Latijn/Naamwoorden

Uit Wikibooks
Latijn Les 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 Het schrift · Uitspraak · Naamwoorden · Werkwoorden Woordenlijst

Kenmerken van naamwoorden[bewerken]

De naamwoorden in het Latijn kennen een aantal kenmerken die hun vorm en functie bepalen:

  • Naamval of casus
  • Getal of numerus
  • Geslacht of genus

Naamvallen[bewerken]

Het Latijn kenmerkt zich door het gebruik van naamvallen (casus). Dit zijn speciale vormen van substantieven, adjectieven of pronomen (voornaamwoord) die een functie in de zin aanduiden door middel van de uitgang die tegelijkertijd verschilt tussen enkelvoud en meervoud. Voorzetsels dwingen ook het gebruik van bepaalde naamvallen af. Ze regeren dan een naamval.

Omdat de functie van een zelfstandig naamwoord in de zin van de vorm kan worden afgeleid, kan het Latijn veel gemakkelijker van de standaard woordvolgorde afwijken. Een voorbeeld:

servus ancillam amat = de slaaf houdt van de slavin. (servus = slaaf, ancilla = slavin; amat = houdt van)

We weten dat het de slaaf is die van de slavin houdt omdat servus op -us eindigt. Dat betekent dat servus het onderwerp van de zin is. Tegelijkertijd zien we aan de uitgang -am van ancillam dat de slavin het lijdend voorwerp van de zin is.

servum ancilla amat = de slavin houdt van de slaaf.

Nu zien we aan de uitgang -um dat de slaaf in deze zin het lijdend voorwerp is. Verder zien we aan de uitgang -a dat de slavin het onderwerp van de zin is. Overigens zou de normale woordvolgorde van de zin ancilla servum amat zijn. Door de afwijkende woordvolgorde krijgt servum hier meer nadruk. De beste vertaling is misschien nog: "Het is de slaaf waar de slavin van houdt!" (en van niemand anders). Toch kan er geen verwarring bestaan over wie van wie houdt, door de eenduidige uitgangen.

Er zijn zes naamvallen:

  • nominativus (Nederlands: nominatief)
  • genitivus (Nederlands: genitief)
  • dativus (Nederlands: datief)
  • accusativus (Nederlands: accusatief)
  • ablativus (Nederlands: ablatief)
  • vocativus (Nederlands: vocatief).

Oorspronkelijk kende het Latijn acht naamvallen: er waren ook de locativus (Nederlands: locatief) en de instrumentalis, ieder met hun eigen uitgangen.[1] De vormen van de locatief komen weleens voor bij plaatsnamen.

In de literatuur worden de naamvallen vaak genummerd. Bovenstaande volgorde is de volgorde waarin ze traditioneel genummerd worden. De traditionele nummering wordt echter niet altijd gehandhaafd. Vooral in schoolboeken, wil men nog wel eens van de nummervolgorde afwijken. Meestal korten we de naamvallen daarbij tot drie letters af: nom., gen., dat., acc., abl. en voc.

Naamvalsvormen[bewerken]

zelfstandige naamwoorden
groep 1 -a groep 2 -us en -um groep 3 -van alles groep 4 -us groep 5 -es
vrouwelijk -a mannelijk -us onzijdig -um mannelijk vrouwelijk onzijdig mannelijk vrouwelijk
enkelvoud
nominativus femina servus donum rex mater nomen manus res
genitivus feminae servi doni regis matris nominis manus rei
dativus feminae servo dono regi matri nomini manui rei
accusativus feminam servum donum regem matrem nomen manum rem
ablativus femina servo dono rege matre nomine manu re
vocativus femina serve donum rex mater nomen manus res
meervoud
nominativus feminae servi dona reges matres nomina manus res
genitivus feminarum servorum donorum regum matrum nominum manuum rerum
dativus feminis servis donis regibus matribus nominibus manibus rebus
accusativus feminas servos dona reges matres nomina manus res
ablativus feminis servis donis regibus matribus nominibus manibus rebus
vertaling
vrouw slaaf geschenk koning/heer moeder naam hand zaak/ding

Nominativus[bewerken]

nominatief - subject - onderwerp, naamwoordelijk deel van het gezegde

De nominatief (eerste naamval) benoemt de zaak of persoon waarover je spreekt. Onderwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde (predikaatsnomen) staan gewoonlijk in de nominatief. Een aanvulling op de nominatief wordt een nominatief-aanvulling genoemd.

Voorbeeld:

Flavius pater est = (Flavius is vader).
Annus decimus = (het tiende jaar)

Genitivus[bewerken]

Genitief - bijvoeglijke bepaling of van-bepaling - * van wie/wat het is * waaruit het bestaat

De genitief (tweede naamval) duidt de bezitter aan. [2]

Voorbeeld:

Servus patris stultus est = Vaders slaaf is dwaas.

Dativus[bewerken]

Dit is de functie:

- Meewerkend voorwerp (aan) - BWB, rol: nadeel/voordeel (voor) - datief object - datief van bezit, na een voorzetsel

Voorbeeld: domino (aan/voor de heer)

Je kan het vertalen met: aan, voor, bij of tegen.

Voorbeelden: aan de heer (regi), voor de vader (patri), bij de moeder (matri), tegen de muur (Muro)

Accusativus singularis[bewerken]

Accusatief - object - lijdend voorwerp, na voorzetsel

De accusatief (Nederlands: de vierde naamval of accusatief) duidt het lijdend voorwerp aan. Ook plaatsen waar je naartoe gaat komen vaak in deze naamval te staan (meestal na een voorzetsel).

Voorbeeld:

avis locustam edit = de vogel at de sprinkhaan op


De uitgang -am in het voorbeeld is die van de accusativus.

Ablativus[bewerken]

De oorspronkelijke betekenis van de ablatief duidde afkomst of oorsprong aan. Echter, tijdens de ontwikkeling van het Latijn vielen de locatief en de instrumentalis samen met de ablatief, waardoor de ablatief nog meer functies gekregen heeft. Door de veelvoud aan functies wordt de ablatief vaak vergezeld door voorzetsels om de betekenis te verduidelijken.

Overzicht van de drie hoofdfuncties van de ablatief:

Middel, instrument (instrumentalis): met, door
Plaats, tijdstip (locatief): in, op
Scheiding, verwijdering (ablatief): van(uit), vanaf


Voorbeelden:

als ablatief: Noviomago ortus = afkomstig uit Nijmegen
als instrumentalis: cultre pugnare = met een mes vechten
als locatief: in urbe Roma = in de stad Rome

Vocativus[bewerken]

De vocativus is de roepvorm die je gebruikt als je iemand aanspreekt. (Vgl. met de roepnaam van een persoon.) Tussen vakbroeders in sommige professies wordt nog wel eens Amice als aanhef gebruikt. Dit is een toepassing van de vocativus van amicus (vriend). Bij mannelijke woorden van de eerste klasse wordt de -us uitgang dus vervangen door -e.

Voorbeeld:

Flavius dicit: "Ave, quo vadis?" =Flavius zegt: "Grootvader, waar gaat u heen?"

Uitzonderingen zijn

  • de mannelijke woorden op -ius, deze krijgen een uitgang op -i
  • Meus wordt Mi

Voorbeeld:

Tu Quoque, fili mi? = Jij ook, mijn zoon? (Julius Caesar, 44 v.Chr.)

Bij alle andere woorden is de vocatief in vorm gelijk aan de nominatief.

  1. De meeste Slavische talen hebben al deze naamvallen tot op de dag van vandaag behouden!
  2. Het Nederlands heeft nog wat vormen die min of meer hiermee overeenkomen: Je draagt vaders jas (vaders = van vader). Een echte genitief klinkt in het Nederlands erg ouderwets (de dag des Heren, e.d.)

Enkelvoud en meervoud[bewerken]

Het onderscheid in aantal wordt getal genoemd. In het Indo-Europees, waarvan het Latijn een afstammeling is, kwamen oorspronkelijk drie numeri voor: enkelvoud, tweevoud en meervoud. Het Latijn kent nog slechts een enkelvoud en een meervoud. Een tweevoud, is al niet meer aanwezig in Latijn.

In principe kennen alle Latijnse naamwoorden een enkelvoud en een meervoud, maar van een aantal woorden is ofwel het enkelvoud ofwel het meervoud in onbruik geraakt (vergelijk het Nederlandse hersens of politie). Een woord waarvan slechts het enkelvoud voorkomt heet een singulare tantum en drukt een begrip uit dat slechts enkelvoudig kan voorkomen of abstract is (bv. liefde). Een woord waarvan slechts het meervoud voorkomt heet een plurale tantum.

In woordenboeken worden enkelvoud en meervoud vaak onderscheiden door de afkortingen sing voor het enkelvoud en pl voor het meervoud.

Geslacht[bewerken]

Net als het Nederlands kent het Latijn drie geslachten voor de naamwoorden: mannelijk (masculinum), vrouwelijk (femininum) en onzijdig (neutrum). Veelal kan het geslacht van een woord worden afgeleid van de declinatie (zie verderop) waar het bijhoort, samen met de uitgang in de eerste naamval. Dit wordt het grammaticaal geslacht genoemd. Maar als het woord een ding of persoon weergeeft dat een duidelijk natuurlijk geslacht heeft dan wordt het natuurlijk geslacht gekozen. Als voorbeeld: agricola, boer, is een woord uit de eerste declinatie en zou derhalve vrouwelijk moeten zijn. Maar wanneer dit woord een man aanduidt is het geslacht mannelijk, en dit is dan ook het geslacht dat in het Latijn gebruikt wordt.

In woordenboeken worden de geslachten vaak aangeduid met de eerste letter van de Latijnse naam van het geslacht, dus m voor mannelijk, f voor vrouwelijk en n voor onzijdig.

Overzicht van de naamwoorden[bewerken]

Adjectief[bewerken]

De (nomina) adiectiva of bijvoeglijke naamwoorden zijn woorden die een eigenschap of toestand uitdrukken. Het zijn woorden als groot, lang, treurig etc. In het Nederlands komen ze in de regel vóór het zelfstandig naamwoord of in een naamwoordelijk gezegde. In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord heel summier verbogen, afhankelijk van het geslacht en bepaaldheid van het zelfstandig naamwoord waar het bij staat: een groot huis, het grote huis.

In het Latijn wordt het adiectivum eveneens verbogen, maar het kent een veel rijkere set van uitgangen. Afhankelijk van de naamval en het geslacht van het substantivum waar het bij hoort en afhankelijk van de groep waartoe het adiectivum behoort kent het een bepaalde uitgang.

In het Nederlands wordt het bijvoeglijk naamwoord vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort geplaatst. In het Latijn echter wordt het bijvoeglijk naamwoord bij voorkeur achter het zelfstandig naamwoord geplaatst. Door de grotere vrijheid van de woordvolgorde in het Latijn kan het echter wel eens voor het zelfstandig naamwoord komen, zeker in poëtische teksten.

De indeling[bewerken]

Adjectieven worden net als de substantieven ingedeeld in declinaties. In tegenstelling tot het substantief zijn er echter maar drie declinaties. Aan de hand van deze declinaties worden de adiectiva in twee groepen verdeeld:

  1. Adiectiva van de eerste groep (A- en O-stammen)
  2. Adiectiva van de tweede groep (I-stammen, consonant-stammen)

Pronomina[bewerken]

Pronomina, of voornaamwoorden, zijn kleine woordjes die in plaats van een zelfstandig naamwoord kunnen staan. Een eenvoudig voorbeeld is:

De man stapte in de auto. Hij reed vervolgens weg.

"Hij" in de tweede zin staat daar in plaats van 'de man'. 'Hij' is in dit geval een persoonlijk voornaamwoord.

Een tweede voorbeeld:

De man stapte in de auto waarmee hij vervolgens wegreed.

In dit geval is "waarmee" een betrekkelijk voornaamwoord. Het neemt in de betrekkelijke bijzin de plaats van "de auto" in.

Hoofdtelwoorden[bewerken]

1 unus, -a, -um
2 duo, -ae, -o
3 tres, -ia
4 quattuor
5 quinque
6 sex
7 septem
8 octo
9 novem
10 decem
20 viginti
30 triginta
40 quadraginta
50 quinquaginta
60 sexaginta
70 septuaginta
80 octoginta
90 nonaginta
100 centum
1000 mille
Latijn Les 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 Het schrift · Uitspraak · Naamwoorden · Werkwoorden Woordenlijst
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.