Naar inhoud springen

Sociale geschiedenis in de literatuur 1500-1795/Roman

Uit Wikibooks
Inhoudsopgave
  1. Middeleeuwen
  2. Renaissance
  3. Barok
  4. Classicisme
  5. Memoire en journaal
  6. Engels dagboek
  7. Medisch journaal
  8. Roman
  9. Bronnen en links

8. Roman

Geloofwaardigheid

[bewerken]

Romans werden vanaf circa 1690 steeds meer in de ik-vorm geschreven. Wie deze romans las, kreeg de illusie dat hij een bevoorrecht persoon was, omdat de schrijver hem zijn diepste zieleroerselen onthulde. Dus kon hij de schrijver vertrouwen en zijn literatuur voor waar aannemen, temeer daar die in de ik-vorm was geschreven en de schrijver het allemaal zelf zou hebben meegemaakt.

Het taalgebruik van de romans stond ook meestal dicht bij het gesproken woord. Tijdens de achttiende eeuw kwamen er verschillende constructies in de literatuur waardoor de lezer nog gemakkelijker kon gaan denken dat het gelezene "waar gebeurd" was. Critici vonden dat deze romans leugens waren vergeleken bij een geschiedverhaal en dat zwakke mensen die alles letterlijk namen erdoor op het verkeerde been werden gezet.

Gevonden manuscript

[bewerken]
Robinson Crusoe en Vrijdag
Briefroman, 1684
Franse karikatuur tegen de epidemie van de pornografie, 19e eeuw

De schrijver deed net alsof hij een manuscript ergens op een zolder had gevonden, zoals Daniel Defoe deed toen hij Robinson Crusoe schreef. De schrijver van dat manuscript werd meestal afgeschilderd als een onbekend persoon die de in dat manuscript beschreven gebeurtenissen zelf had meegemaakt of ze uit de eerste hand had gehoord en ze in eenvoudige taal had opgeschreven. Het manuscript zou helemaal niet bedoeld zijn geweest om uit te geven, totdat de schrijver het per ongeluk ontdekte. Het moest dus allemaal wel waar gebeurd zijn.

Afgeluisterde dialoog

[bewerken]

De schrijver deed net alsof hij (per ongeluk) een spontaan gesprek, een dialoog tussen een aantal mensen had gehoord. De lezer kon deze roman voor waar gebeurd aanzien omdat de schrijver van de roman deed alsof hij dat gesprek echt had gehoord.

Briefroman

[bewerken]

De briefroman bereikte zijn hoogtepunt in de achttiende eeuw. Het zou helemaal niet de bedoeling van de schrijvers van deze brieven zijn geweest om een roman te schrijven: ze hadden authentieke brieven aan elkaar geschreven en de romanschrijver deed net alsof hij die brieven per ongeluk ergens gevonden had. Hoewel zo'n roman meestal een voorwoord van de uitgever bevatte waarin uitgelegd werd dat het waarschijnlijk niet om echte brieven ging maar "slechts" om een roman, konden de lezers de briefroman voor waar aannemen vanwege het intieme karakter van de brieven en omdat de schrijver van de roman net deed alsof het om echte brieven ging.

Het was een literair procedé dat waarachtigheid suggereerde, want in brieven schreef men elkaar de waarheid en gaf men zichzelf bloot. Zelfs als de schrijver van een brief een keer loog, dan wist de lezer dat omdat hij altijd meer wist dan de zogenaamde schrijvers van de brieven. De lezer van de briefroman was eigenlijk een soort voyeur.

Autobiografie

[bewerken]

Zie ook: Autobiografie in de late Middeleeuwen 1300-1500

De autobiografie was in de ik-vorm geschreven proza, waarin de schrijver terugkeek op zijn eigen leven en de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. De autobiografie beschreef het "zijn", terwijl de classicistische memoire eerder het "hebben" beschreef.

De ik-figuur richtte zich tot de lezer die de illusie kreeg dat hij een uniek en bevoorrecht persoon was, omdat de schrijver hem zijn diepste zieleroerselen onthulde. Dus kon hij de schrijver vertrouwen en zijn literatuur voor waar aannemen, temeer daar die in de ik-vorm was geschreven en de schrijver het allemaal zelf zou hebben meegemaakt.

De autobiografie was geschreven om gepubliceerd te worden: zonder lezer zou het weinig zin hebben om je innerlijk bloot te leggen.

Pornografische romans

[bewerken]

Hoewel vanwege de wellevendheidsboekjes het bespreken van de seksualiteit taboe was geworden, bleven de erotische romans onuitroeibaar verschijnen. Ze speelden zich af in de slaapkamer, de bedstee, of in de folies. Vanaf circa 1750 verschenen er zelfs pornografische romans waarbij de lezer kon masturberen.

Deze pornografische roman had in de achttiende eeuw buitengewoon veel succes. Zelfs Denis Diderot, Mirabeau, Montesquieu en Voltaire schreven (wel eens) een stukje pornografie. En Jean-Jacques Rousseau (1712-1778) beschreef hoe hij in zijn jeugd sommige boekjes "met een hand" las.

Pornografie kan men dan wel verachtelijk vinden, maar het werd meer gelezen dan de revolutionaire pamfletten. Ook in de beeldende kunst werden er veel pornografische schilderijen gemaakt.[1] Overal was pornografie aanwezig: op de marktpleinen, in de werkplaatsen, in de slaapkamers en zelfs in de salons.

Ook in de pornografie werd de privé-leefsfeer beschreven en ook hier was de lezer een voyeur.
1) De pornografie kan een uiting zijn van heimwee naar de Middeleeuwen toen het lichamelijke en de seksualiteit minder weggemoffeld waren dan in het classicisme.
2) De pornografie kan het gevolg zijn van de individualisering van het lezen. De pornografische roman werd meestal alleen en in het verborgene gelezen.[2][3]

Ook de pornografische roman kon de lezer voor waar gebeurd aannemen doordat ze meestal in de vorm van een "afgeluisterde dialoog", een briefroman of een autobiografie was gegoten. Marquis de Sade paste al deze vormen toe.[4]

Verlichting

[bewerken]

Tijdens de Verlichting vond men het heel belangrijk om de mensen te onderrichten. De mens moest studeren en kennis vergaren. Er kwamen verklarende woordenboeken, de encyclopedie, filosofische vertellingen enzovoort. Maar de leraren van de mensheid, de filosofen, twijfelden ook wel eens aan zichzelf: klopten hun woorden wel? Hun opvoedende taak en hun zoeken naar de waarheid waren vergelijkbaar met de bezigheden van de priester. Voltaire (1694-1778) sprak dan ook van "de nieuwe kerk".

De filosofen van de Verlichting baseerden de waarheid van hun stellingen op de Rede (het denken).
1) Stellingen moesten bewezen kunnen worden, door een waarneming of in een experiment. "Eerst zien en dan geloven".
2) Elk experiment moest herhaalbaar zijn.
3) Het gestelde moest op een logische manier uit het waargenomene kunnen worden afgeleid.[5]

Een voorbeeld van een filosoof uit de Verlichting was: Immanuel Kant (1724-1804) en zijn boek: Kritik der reinen Vernunft.

Jean-Jaques Rousseau

[bewerken]

De filosofen van de Verlichting vonden dat de waarheid het resultaat van redeneren was maar Jean-Jacques Rousseau vond deze filosofen en ook de meeste schrijvers maar boekenwurmen. De boekenwurm wilde rijk en beroemd worden en daarom volgde hij de mode en de publieke opinie en was hij het altijd eens met de mensen die aan de macht waren, omdat hij anders hoogstwaarschijnlijk niets zou bereiken. Maar de echte filosoof schreef uit innerlijke noodzaak, hij was vrij en onafhankelijk, hij hoefde niet rijk en beroemd te worden en daardoor kon hij de waarheid ontdekken.

Rousseau was een beetje een dwars figuur. Hij wilde geen pruik meer dragen en geen kousen en ook geen zwaard. Hij trok zich uit de mondaine wereld van Parijs terug en brak met de encyclopedie. In zijn levensonderhoud voorzag hij door als kopiïst te werken.

Rousseau stelde in 1755 dat de mens van nature goed was. Maar door ervaringen in de maatschappij en door het bezit van geld, goederen en mensen was zijn onbedorven, natuurlijke staat verdwenen en waren ongelijkheid en uitbuiting ontstaan. Dat hij het leven van de mens in zijn natuurlijke staat wilde ervaren door in de bossen te wandelen, mag een beetje ongeloofwaardig op ons overkomen, maar het had voor zijn filosofie veel te betekenen.

Redeneren leidde volgens hem tot filosofische exactheid maar eerlijk zoeken in de privéwereld tot de filosofische waarheid. Daarom schreef Rousseau in de ik-vorm over zijn eigen privéleven. Hij analyseerde zijn daden en gedachten, bijvoorbeeld in zijn werk "Confessions" (bekentenissen). Hij beschreef alles zonder opsmuk en schaamte en zonder iets te verzwijgen. Zijn grootse en goedmoedige daden en gedachten maar ook de schandalige en verachtelijke. Hij sprak over zaken waar je in zijn tijd eigenlijk je mond over moest houden, zoals zijn genot bij een pak slaag van een vrouw.[6] Hij schreef niet meer alleen over zijn "ik" maar vooral over zijn verborgen "ik". De maskers werden afgezet. Hij zocht achter de sociale huls een dieper "ik" en hoopte zo zijn persoonlijkheid te kunnen verklaren.

Rousseau stond in de achttiende eeuw vrijwel alleen in de overtuiging dat de waarheid te vinden was in de privéwereld. Het schrijven over het "ik" en over intimiteiten gold tijdens het classicisme als een doodzonde. Pas in de negentiende eeuw zou deze gedachtegang veel meer succes hebben.

De "waarheid" was tot Rousseau gekomen in een soort visioen. Net zoals de gelovigen visioenen hadden over God, Christus en de heiligen. In beide gevallen werd de waarheid op een intieme manier waargenomen en zeker niet door redeneren zoals bij de filosofen van de Verlichting het geval was. De filosofie van Rousseau sprak meer tot het gevoel dan tot het verstand.

De lezer van zijn autobiografisch werk moest ook niet (zoals in de Verlichting gebruikelijk was) naar bewijzen vragen, hij moest de schrijver oprecht vertrouwen. Deze geestesgesteldheid van oprecht vertrouwen was ook de gesteldheid die Rousseau toedichtte aan de onbedorven, natuurlijke mens.

Noten

[bewerken]
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.