De voltooid verleden tijd, of plusquamperfectum, geeft aan dat een toestand of gebeurtenis op een zeker moment in het verleden al voorbij was. Ik had bemind, wij hadden gewaarschuwd, etc. De vervoeging van het plusquamperfectum is altijd regelmatig en wordt gevormd door achter de perfectumstam een tussenvoegsel -era- te plaatsen gevolgd door dezelfde uitgangen als bij het imperfectum:
De enige voegwoorden (conjuncties) die we tot nog toe tegengekomen zijn, zijn et en sed. Dit zijn nevenschikkende voegwoorden. Nevenschikking (of parataxis) betekent dat de twee samengevoegde zinnen van gelijke waarde zijn; ze zijn elk een onafhankelijke zin . Meestal betekent dat twee hoofdzinnen:
Exii et ad forum ambulavi.
Ik liep naar buiten en wandelde naar het forum.
Exii. Ad forum ambulavi.
Ik liep naar buiten. Ik wandelde naar het forum.
Quaesivi, sed non repperi.
Ik zocht maar vond (het) niet.
Quaesivi. Non repperi.
Ik zocht. Ik vond (het) niet.
Als de twee zinnen daarentegen niet van gelijke waarde zijn spreken we van onderschikking (of hypotaxis). De bijzin speelt dan een ondergeschikte rol aan de hoofdzin. Één zo'n soort bijzin zijn we al tegengekomen, namelijk de relatieve bijzin, die ingeleid wordt door een relativum (zie les 7). Relatieve bijzinnen hebben betrekking op een naamwoord of naamwoordgroep. Andere bijzinnen zeggen iets over de hoofdzin en worden daarom bijwoordelijke bijzinnen genoemd. Ze kunnen een reden geven voor de hoofdzin (omdat), een doel (zodat), gelijktijdigheid (terwijl) etc.
Domum ii postquam amico discesseram.
Ik ging naar huis nadat ik van mijn vriend afscheid had genomen.
Discipuli sedulo didicerunt quod magister inspectavit.
De leerlingen studeerden ijverig omdat de leraar toekeek.
Ubi sol oriebatur, exiimus.
Toen de zon opkwam, vertrokken we.
Eam non audivi, quia remota fuit.
Ik hoorde haar niet, omdat ze ver weg was.
De voegwoorden quod en quia geven een reden aan voor iets wat in de hoofdzin gesteld wordt. De bijzinnen worden daarom causale bijzinnen genoemd.
De voegwoorden postquam en ubi geven een tijdsverhouding tussen de hoofdzin en de bijzin aan en de bijzinnen worden daarom temporele bijzinnen genoemd.
dum (terwijl) leidt ook een temporele bijzin in, maar heeft als bijzonderheid dat het werkwoord in de bijzin in de praesens staat, ook als de actie in het verleden plaatsvindt:
De U-declinatie (of 4e declinatie) is een wat kleinere groep woorden waarvan de stam eindigt op een u. Er zijn twee afzonderlijke vervoegingen, voor het mannelijk en vrouwelijk enerzijds en het onzijdig anderzijds. De woorden op -us zijn op een paar uitzonderingen na mannelijk.
In de vorige lessen zijn we er al een paar tegen gekomen:
risus, -us (m)
gelach
ruditus, -us (m)
gebalk
Hier zijn de verbuigingen van currus, wagen, en cornu, hoorn:
masc./fem.
neut.
sing.
plur.
sing.
plur.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
currus
currus
currui
currum
curru
currus
curruum
curribus
currus
curribus
cornu
cornus
cornu
cornu
cornu
cornua
cornuum
cornibus
cornua
cornibus
Ook het Latijnse woord voor naamval, casus, is een woord uit de U-declinatie.
Twee belangrijke woorden uit de U-declinatie die vrouwelijk zijn:
Behalve dat domus vrouwelijk is heeft het ook een paar vormen die uit de O-declinatie geleend zijn. De onregelmatige vormen zijn vet gedrukt:
sing.
plur.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
domus
domus
domui
domum
domo
domus
domuum of domorum
domibus
domos
domibus
Onthoud ook de volgende uitdrukkingen:
domi = thuis
domo = van huis
domum = naar huis
De vorm domi vraagt om nadere uitleg. In een periode voordat het Latijn geschreven werd kende het nog een andere naamval, de zogenaamde locativus, die aangaf waar iets was of plaatsvond. domi was de locativus enkelvoud van domus en is als versteende taalvorm in het Latijn bewaard gebleven.
De locativus zullen we nog een keer tegenkomen.
Domi sumus.
= Wij zijn thuis.
Domum iistis.
= Jullie gingen naar huis.
Domo iistis.
= Jullie gingen (weg) van huis. (ablativus zonder voorzetsel)
Ferre (dragen) is een onregelmatig werkwoord uit de consonant-declinatie. We zijn ferre al tegengekomen in les 2. De stamtijden zijn ferre, tuli en latum. De praesensstam wordt gevormd door -re van de infinitvus te halen. De vormen die afgeleid zijn van de perfectumstam (tuli) zijn allemaal regelmatig. In onderstaand schema zijn alle vormen van de tijden die we kennen gegeven. De drie onregelmatige vormen zijn vet gedrukt:
Alter (de een, de ander) is een zogenaamd adiectivum pronominalium. Het zijn woorden die een soort kruising vormen tussen een voornaamwoord en een bijvoegelijke naamwoord. Er zijn er een handvol van en ze worden grotendeels vervoegd als de adiectiva van groep 1. Enkel de vormen van de genitvus en dativus enkelvoud wijken af.
Hier is de verbuiging van alter, altera, alterum:
masc.
fem.
neut.
sing.
plur.
sing.
plur.
sing.
plur.
nom.
gen.
dat.
acc.
abl.
alter
alterius
alteri
alterum
altero
alteri
alterorum
alteris
alteros
alteris
altera
alterius
alteri
alteram
altera
alterae
alterarum
alteris
alteras
alteris
alterum
alterius
alteri
alterum
altero
altera
alterorum
alteris
altera
alteris
Alter in de betekenis van ander is altijd een andere van twee mogelijkheden (de één of de ander):
Quia equus aeger erat, agricola alterum equum ducit.
= Omdat het paard ziek was, bracht de boer het andere paard.
Hier moet de uitdrukking alterum equum met het andere paard vertaald worden in tegenstelling tot een ander paard, want alter geeft aan dat er maar twee mogelijkheden zijn. (Wanneer de boer meer keuzes had gehad voor andere paarden, zou er een vorm van alius gestaan hebben; die vormen worden in een volgende les voorgesteld).
Vanwege de keuze tussen twee mogelijkheden wordt alter dan ook vaak gebruikt bij lichaamsdelen die in paren voorkomen:
In altera manu gladium et telum tulit.
In de ene hand droeg hij een zwaard in de andere hand een dolk.
Verander de volgende imperfectum vormen in de overeenkomstige plusquamperfectum vormen.
Voorbeeld: reperiebam → reppereram
quaerebamus
plaudebatis
ululabam
ibant
ducebas
feriebatis
pugnabat
erat
ferebamus
circumsedebant
Een stukje geschiedenis van Rome
Ubi Lucius Tarquinius Priscus rex Romanorum, Romani montes Romae incolebant. Quod valles inter montes paludes erant, rex homini fossas ducere mandavit. Postquam paludes siccati erant, in vallem inter Aventinumque Palatium Circum Maximum constituit. In altero lato Palatii forum constituit.
Geef de verbuiging van (let op de declinatie):
manus
genu
risus
hortus
fructus
circus
Vertaal de volgende zinnen:
Romani, postquam ad lacum Trasumenum exercitus Hannibalis ei superaverat, Fabium Maximum dictatorem dixerunt.
Dum Quintus discit, Fabius dormiebat.
Domum venit, quod sol occidit.
Fructus in manu domum tuli.
Genu dextrum dolet, sed genu sinistrum non dolet.
Postquam exercitum Gallorum superaverat, Caesar in Italia iit.