Economie/Toetsenbank
Uiterlijk
< Economie
Gevraagd: iemand die dit in quiz-formaat kan overzetten.
Geld
[bewerken]- Welke waarden hebben de 8 euromunten? (1, 2, 5, 10, 20 en 50 cent en 1 en 2 euro)
- Noem ook de waarde van alle eurobiljetten (5, 10, 20, 50, 100, 200 en 500 euro)
- Wie laat het geld maken? (de Europese Centrale Bank)
- Waarvoor kun je je bank- of giromaatpas zoal gebruiken (bijv. om dingen te kopen en te betalen)
- Hoe noem je het ruilen van dingen zonder dat er geld aan te pas komt (een directe ruil)
- Op welke 3 manieren kun je geld gebruiken (als reken-, spaar- of ruilmiddel)
- Noem een voordeel én een nadeel van de geldautomaat (bijv. voordeel: het gaat sneller en nadeel: mensen kunnen over je schouders meekijken om te zien wat je pincode is)
- Door werken kun je een inkomen hebben. Op welke wijze kun je dat inkomen krijgen? (in geld of in natura)
- Op welke andere manieren kun je inkomsten hebben? (bijv. salaris, inkomsten, vakantiegeld, winst, huur en rente)
Werken
[bewerken]- Hoe wordt in bedrijven aan taakverdeling gedaan? (er worden afdelingen gemaakt)
- Welke tweedeling kan gemaakt worden in de functies van werknemers in een bedrijf? (uitvoerend en leidend)
- Wanneer wordt gesproken van een voltijdbaan? (als er 36 tot 38 uur per week wordt gewerkt)
- Noem vier arbeidsmotieven om betaald werk te gaan verrichten (bijv. interesse, geld nodig, je moet iemand helpen of als straf).
- Waar staat CAO voor? (Collectieve Arbeidsovereenkomst)
- Welke kosten vergoedt de ZFW, de Ziekenfondswet? (alle kosten waardoor je niet kan werken)
- Wat regelt de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering, de WAO, precies? (die kijkt waarvoor je nog wel geschikt bent bij een bepalde baan)
- Noem een sociale verzekering die niet alleen voor werknemers geldt, maar voor alle inwoners van Nederland (AOW)
Produceren
[bewerken]- Wat bedoelen we met de productieweg? (de weg van grondstof tot product)
- Waar staat BTW voor? (belasting toegevoegde waarde)
- Aan wie moet BTW worden betaald (aan de regering)
- Welke driedeling kan in bedrijven worden gemaakt? (dienstverlenende bedrijven, industriële bedrijven en agrarische bedrijven)
- Noem de drie productiefactoren (natuur, arbeid, kapitaal)
- Geef een voorbeeld van een kapitaalintensief bedrijf (bijv. computerbedrijf)
- Wat is afzet (het aantal verkochte artikelen)?
- Wat is omzet (de verkoopwaarde van het aantal verkochte artikelen)?
- Hoe noemen we het verschil tussen inkoopwaarde en verkoopwaarde (brutowinst of toegevoegde waarde)
- Geef 4 voorbeelden van bedrijfskosten (bijv. aanschaf, salaris, huur en boetes)
- Hoe noemen we de beloning voor het werk van een winkelier? (nettowinst)
- Wat zijn technologische ontwikkelingen? (ontwikkelingen in de techniek)
- Wat zijn maatschappelijke kosten? (kosten die de maatschappij moet betalen)
- Wat is recyclen? (oude dingen opnieuw gebruiken)
- Noem een voorbeeld (van oud papier nieuw papier maken)
Consumenten
[bewerken]- Wat wordt bedoeld met primaire behoeften? (dingen die je nodig hebt om te leven)
- Wat zijn de drie primaire behoeften? (voeding, woning en kleding)
- Hoe noemen we luxe behoeften ook wel? (secundaire behoeften)
- Geef vier voorbeelden (bijv. afwasmachine, computer, televisie, mobiel)
- Wat is consumeren? (kopen van goederen en diensten)
- In het aanschaffen van artikelen moeten keuzes gemaakt worden. Hoe heet dit? (prioriteiten stellen)
- Wat is een doelgroep? (de groep mensen waarvoor een artikel bedoeld is)
- Wat is reclame? (informatie over product of gevaar)
- Hoe heet een reclameboodschap als deze nuttige informatie geeft? (informatief)
- En als er onjuiste informatie wordt gegeven (misleidend)
Buitenland
[bewerken]- Noem 4 kenmerken van een ontwikkelingsland (bijv. laag inkomen, slechte infrastructuur, weinig/geen scholing, weinig eten)
- Waarom is het gunstig voor arme landen als Europa zijn invoerrechten verlaagt? (dan komen er meer uitvoermogelijkheden)
- Wat is de reden voor kinderarbeid (geld nodig om eten te kopen)
- Wat zijn de gevolgen voor de kinderen (ze doen zwaar en ongezond werk en volgen geen onderwijs)
- Noem een belangrijke reden van de lage productie in ontwikkelingslanden als Tanzania (onvoldoende geld voor aanschaf machines)
- Rijke landen kunnen op 2 verschillende manieren hulp bieden aan ontwikkelingslanden. Noem die twee manieren en geef een voorbeeld (bijv. noodhulp: een vis en structuele hulp: een vishengel)