Sociale geschiedenis van Europa 1500-1795/Jeugdbendes
15. Jeugdbendes
De jeugd van tegenwoordig
[bewerken]Behalve de jongerenverenigingen waren er ook jeugdbendes. Zij pleegden geweld uit baldadigheid. 's Nachts terroriseerden ze de stad zodat de bewoners zich onveilig voelden.
Een voorbeeld: Limoux, 1740-1789
[bewerken]Tussen 1740-1789 hadden veel mensen in het textielindustriestadje Limoux (met 6500 inwoners) last van een jeugdbende die dag en nacht iedereen op straat liep uit te schelden. Die bende bestond al die jaren telkens uit circa twaalf jongens. Soms verliet een ouder lid de bende en soms kwam er een nieuw lid bij. Ze kwamen elke dag in een privéhuis bij elkaar om af te spreken wat ze 's nachts gingen uitspoken. De meeste jongens waren al wat ouder en wees. Ze hadden hun erfenis erdoorheen gejaagd met feesten en gokken.
De jongelui konden 's nachts op straat doen wat ze wilden. Ze trapten deuren in, zelfs bij mannelijke en vrouwelijke religieuzen, zelfs bij de hospitaalzusters. Ze sloopten de kloppers van de deuren en verstopten de leidingen van de fontein, waar de hele stad water bij moest halen, zodat die leidingen sprongen. Ze klommen over de tuinmuren om kippen en andere zaken te stelen, ze vernielden de stenen banken die naast de huizen en rond het plein stonden en ze gooiden ruiten in. In de overdekte markthallen sloegen ze de kraampjes kapot, ze gooiden op straat de uitstaltafels van de slagers om, ze pakten een trap om naar een raam op de eerste etage te klimmen waar een vaas bloemen op de vensterbank stond of waar een vogelkooi hing, en die kapot te gooien. De mensen gingen van de weersomstuit hun huizen beter afsluiten, maar vanaf dat moment begonnen de vandalen de deuren in te trappen. En wie daar wat van durfde te zeggen, vielen ze aan. Ze stalen ook gevogelte uit de kastelen rond de stad.
Een voorbeeld, Limoux, 1746
[bewerken]Een meneer Terrier, ontvanger van de zoutkamer klaagde in 1746 bij het gerecht dat hij en zijn vrouw en kinderen al twee jaar werden uitgescholden door de jeugdbende, dat ze stenen door de ruiten gooiden, zijn bank hadden afgebroken, ijzeren spijkers in het slot van zijn voordeur hadden gestopt, en dat ze voortdurend op zijn deur bonsden en riepen dat de stad in brand stond. Terrier dacht dat het om dakloze jongeren ging.
Maar een van die jongeren had een verzoekschrift aan het gerecht geschreven waarin hij stelde dat hij eigenlijk een heel eerzame winkelier was en zeker geen schurk, hoewel hij misschien wel eens iets fouts had gedaan. Hij en zijn kameraden hielden er nu eenmaal van om samen grappen te maken. En ze hoorden tot de beste families van de stad. Volgens hem was de aanklacht jegens zijn groep niets anders dan laster.
Alle lagen van de bevolking
[bewerken]In 1770 wilden de consuls (hoofden van de dorpspolitie) de carnaval verbieden. De jeugd jouwde hen uit en kreeg toen hulp van groepen sjouwers, die sterker en brutaler waren.
In 1772 werd een inspecteur van publieke werken van het bisdom de hele carnaval door als hoorndrager (door zijn vrouw bedrogene) bezongen door de gemaskerde leden van een jeugdbende. De inspecteur had er echter een paar aan hun stem herkend en wist daardoor dat ze van goede familie waren.
In die jeugdbendes zaten dus de vrijgezelle zonen van volksmensen maar ook van kleine en zelfs van grote burgers. En hun vrienden deden mee. Vrienden die ze van hun werk op de wol- en leerfabrieken kenden of van de handel. Men deed in zo'n bende echter net alsof iedereen gelijk was. Dat was buiten de bende niet zo, zelfs tijdens de carnaval waren er sociale verschillen: de gemaskerde mensen uit het volk liepen achter tamboers en houtblazers en de rijke jeugd danste op vioolmuziek. Muzikanten moesten betaald worden en violisten vroegen meer geld dan houtblazers.
Samenscholen
[bewerken]De opgeschoten jeugd kwam samen op de velden buiten de muren van de stad om daar het kolfspel te spelen, hoewel dat in sommige periodes verboden was vanwege de gewelddadigheden waarmee het gepaard ging. En je vond de jongeren in de greppels buiten de stad waar overdag de prostituées kwamen. En binnen de stadsmuren, dicht bij de poorten, en in straten langs de lange, blinde muren van de kloosters waar ze zich onbespied waanden. En verder in speelhuizen, gokhuizen en bordelen, die wel geregeld door de overheid werden gesloten, maar die telkens weer opdoken in een ander privéhuis in een andere wijk.
Overheid
[bewerken]De overheid probeerde om van Limoux een mooie stad te maken. Kippen mochten niet meer overal vrij rondlopen, hooikarren mochten niet meer de doorgang versperren, varkens moest je buiten de stadsmuren houden, niemand mocht zijn afval meer voor zijn deur deponeren. De overheid probeerde iets moois te maken van het stadsplein. De grote fontein was pas vernieuwd en vergroot, en om het plein heen stonden winkels en overdekte galerijen. Er was altijd iets te doen: er was elke week markt, de dagloners wachtten hier in het seizoen elke dag op werk. Na de mis op zondag bleven de gelovigen hier even praten.
En juist hier trapten de jongeren elk jaar weer rotzooi met de carnaval.
Een voorbeeld uit 1748
[bewerken]In 1748 zag een koopman hoe jongeren het grote waterreservoir van het fontein lieten leeglopen. Dit fontein was niet alleen nodig voor de drinkwatervoorziening van de hele stad maar was ook nodig voor bluswater als er ergens brand was.
Een voorbeeld uit 1771
[bewerken]In een nacht tijdens het carnaval van 1771 zag een vrouw hoe jongeren met brandende takkenbossen in de weer waren in de galerijen. De bovenkant van deze galerijen werd gevormd door de houten vloeren van de woonhuizen erboven. Mogelijk was het de bedoeling van de jongeren om die huizen in brand te steken.
Met geld smijten
[bewerken]Deze jongeren smeten met geld op de openbare feesten en vooral tijdens de carnaval. Niet dat ze dure vermommingen moesten kopen, dat hoefde toen nog niet, maar de jongeren wilden muziek om op te dansen dus haalden ze van heinde en ver muzikanten. En die muzikanten wilden betaald worden. Ze huurden ook muzikanten in om een serenade te brengen aan een prostituee die ze wel leuk vonden, ze huurden muzikanten voor een charivari en om bijvoorbeeld een serenade te brengen aan een medebendelid die op oudejaarsavond in de gevangenis van de consul zat.
In de winter verdreven de jongeren de tijd met gokken in de gokhuizen. Ze speelden poker en lansquenet om grof geld, ze schreeuwden en vochten en joegen er al het geld van hun familie doorheen. In 1769 klaagde iemand anoniem bij de consul omdat hij bang was voor represailles. Zijn zoon dreigde hem te ruïneren met zijn gokken. Hij wees aan waar het gokhuis stond en wie het exploiteerde. De jongeren hadden vaak schulden door hun gokken en gingen dan stelen om van de opbrengst daarvan hun schulden te betalen.
De politie viel geregeld de gokhuizen binnen, maar zo gauw de politie verscheen, doofden de gokkers de lampen, sloegen die van de consuls en hun dienaren kapot en maakten zich uit de voeten. De politie sloot vervolgens de gokhuizen, maar ze doken telkens weer ergens anders op: in een privéhuis, in een kroeg en soms in een bordeel.
De jongelui gaven ook veel geld uit aan prostituees. In Limoux stond geen bordeel maar een weduwe en haar dochter prostitueerden zich, en verder de twee dochters van een geruïneerde molenaar. Burgers en gehuwde mannen bezochten hen 's nachts met afgewend gelaat. Zo niet de jongeren, die er openlijk en met veel lawaai naar toe gingen. Ze omhelsden de dames op straat, brachten hen serenades, namen ze mee naar de carnaval en gaven ze veel en dure cadeaus. Soms stalen de jongeren deze cadeaus van hun ouders. De dames droegen soms dure kleren, kapsels en sieraden.
Pastoor
[bewerken]Ook de pastoor had last van de jeugdbendes. Ze vierden op Aswoensdag nog carnaval, ze dansten op de sokkel van het kruisbeeld voor de kerk, verstoorden kerkdiensten en processies, schoten zelfs wel eens in of voor de kerk pistolen af tijdens een feest of een trouwdienst en zongen obscene liedjes tijdens de advent.
Een voorbeeld uit 1780
[bewerken]Een dorpspastoor werd geregeld lastig gevallen door een jeugdbende. Die kwam dan met slaande trom en al dansend en zingend zijn meditatieve rust verstoren. Een keer was het weer zover terwijl hij in zijn brevier aan het lezen was. Toen hij naar buiten ging om te vragen of het wat rustiger kon, riepen ze, al wijzend, dat hij net zo goed tegen hun achterste kon praten.
Daarna ging de jeugd de pastoor pesten. Ze bonsden 's nachts op zijn deur, plunderden zijn tuin, zongen beledigende liedjes, gooiden met stenen naar hem en bedreigden hem. Tijdens het carnaval van 1780 was er een charivari tegen een stel in de parochie. Ze dreigden de echtgenoot op een ezel te zullen zetten. De pastoor veroordeelde dat in een preek, maar veel durfde hij niet te doen, want zijn voorganger was compleet weggepest. Deze voorganger had de jeugd tot in de kroeg gevolgd om ze op hun verkeerde gedrag te wijzen. Tot ze hem een keer hadden gegrepen, vastgebonden en naar de rivier gebracht om hem daar in te gooien. Uiteindelijk hadden ze hem maar laten gaan nadat hij gezworen had hen nooit te zullen verraden.
Carnaval
[bewerken]Tijdens de carnaval moest elk huis open staan voor gemaskerde mannen die onaangekondigd binnen vielen. Ze voerden komische stukjes op, begeleid door muzikanten en in ruil daarvoor kregen ze ham en spek. De meisjes in huis vonden het spannend, hoewel ze vaak lastig gevallen werden.
Voor de charivari en de carnaval repeteerden de jongeren elk jaar toneelstukjes en liederen, soms namen ze een stuk van een opera en dan weer een politieke verklaring als bron van inspiratie. Er was altijd wel een student of een klerk in zo'n groep die van de teksten kopieën maakte. De jeugdgroepen gebruikten de Occitaanse taal die al twee eeuwen niet meer gesproken werd maar die vele beledigingen rijk was.
Reactie
[bewerken]Dezelfde vrijgezelle jongeren die de bespottende en bestraffende charivari uitvoerden waar (tot 1750) vrijwel niemand bezwaar tegen maakte, maakten er ook een geweldige puinhoop van als ze lid waren van een jeugdbende.
Maar ze stopten met dat soort activiteiten zo gauw als ze getrouwd waren en kinderen kregen. Het Ancien Régime liet het maar oogluikend toe omdat men vond dat de jeugd haar wilde haren moest verliezen. Maar rond 1750 wilden de mensen hun bezittingen gaan verdedigen tegen reltrappers.
Ook weigerden zij langzaamaan om nog mee te betalen aan (de muziek voor) de feesten en charivari die de jeugd organiseerde. Aan die feesten hadden ze tot dan toe, eerder gedwongen dan vrijwillig, meebetaald, maar nu moest de jeugd zijn feesten maar zelf betalen.
De reljeugd werd steeds meer aangepakt, vanaf circa 1750 al in de grote steden. Het moest toen nog doordringen tot de lagere overheden en de consuls (politiebazen) van de dorpen. In de ogen van de elite lieten de consuls veel te veel oogluikend toe. Steeds meer mensen durfden aangifte te doen. Vernielingen, plunderingen en zelfs verplaatsingen van zaken werden strafbaar gesteld. De jeugdbendes reageerden als gestoken en begonnen strafexpedities te houden. De zaak begon uit de hand te lopen. Er werden deuren ingetrapt, handwerkslieden overvallen, hun voorraadkelders werden geplunderd, de jeugd sloeg erop los en bedreigde iedereen om ze hun mond te laten houden.
Tegen 1790 zwol het aantal aangiften en processen-verbaal aan, vooral in de kleine steden en grote dorpen.
Bron
[bewerken]Geschiedenis van het persoonlijk leven. Van de renaissance tot de Verlichting.
Onder redactie van Philippe Ariès, Georges Duby en Roger Chartier.
ISBN: 90-5157-018-x
1986 Editions du Seuil, Paris
1989 Agon, Amsterdam
Betreffende hoofdstuk geschreven door: Daniel Fabre, Université Toulouse III en directeur van de École des hautes études en sciences sociales.