelli, Donatello en Masaccio.
- Hoog-renaissance - het Cinquecento tussen 1500 en ca. 1530 - met kunstenaars als Michelangelo, Leonardo da Vinci en Titiaan.
- Late renaissance of maniërisme: de latere jaren van de Italiaanse Hoog-renaissance vanaf ca. 1530 tot (voor Italië) ca. 1580. Met kunstenaars als Tintoretto, Cellini en Vasari.
- Als volgende 'periode' zouden we die van de noordelijk renaissance kunnen beschouwen.
- Kenmerken
Renaissancekunst werd sterk beïnvloed door de humanistische geleerden die klassieke teksten begonnen te vertalen, voornamelijk van Plato. Hiermee was de interesse voor alles wat klassiek was gewekt, en dat speelde een grote rol in zowel architectuur (de bouw van 'klassieke' villa's), beeldende kunsten als letteren. Terwijl in de beeldhouwkunst duidelijk de invloed blijkt van Griekse en Romeinse sculpturen, is dit bij de schilderkunst niet het geval. Dit kon ook niet, want de Italianen hadden van de schilderkunst geen antieke voorbeelden beschikbaar om zich aan te spiegelen. Pas door de opgraving van Pompeii in de 18e eeuw werden fresco's daterend uit de oudheid bekend. De kenmerken van de renaissancekunst in een notendop:
- Grote invloed van de klassieke cultuur, wat zich uitte in het uitbeelden van mythologische motieven en thema's.
- De kunstenaar was niet langer meer anoniem. Vooral in de hoog-renaissance valt het onderscheid tussen kunstenaar en intellectueel zelfs meer en meer weg.
- Ook seculiere thema's komen meer en meer aan bod: afbeeldingen van wereldse taferelen en portretten.
- Streven naar groter realisme door perspectief (dat een driedimensionale wereld schept) en het verkort.
- Seculiere opdrachtgevers
De realistische schilderijen werden bijna uitsluitend gemaakt voor rijke opdrachtgevers uit bloeiende Italiaanse stadstaten als Florence en Milaan. Deze schilderijen waren immers zeer kostbaar omdat het veel tijd kostte om ze te maken (maanden tot jaren voor olieverfschilderijen). Aanvankelijk waren het vooral religieuze en mythologische verhalen die werden afgebeeld en natuurlijk ook realistische portretten van de opdrachtgevers.
- Centra van bloei
Het Italië van de 15e en 16e eeuw is een periode van artistieke hoogtepunten. Het zijn tijden van opvallende technische inventiviteit: de olieverftechniek wordt uitgewerkt tot een ultieme verfijning, houtsnede en kopergravure zijn veelgebruikte nieuwe technieken, er is de boekdrukkunst en het wiskundig en esthetisch uitwerken van het lineair perspectief. Een van de belangrijkste schilders is Leonardo da Vinci, die het schilderij de "Mona Lisa" geschilderd heeft.
Een tweede centrum van culturele bloei waren in de 15e en 16e eeuw de rijke Vlaamse steden. Deze economisch sterke regio had een sterke aantrekkingskracht op kunstenaars door de hoge graad van verstedelijking. Pas na de periode van de renaissance zouden de Noordelijke Nederlanden in de 17e eeuw het cultureel en economisch belangrijkste centrum van de lage landen worden. Strikt genomen behoort de 17e eeuw niet meer tot de periode van de renaissance. Toch zou de schilderkunst van de lage landen precies in deze periode een grote vermaardheid verwerven met het werk van Rubens en van Dyck in het zuiden, en in het noorden met Rembrandt van Rijn, de Nederlandse landschapschilders en de schilders van huiselijke taferelen en stillevens. Bekende namen uit deze periode zijn onder meer Jacob van Ruisdael en Albert Cuyp als natuurschilders, en Gerard ter Borch II, Jan Steen, Gerrit Dou, Adriaen van Ostade en David Teniers als kunstenaars die het dagelijkse leven uitbeeldden.
Frankrijk zouden we na Italië eigenlijk eerst moeten noemen, omdat van daaruit, onder het bewind van Frans I, de renaissance in West-Europa begon. In de 'school van Fontainebleau' werd die Italiaanse invloed duidelijk merkbaar. Andere beroemde kunstenaars die door de renaissance werden beïnvloed waren de Duitse schilders Albrecht Dürer en Hans Holbein.