Amerikaanse literatuur/Louise Glück
Louise Elisabeth Glück, geboren op 22 april 1943 in New York, is een Amerikaanse dichter en essayist. Ze debuteerde als dichter in 1968 en heeft sindsdien een twaalftal dichtbundels en een aantal essays op haar naam staan, meestal rond poëzie. Haar toon is afstandelijk, vaak boos, soms ironisch, altijd sober. Glücks taal is eenvoudig, direct en staat dicht bij de gewone spraak. Haar poëzie onderscheidt zich door de scherpe en heldere verwoordingen. Omdat zij vaak schrijft over teleurstelling, afwijzing, verlies en isolement, noemen recensenten haar poëzie vaak 'somber' of 'duister'. In een carrière die meer dan vijf decennia omspande, ontving ze vrijwel elke prestigieuze literaire prijs: onder meer de National Book Award, de Pulitzer Prize, de National Book Critics Circle Award en de National Humanities Medal. Als ultieme bekroning van haar werk ontving Louise Glück in 2020 de Nobelprijs voor Literatuur.
Ontwikkeling en carrière als dichter
[bewerken]Als tiener ontwikkelde Glück anorexia nervosa, een ziekte die een grote invloed zou uitoefenen tot in haar jonge volwassen jaren. In een essay beschreef ze haar aandoening als het resultaat van een poging om haar onafhankelijkheid van haar moeder te doen gelden. Tijdens de herfst van haar laatste jaar op de New Yorkse George W. Hewlett High School begon ze met een psychoanalytische behandeling. Een paar maanden later werd ze van school gehaald om zich te concentreren op haar revalidatie, hoewel ze in 1961 toch afstudeerde. Ze bracht de volgende zeven jaar in therapie door, waarvan ze zegt dat het haar hielp om de ziekte te overwinnen en haar leerde denken.
Als gevolg van haar toestand schreef Glück zich niet als voltijdstudent in voor de universiteit. Ze omschreef haar beslissing om af te zien van hoger onderwijs ten gunste van therapie als levensnoodzakelijk. In plaats daarvan volgde ze poëzielessen aan het Sarah Lawrence College, en van 1963 tot 1966 schreef ze zich in voor poëzieworkshops aan de School of General Studies van Columbia University, die een opleiding bood aan niet-traditionele studenten. Daar was ze studente van Léonie Adams en Stanley Kunitz, leraren die ze beschouwt als belangrijke mentoren in haar ontwikkeling als dichter.
Haar huwelijk met Charles Hertz Jr. uit 1967 eindigde in een scheiding. In 1968 publiceerde Glück haar eerste dichtbundel, Firstborn, die enige positieve kritische aandacht kreeg. Ze ervoer toen echter een langdurig geval van writer's block, waar pas een einde aan kwam toen ze, na 1971, poëzie begon te doceren aan het Goddard College in Vermont. De gedichten die ze in die tijd schreef, werden verzameld in haar tweede boek, The House on Marshland (1975). Veel critici beschouwen dit als haar baanbrekende werk, waarmee ze haar "ontdekking van een onderscheidende stem" ("discovery of a distinctive voice") aankondigde.
In 1973 beviel Glück van een zoon, Noah, met haar partner John Dranow, een auteur die het zomerschrijfprogramma was begonnen aan het Goddard College. In 1980 werd Glücks derde poëziebundel, Descending Figure, gepubliceerd. Het kreeg enige kritiek vanwege de toon en het onderwerp: de dichter Greg Kuzma beschuldigde Glück er bijvoorbeeld van een ‘kinderhater’ te zijn, wat volgens hem zou blijken uit haar inmiddels wijdverspreide bloemlezing, ‘The Drowned Children’. Over het geheel genomen werd het boek echter goed ontvangen. Datzelfde jaar verwoestte een brand het huis van Glück in Vermont, met als gevolg het verlies van al haar bezittingen.
In de nasleep van deze tragedie begon Glück de gedichten te schrijven die later zouden worden verzameld in haar bekroonde werk, The Triumph of Achilles (1985). De auteur en criticus Liz Rosenberg beschreef in The New York Times Glücks nieuwe collectie als "duidelijker, zuiverder en scherper" dan haar eerdere werk. De criticus Peter Stitt, die in The Georgia Review schreef, verklaarde dat het boek aantoonde dat Glück "een van de belangrijke dichters van onze tijd" was. Vooral het gedicht "Mock Orange", dat wordt vergeleken met een feministisch volkslied, zou vaak verschijnen in bloemlezingen en collegecursussen.
In 1984 trad Glück toe tot de faculteit van het Williams College in Massachusetts als hoofddocent Engels. Het jaar daarop stierf haar vader. Het verlies bracht haar ertoe een nieuwe dichtbundel te beginnen, Ararat (1990), waarvan de titel verwijst naar de berg van het vloedverhaal in Genesis. De criticus Dwight Garner van The New York Times noemde het in 2012 "het meest wrede en met verdriet gevulde boek met Amerikaanse poëzie dat in de afgelopen 25 jaar is gepubliceerd". Daarna volgde een van haar meest populaire en veelgeprezen boeken, The Wild Iris (1992), waarin tuinbloemen in gesprek zijn met een tuinman en een godheid over de aard van het leven. Publishers Weekly riep het uit tot een ‘belangrijk boek’ waarin ‘poëzie van grote schoonheid’ werd getoond. De criticus Elizabeth Lund, die in The Christian Science Monitor schreef, noemde het "een mijlpaalwerk". Het won vervolgens de Pulitzerprijs in 1993, waardoor Glücks reputatie als een vooraanstaande Amerikaanse dichter werd bevestigd.
Hoewel de jaren negentig Glück literair succes brachten, was het ook een periode van persoonlijke ontberingen. Haar huwelijk met John Dranow eindigde in een scheiding, Glück verwerkte haar ervaringen uit deze periode in haar schrijven en ging een vruchtbare periode van haar carrière in. In 1994 publiceerde ze de essaybundel Proofs & Theories: Essays on Poetry. Vervolgens schreef ze Meadowlands (1996), een dichtbundel over de aard van liefde en de verslechtering van een huwelijk. Ze vervolgde met nog twee collecties: Vita Nova (1999) en The Seven Ages (2001).
In 2004 publiceerde Glück als reactie op de terroristische aanslagen van 11 september 2001 een lang gedicht met de titel October. Datzelfde jaar werd ze benoemd tot de Rosenkranz Writer in Residence aan de Yale University.
Glück bleef bezig met het publiceren van poëzie. Haar boeken die in deze periode zijn gepubliceerd, zijn onder meer Averno (2006), A Village Life (2009) en Faithful and Virtuous Night (2014). In 2012 werd de publicatie van een verzameling van gedichten van een halve eeuw, getiteld Poems: 1962-2012, "een literair evenement" genoemd. Een andere bundeling van haar essays, getiteld American Originality, verscheen in 2017.
In oktober 2020 ontving Glück de Nobelprijs voor Literatuur en werd daarmee de zestiende vrouwelijke literatuurlaureaat sinds de prijs in 1901 werd ingericht.
Stijl en thematiek
[bewerken]Glücks gedichten zijn sterk introspectief. Ze varieert vaak stijlen en thema's tussen verschillende werken. Haar kindertijd en het familieleven duiken vaak op in haar gedichten. Ze exploreerde in haar poëzie ook thema's als liefde en dood, in het bijzonder de moed die nodig is om te durven lief te hebben, zelfs na een zwaar verlies. In de loop van de tijd hebben haar gedichten een lichtere en ietwat luchtigere, en soms zelfs humoristische toon gekregen. De eerste dichtbundels, zoals Firstborn, hadden een boze, wanhopige en bittere toon, terwijl latere werken zoals Ararat eerder een vorm van berusting tonen. In latere poëziewerken, zoals Vita Nova, The Seven Ages en Averno, lijkt haar poëzie op een ambivalente manier om te gaan met het ouder wordende lichaam en het accepteren en omarmen van het waardevolle maar eindige leven.
Glücks kennis van de psychoanalyse heeft bijgedragen tot een intellectuele strengheid in haar schrijven, en in vroege dichtbundels zoals The House on Marshland en The Wild Iris worden onderwerpen behandeld als de klassieke filosofische kwestie van de tegenstelling tussen lichaam en ziel. Ook klassieke mythen hebben inhoudelijk bijgedragen. De dichtbundel Averno, bijvoorbeeld, dankt zijn titel aan het meer buiten Napels, dat volgens de mythe de poort naar Hades zou zijn. Glück is een joodse dichteres, en ze gebruikt vaak heilige en canonieke teksten als uitgangspunt voor lyrische overwegingen.
Invloeden
[bewerken]In vroege werken zoals 'Firstborn', dat focust op gevoelens als pijn en leegte en een strikte maar muzikale taal hanteert, zijn sporen te onderscheiden die verwijzen naar Sylvia Plath - vooral uit Plaths poëziebundels 'The Colossus' (1960) en 'Ariel' (1961). Andere vroege invloeden zijn Robert Lowell (vooral diens 'Life Studies' (1959) en 'For the Union Dead' (1964) en John Berryman. Glück is ook vergeleken met Emily Dickinson vanwege haar scherpte en onwil om eenvoudige geloofsbeginselen te aanvaarden. Joanne Diehl wijst op romantische invloeden, met name die van William Wordsworth.
Nobelprijs Literatuur
[bewerken]Louise Glück is de eerste dichter die de Nobelprijs voor Literatuur won sinds Tomas Tranströmer in 2011 en de eerste Amerikaan die won sinds Toni Morrison in 1993. De Zweedse Academie gaf volgende commentaar bij de toekenning van de Nobelprijs die haar werd overhandigd: "Haar werk draait vaak rond het thema van radicale verandering en een sprong voorwaarts vanuit een diep gevoel van verlies." Met name haar bundel The wild iris uit 1992 werd geprezen, met haar gedicht 'Snowdrops' waarin ze de terugkeer van het leven na de winter beschrijft. Haar gedichtenbundelAverno uit 2006 prees de Academie als "een visionaire interpretatie van de mythe van Persephone die ontvoerd wordt door Hades, de god van de onderwereld", en Faithful and virtuous night uit 2014 als "een spectaculaire prestatie". Het Nobelcomité roemde Glück ook "vanwege haar onmiskenbare poëtische stem die met een sobere schoonheid het individuele bestaan universeel maakt".
Leesfragment
[bewerken]Fragment uit haar gedicht "The Red Poppy", waarin Glück de zon vergelijkt met het hart van een rode klaproos waarmee ze zich identificeert:
- THE RED POPPY
- The great thing
- is not having
- a mind. Feelings:
- oh, I have those; they
- govern me. I have
- a lord in heaven
- called the sun, and open
- for him, showing him
- the fire of my own heart, fire
- like his presence.
- What could such glory be
- if not a heart?
Poëziebundels
[bewerken]- Firstborn. The New American Library, 1968.
- The House on Marshland. The Ecco Press, 1975.
- Descending Figure. The Ecco Press, 1980.
- The Triumph of Achilles. The Ecco Press, 1985.
- Ararat. The Ecco Press, 1990.
- The Wild Iris. The Ecco Press, 1992.
- The First Four Books of Poems. The Ecco Press, 1995.
- Meadowlands. The Ecco Press, 1997.
- Vita Nova. The Ecco Press, 1999.
- The Seven Ages. The Ecco Press, 2001.
- Averno. Farrar, Strauss and Giroux, 2006.
- A Village Life. Farrar, Strauss and Giroux, 2009.
- Poems: 1962–2012. Farrar, Strauss and Giroux, 2012.
- Faithful and Virtuous Night. Farrar, Strauss and Giroux, 2014.