Naar inhoud springen

Latijn/Les 1

Uit Wikibooks
Latijn Les 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 Het schrift · Uitspraak · Naamwoorden · Werkwoorden Woordenlijst

A-declinatie, nominativus, accusativus. Esse, Posse

[bewerken]

Deze les introduceert naamvallen en het werkwoord zijn.

Eerst een paar zinnen:

1. Agricola in taberna est. De boer is in de herberg.
2. Nautae in taberna sunt. De matrozen zijn in de herberg.
3. Agricola nautas videt. De boer ziet de matrozen.
4. Nautae agricolam vident. De matrozen zien de boer.
5. Femina tabernam intrat. Een vrouw betreedt de herberg.
6. Femina agricolam et nautas videt. De vrouw ziet de boer en de matrozen.
7. Nautae sunt. Zij zijn matrozen.
8. Femina sum. Ik ben een vrouw.
9. Agricolae sumus. Wij zijn boeren.
10. Puella non sum. Ik ben geen meisje.

Lidwoorden

[bewerken]

Het Latijn kent geen lidwoorden. Femina kan daarom een vrouw, de vrouw of gewoon vrouw betekenen. De context zal duidelijk moeten maken welke vertaling de juiste is. Daarom wordt femina in zin 5 met een vrouw vertaald. Ze komt in die zin pas voor het eerst ter sprake. In zin 6 echter weten we al over welke vrouw we het hebben en daarom vertalen we femina daar met de vrouw.

Declinaties

[bewerken]

Het Latijn verdeelt de zelfstandige naamwoorden in verschillende groepen, declinaties genaamd, afhankelijk van de laatste letter van de stam:

  • A-declinatie voor woorden waarvan de stam eindigt op A (bijvoorbeeld agricola, nauta, taberna en femina uit de voorbeeldzinnen hierboven).
  • O-declinatie voor woorden waarvan de stam eindigt op O.
  • E-declinatie voor woorden waarvan de stam eindigt op E.
  • U-declinatie voor woorden waarvan de stam eindigt op U.
  • Gemengde voor woorden waarvan de stam eindigt op een medeklinker (consonant). Het is echter in de Nominativus Singularis niet duidelijk wat de stam van het woord is.

Het is erg belangrijk om te weten in welke declinatie een woord thuis hoort. Het is bepalend voor de verschillende verschijningsvormen van het woord. In deze eerste les bekijken we alleen de woorden uit de A-declinatie.

Naamvallen; nominatief en accusatief

[bewerken]

Als je de zinnen nog eens goed bekijkt en de woorden met elkaar vergelijkt, dan zie je dat agricola in twee verschillende vormen voorkomt: agricola en agricolam. Dat is geen schrijffout maar een eigenschap van het Latijn: het zijn twee verschillende naamvalsvormen van het zelfde woord. Afhankelijk van de functie in de zin heeft het een andere uitgang.

1. Agricola in taberna est = De boer is in de herberg.

In deze zin heeft Agricola (de boer) de functie van onderwerp van de zin. Daarom eindigt het op een -a.

4. Nautae agricolam vident = De matrozen zien de boer.

In deze zin is de boer niet het onderwerp, maar het lijdend voorwerp van de zin. Daarom eindigt het op -am.

Maar waarom dan nautae en nautas? De oplettende lezer zal gezien hebben dat deze woorden met matrozen worden vertaald, een meervoud dus. Nautae voor het onderwerp in het meervoud en nautas voor het lijdend voorwerp in het meervoud. Op dezelfde manier kunnen we agricola en agricolam in het meervoud zetten: agricolae en agricolas.

Vatten we het even samen:

enkelvoud meervoud
onderwerp agricola/nauta agricolae/nautae
lijdend voorwerp agricolam/nautam agricolas/nautas

Je zou deze vormen dus op het eerste gezicht onderwerpsvorm en lijdend voorwerpsvorm kunnen noemen. Maar deze vormen worden soms ook voor andere functies gebruikt en dus zouden deze termen wat te beperkend zijn. Daarom heeft de taalkunde aparte namen hiervoor bedacht: nominativus en accusativus.

Dus nog een keer de samenvatting, maar nu wat schematischer:

enkelvoud meervoud
nominativus -a -ae
accusativus -am -as

Leer dit schema goed! In de volgende lessen zullen we het in hoog tempo uitbreiden en er zullen meer schema's bij komen. Het herkennen van de woordvormen, niet alleen bij de zelfstandige naamwoorden, maar ook bij de overige naamwoorden en werkwoorden, is de sleutel tot het succesvol vertalen en begrijpen van het Latijn.

In de voorbeeldzinnen komt nog een andere vorm voor van een woord uit de A-declinatie: taberna. Zoals geschreven is het niet te onderscheiden van de nominativus enkelvoud, maar de uitspraak was anders: de a was lang, d.w.z. hij duurde wat langer dan de a van de nominativus enkelvoud. Grammaticaal is het de vorm van de ablativus enkelvoud. In een volgende les gaan we hier nader op in.

De naamvallen worden soms genummerd. Traditioneel wordt de nominativus de eerste en de accusativus de vierde naamval genoemd. (Jawel, er zijn ook nog een tweede, en een derde naamval. Zelfs nog een vijfde en een zesde). Wij zullen de nummering vermijden, omdat er in de schoolboeken nogal eens van afgeweken wordt en er dus verwarring kan ontstaan. Bovendien is het handiger om de correcte grammaticale termen te kennen: die worden vaak ook in andere talen gebruikt.

Esse

[bewerken]

Het werkwoord zijn in het Latijn is esse. En net als in het Nederlands is het Latijnse zijn ook onregelmatig. Hier is de complete vervoeging van esse in de actieve onvoltooid tegenwoordige tijd:

sum (ik) ben
es (jij) bent
est (hij/zij/het) is
sumus (wij) zijn
estis (jullie) zijn
sunt (zij) zijn

(Als je Frans kent, vergelijk ze dan eens met de overeenkomstige Franse vormen: suis, es, est, sommes, êtes, sont. De overeenkomst is dan ook geen toeval: de Franse taal heeft haar oorsprong in het Latijn.)

Ontkenning is erg eenvoudig in het Latijn: plaats non voor het werkwoord: non sum = ik ben niet; non es = jij bent niet etc. Dit geldt ook voor andere werkwoorden: non ululat = hij/zij huilt niet.

Erg belangrijk is het volgende: het getal (d.w.z. enkelvoud/meervoud) van het onderwerp moet overeenkomen met het getal van het werkwoord. Bekijk het volgende schema:

nauta sum ik ben een matroos nautae sumus wij zijn matrozen
nauta es jij bent een matroos nautae estis jullie zijn matrozen
nauta est hij is een matroos nautae sunt zij zijn matrozen

Kortom, is het onderwerp een enkelvoud, dan is het gezegde ook een enkelvoud en is het onderwerp een meervoud, dan is het gezegde ook een meervoud.

Posse

[bewerken]

Het werkwoord kunnen in het Latijn is posse. En net als in het Nederlands is het Latijnse kunnen ook onregelmatig. Hier is de complete vervoeging van posse in de tegenwoordige tijd:

possum (ik) kan
potes (jij) kunt
potest (hij/zij/het) kan
possumus (wij) kunnen
potestis (jullie) kunnen
possunt (zij) kunnen

Als je kijkt naar Posse, dan zie je ook dat het eigenlijk het werkwoord Esse is met pot of pos ervoor. Dat geldt voor iedere verbuiging van Posse, in welke tijd dan ook.

Persoonlijke voornaamwoorden

[bewerken]

De zinnen 7, 8 en 9 laten een belangrijk verschil met het Nederlands zien: het persoonlijk voornaamwoord (ik, jij, wij etc.) hoeft in het Latijn niet geschreven te worden. Je kunt aan de vorm van het werkwoord namelijk al zien wie of wat er bedoeld wordt: met sum kan alleen maar bedoeld worden ik ben en niet jij bent. (Vergelijk dit met het moderne Italiaans, dat het zelfde doet.) De Romeinen lieten de woorden voor ik, jij, het etc. bij voorkeur weg. Het gaat zelfs zover dat het Latijn niet een echt woord voor hij, zij of het heeft. Als zo'n woord echt nodig was, werden er andere voornaamwoorden voor gebruikt; dat zullen we later nog zien. En ze lieten ze niet alleen weg bij het werkwoord esse. Ook bij andere werkwoorden was dat het geval:

Nautas non vident. = Zij zien de matrozen niet.
Feminam videt. = Hij/zij ziet de vrouw. (hij of zij moet uit de context blijken.)
Intrat. = Hij/zij komt binnen.

En omdat de Romeinen ze niet hard nodig hadden, laten wij ze voorlopig ook nog even weg.

Tussen twee haakjes: hoe zie je dat de zin Feminam videt met hij/zij ziet de vrouw vertaald moet worden en niet met de vrouw ziet?

Woordvolgorde

[bewerken]

De standaard woordvolgorde voor het Latijn is onderwerp, lijdend voorwerp, gezegde:

3. Agricola (eindigt op -a, dus onderwerp) nautas (eindigt op -as, dus lijdend voorwerp) videt (gezegde)

Als van deze volgorde wordt afgeweken, dan hebben de woorden op de afwijkende plaatsen meer nadruk, en dan met name de eerste en de laatste positie:

3a Nautas (eindigt op -as, dus lijdend voorwerp) agricola (eindigt op -a, dus onderwerp) videt (gezegde)
Het zijn de matrozen die de boer ziet (en niet iemand anders).

Merk op dat het nog steeds duidelijk is wie hier wie ziet. De uitgangen -a en -as laten daarover geen twijfel bestaan.

Terminologie

[bewerken]

Wie serieus met Latijn bezig wil zijn zal zich de grammaticale termen eigen moeten maken. Daarom noemen we er hier een paar:

declineren
dat is het veranderen ('verbuigen') van de vorm van een zelfstandig naamwoord.
conjugeren
dat is het veranderen ('vervoegen') van de vorm van een werkwoord.
naamval
de bepaalde vorm van een naamwoord die aangeeft welke functie het naamwoord in een zin bekleedt. Het Latijnse woord hiervoor is casus.
singularis
enkelvoud (vergelijk met het Engelse singular).
pluralis
meervoud (vergelijk met het Engelse plural).

Schrijfwijze

[bewerken]
Oudste bekende inscriptie in het latijn

In deze lessen zullen we een genormaliseerde schrijfwijze hanteren. D.w.z. we gebruiken een . om het einde van een zin aan te geven en hoofdletters om het begin van een zin of om namen aan te geven. De Romeinen deden dat niet. Zij schreven geen leestekens en verder alleen maar in hoofdletters. Bovendien werd de u op dezelfde manier als de v geschreven. Ook spaties tussen de woorden waren niet vanzelfsprekend. Zin 4 zou er als volgt uitgezien kunnen hebben:

NAVTAE AGRICOLAM VIDENT

En zin 9:

AGRICOLAE SVMVS

Bovendien, zoals uit de afbeelding hiernaast blijkt, konden de letters er nogal eens anders uitzien dan wij gewend zijn, zeker bij het oudere Latijn.

Woordenlijst

[bewerken]
agricola boer, landbouwer
amat (hij/zij/het) houdt van, bemint
ambulant (zij) lopen, wandelen
ambulat (hij/zij/het) loopt, wandelt
ancilla slavin
autem echter
esse zijn (werkwoord)
est (hij/zij/het) is
et en, ook
femina vrouw
ferit (hij/zij/het) slaat
in in, op
insula huurhuis, flatgebouw, eiland
intrant (zij) treden binnen, gaan binnen
intrat (hij/zij/het) treedt binnen, gaat binnen
itaque (en) daarom
laudat (hij/zij/het) prijst, looft
nauta matroos, zeeman
non niet
puella meisje
rosa roos
sunt (zij) zijn
taberna herberg, kroeg
ululant (zij) huilen
ululat (hij/zij/het) huilt
via straat
vident (zij) zien
videt (hij/zij/het) ziet

Oefeningen

[bewerken]
  • Vertaal naar het Nederlands:
  1. Nauta es.
  2. Agricolae estis.
  3. Feminae insulam intrant.
  4. Puella ambulat.
  5. Femina ancillas laudat.
  6. Puella in taberna non est.
  7. Nautae in via ambulant.


  • Vertaal dit korte liefdesverhaal:
Ancilla nautam amat. Nauta autem ancillam non amat, itaque ancilla ululat.


  • Wie slaat (= ferit) wie?
  1. Nauta agricolam ferit.
  2. Ancillam femina ferit.


  • Declineer de volgende woorden, d.w.z. geef alle vormen die je kent.
Voorbeeld: femina
enkelvoud meervoud
nominativus femina feminae
accusativus feminam feminas
  1. insula
  2. ancilla
  3. rosa
  4. taberna
  5. puella
  6. musca (vlieg)


  • Vul de juiste vorm van het onderwerp in:
  1. Puell... sunt.
  2. Naut... sum.
  3. Femin... ambulat.
  4. Ancill... ululant.
Latijn Les 1 · 2 · 3 · 4 · 5 · 6 · 7 · 8 · 9 · 10 · 11 · 12 · 13 · 14 · 15 Het schrift · Uitspraak · Naamwoorden · Werkwoorden Woordenlijst
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.