Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/Ontsnappen aan de familietucht
11. Ontsnappen aan de familietucht
Tot 1700 hadden de groten der aarde geen privéleven, alles wat zij deden werd gezien. Daarentegen waren rentenierende burgers en "arme" landjonkers uit de provincie alleen maar bezig met hun privéleven: jagen en lekker eten. Dat betekende niet dat hoe armer je was, hoe meer privéleven je had. Hele volksmassa's, bijvoorbeeld in Napels, hadden vaak niet eens een dak boven hun hoofd. Ze leefden op straat en hadden absoluut geen privéleven.
Tot 1800 was de vader de absolute baas in zijn gezin en iedereen moest doen wat hij zei. De vader mocht zijn vrouw en kinderen lijfstraffen geven. Niemand mocht zonder zijn toestemming geld uitgeven en niemand mocht de familie te schande maken. Maar er waren een paar mogelijkheden om aan de tucht van het gezin te ontsnappen.
Jongens
[bewerken]Welgestelde ouders stuurden hun zonen als ze tien, elf jaar waren vaak naar de colleges. Tijdens de achttiende eeuw gingen de wat minder welgestelde burgers dit ook doen en soms zelfs de kleine burgerij in de steden. Deze colleges waren doorgaans internaten waar het kind zes jaar lang verbleef en waar een ijzeren tucht heerste. Na 1700 stuurden de rijkste ouders hun kinderen liever als externen naar de colleges en lieten ze dan thuis bijlessen geven door een privéleraar.
Zo'n (rijk) kind moest natuurlijk de schijn ophouden van de goede leerling en het brave kind, maar het had ook een verborgen, eigen wereld. Zelfs het kind moest al doen alsof: het moest vroom zijn in de biechtstoel en thuis altijd een gebedenboekje op zak dragen, het moest laten zien en horen wat het allemaal geleerd had: Latijn, rekenen, lezen en schrijven. Terwijl de meeste kinderen de oefeningen van elkaar overschreven. Maar als de kinderen van school naar huis liepen, waren ze even zonder toezicht en daar profiteerden ze van. Ze gingen in groepjes over de straat zwerven of ze liepen naar de stad of naar het platteland, ze deden spelletjes en haalden kwajongensstreken uit. Ze keken naar voorstellingen van rondtrekkende komedianten, lazen ridderromans, of boekjes van de natuuronderzoeker Buffon en ze keken naar dieren en bloemen. Wat ze heel vaak deden was kaarten en dobbelen en vaak ook om geld. En ze snoepten natuurlijk, bijvoorbeeld kleine pâtés, en soms dronken ze op hun elfde vaak al stiekem alcohol.
Dit stukje persoonlijk leven kostte natuurlijk geld. Vaak kregen deze jongens zakgeld van hun ouders en soms verdienden ze wat geld door karweitjes te doen. Vaak pikten ze geld van hun ouders en ook pikten ze wel eens spullen uit huis die ze verkochten. Ze hadden beschermers en medeplichtigen onder het huispersoneel. Die gaven hen vaak een alibi als ze zonder toestemming weg waren of als ze iets hadden uitgehaald. En ze verkochten de door de kinderen gestolen kleinigheden. Bij dat huispersoneel konden de jongens zich ook verstoppen voor de strenge privéleraar. En als ze ondanks alles gesnapt werden, dan gingen ze huilen en dan vergaten hun ouders hun boosheid.
De jongens uit eenvoudigere milieus, zoals bijvoorbeeld de zonen van dorpswinkeliers, moesten werken. Maar ook zij konden tussen hun taken door stukjes leven voor zichzelf veroveren. Ook zij hadden beschermers en medeplichtigen: de dienstmeisjes, de leerjongens, de klerken en klanten van hun vader.
-
Speelman en mormeldier, 1716
-
De leeuwentent, 1762
-
Francisco Goya, kinderen pikken fruit, 1778
-
Goya, Zwervende komieken, 1793
-
Comazuipende studenten, 1797
Meisjes
[bewerken]Veel meisjes uit de betere kringen gingen na 1730 op hun elfde, twaalfde voor een jaar of twee, drie naar een kloosterpensionaat. Dat gebruik breidde zich uit tot in de kleine burgerij van de steden. In die kloosterpensionaten leerden de meisjes niet alleen lezen maar ze leerden er ook vriendinnen kennen, waar ze na hun huwelijk nog vaak contact mee hielden. Dat ergerde hun mannen wel eens. Meisjes uit de grote burgerij lazen wel eens in hun eentje boeken en spraken daar met elkaar over, maar dat kwam niet erg vaak voor.
De jeugd organiseerde veel feesten.[1] Als de meisjes daarheen gingen, waren ze even ontsnapt aan de familietucht. In Zuid-Frankrijk mochten ze daar vaak niet heen, maar ze werden nu ook weer niet helemaal gekortwiekt want uiteindelijk moesten ze toch aan de man komen. Dus liet men ze wel eens naar dergelijke feesten gaan, maar ze werden daar nooit alleen gelaten.
Ook mochten meisjes met hun vriendinnen op het marktplein wandelen en 's zomers dansen onder een oude boom. Dat gebeurde allemaal in groepjes van vriendinnen die dermate hecht waren dat geïnteresseerde mannen weinig kans maakten op contact met een van de meisjes.
Vrouwen
[bewerken]Na haar huwelijk mocht de vrouw niet meer buitenshuis feestvieren, wandelen en dansen. Zij was veroordeeld tot het huis. Zij moest zich goed gedragen en eerzaam zijn, trouw aan haar familie en haar goede naam, haar kinderen zorgzaam opvoeden en de zieken en stervenden ondersteunen. En dat allemaal gratis. Rijke vrouwen moesten ook nog de gasten ontvangen en op hun wenken bedienen. Bescheiden, toegewijd en spaarzaam moest zij zijn. Sommige vrouwen gingen nauwelijks uit, misschien af en toe een etentje bij een bevriend echtpaar.
Maar zij had ook enig gezag want zij had voor een groot deel de leiding in huis. Zij was verantwoordelijk voor het personeel en de opvoeding van de kinderen.
- Haar zonen bleven tot hun achtste, negende bij de moeder, daarna werden ze meestal uit huis geplaatst als knecht bij een andere familie of als leerjongen bij een ambachtsman-meester, koopman of winkelier. Soms gingen ze naar het college.
- Haar dochters werden meestal thuis bij de moeder opgevoed. Ze konden ook wel eens als dienstmeisje uit huis geplaatst worden om ze voor te bereiden op hun toekomst: het huwelijk en de huishouding. Later werden ze ook wel eens naar een klooster pensionaat gestuurd. De moeder kleedde haar dochter koket, opdat ze aan de man zou komen en regelde haar uitjes: naar de kerk, de markt en de familie.
Maar de vrouw had ook nog haar godsdienst en dat betekende dat zij verplichte bezoeken aan de kerk moest brengen. Op die manier kon zij onder het goedkeurend oog van haar man en de gemeenschap haar huis verlaten en mensen ontmoeten. De contrareformatie gaf de vrouw ongewild nog meer privéleven. In de zeventiende en achttiende eeuw werden er religieuze campagnes gehouden waarin de kerk bij alle sociale klassen een nieuwe vorm van religiositeit propageerde, ook voor de vrouw. Ook haar biechtvader probeerde de vrouw daar enthousiast voor te maken. In de praktijk kwam het er op neer dat ze elke dag even uit huis weg mocht, ze mocht elke middag naar de kerk om te bidden en het kind Jezus te groeten. En wie weet, kwam ze wel een vriendin tegen.
Er waren niet alleen de religieuze campagnes waar de vrouw af en toe heen kon, er was ook nog eens elk seizoen wel een bedevaart. Ook daar mocht ze uiteraard aan meedoen en naar dat soort uitjes keek ze reikhalzend uit. Sommige vrouwen zouden de predikingen van de campagnes of de dagelijkse diensten na het avondeten voor geen geld willen missen. Hun mannen zaten dan overigens bij elkaar in de kroeg.
Als het gezin wat rijker was, had de vrouw meestal ook wel wat geld en dan had zij ook een huwelijkscontract kunnen afsluiten. Dit huwelijkscontract was in de rijke klassen verplicht en in Zuid-Frankrijk bij alle sociale niveaus gebruikelijk. De rijkere vrouw had dan ook een bruidsschat (bestaande uit geld of dieren) ingebracht bij het huwelijk en die bleef van haar dus daar kon ze in principe mee doen wat ze wilde. Daardoor kon ze vaak een beetje haar eigen gang gaan, zolang ze de wensen van haar man maar niet al te vaak en al te openlijk negeerde, want dat betekende ruzie. Slechts een enkele (meestal zeer rijke) vrouw trok zich daar niets van aan en deed met haar geld wat ze wilde. Juridisch was daar niets tegen te doen.
-
Jan Josef Horemans, Het huwelijkscontract, 1768
-
Willem Kalf, boereninterieur met vrouw en put, 1642
-
William Hogarth, detail, 1740
Minder rijke vrouwen
[bewerken]Als een gezin onder de armoedegrens leefde, had de vrouw meestal geen geld en was het moeilijk voor haar (en waarschijnlijk ook voor de kinderen) om aan de tucht van de familie te ontsnappen. Vrouwen die niet tot de mondaine wereld behoorden, hadden meestal alleen maar banden met hun familie of buren. Die familie was echter vaak groot en wijdvertakt.
De armen in de steden woonden bovenop elkaar. Bijvoorbeeld in een huis van drie etages met zestien kamers, die elk bewoond werden door een familie. Er was geen water en het was er schemerdonker. De vrouwen moesten dus wel van tijd tot tijd het huis verlaten. En op straat troffen ze elkaar, bij het fontein om water te halen, bij de wasplaats, de gemeenschappelijke oven, de molen, de markt of het openbare plein. Vaak gingen ze daar met zijn tweeën of drieën naar toe en bleven er urenlang staan kletsen. Ze zaten buiten in groepjes bij elkaar, zochten kruiden uit, deden de afwas en gaven hun kinderen de borst. De straat en de drempel van het huis waren van hen. De vrouwen hadden dus een soort privédomein buiten het huis en dat domein was nog niet door de publieke overheid in bezit genomen. Het zou nog tot in de negentiende eeuw duren voordat de vrouw van haar straat en haar plein teruggedrongen werd naar het woonhuis, de binnenplaats, de tuin en het trappenhuis. Daar was een hoop regelgeving door de overheid voor nodig en ook een andere inrichting van de woning.
Zowel rijke als arme vrouwen hadden vriendinnen die ze hun geheimen vertelden, liefst zonder mannen erbij. Soms werden vrouwen door hun man geslagen en dan vonden ze steun bij elkaar. Soms, als een vrouw bijvoorbeeld net gehoord had dat haar zoon was gestorven, rende ze liever de straat op om troost te zoeken bij haar vriendinnen en buurvrouwen dan dat ze troost zocht bij haar man.
Bron
[bewerken]Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de renaissance tot de Verlichting.
Onder redactie van Philippe Ariès, Georges Duby en Roger Chartier.
ISBN: 90-5157-018-x
1986 Editions du Seuil, Paris
1989 Agon, Amsterdam
Betreffende hoofdstuk geschreven door: Nicole Castan, Universiteit van Toulouse