Renaissance/Wetenschap en technologie
Tijdens de renaissance vonden belangwekkende innovaties plaats op gebied van geografie, astronomie, chemie, fysica, wiskunde, productie en techniek. De herontdekking van oude wetenschappelijke teksten werd versneld na de val van Constantinopel in 1453, en de uitvinding van de boekdrukkunst maakte een snellere verspreiding van nieuwe ideeën mogelijk, alsook een goedkopere productie van boeken. Dat laatste zorgde voor een spectaculaire democratisering van kennis en leren, voordien het privilege van rijken, adel en geestelijkheid. Nochtans menen veel onderzoekers dat er aan het begin van de renaissance eerder sprake was van een wetenschappelijke achterstand. Historici zoals George Sarton en Lynn Thorndike stellen dat de renaissance vooruitgang op wetenschappelijk gebied een hele tijd vertraagde doordat humanisten teksten over politiek en geschiedenis bevoordeelden ten nadele van de studie van de natuurlijke filosofie of toegepaste wiskunde. Anderen benadrukken de positieve invloed van de renaissance en verwijzen naar factoren als de herontdekking van verloren of obscure teksten en de toegenomen nadruk op de studie van de taal en de correcte lezing van teksten. De Britse onderzoekster Marie Boas Hall zag de ontwikkelingen tijdens de renaissance dan weer als een vroege fase in de wetenschappelijke revolutie (The Scientific Renaissance 1450-1630). Meer recent heeft Peter Beste gepleit voor een tweefasen-model van de vroegmoderne wetenschap: een wetenschappelijke renaissance van de 15e en 16e eeuw, gericht op het herstel van de natuurlijke kennis van de Ouden, en een wetenschappelijke revolutie van de 17e eeuw, toen wetenschappers overgingen van renovatie naar innovatie.
Belangrijke ontwikkelingen
[bewerken]Alchemie
[bewerken]Alchemie is de studie van de transmutatie van materialen door middel van obscure processen. Het wordt soms beschreven als een vroege vorm van de chemie. Een van de hoofddoelen van alchemisten was het vinden van een methode om goud uit andere stoffen te maken. Een gemeenschappelijk geloof van alchemisten was namelijk dat er een essentiële stof bestond waarmee alle alle andere stoffen gevormd konden worden. Daaruit leidden zij af dat het bijgevolg mogelijk moest zijn om materie terug te brengen tot die gezochte substantie en daarmee dan bijvoorbeeld lood om te zetten in goud. Middeleeuwse alchemisten werkten met twee belangrijke elementen: zwavel en kwik. Paracelsus, een alchemist en arts van de renaissance, voegde daar een derde element, zout, aan toe om een drie-eenheid van alchemistische elementen te bekomen.
Astronomie
[bewerken]De astronomie van de late middeleeuwen was gebaseerd op het geocentrische model, in de oudheid beschreven door Claudius Ptolemaeus. Waarschijnlijk hebben heel weinig astronomen of astrologen Ptolemeus’ Almagest echt gelezen in de 12e-eeuwse Latijnse vertaling van Gerard van Cremona. In plaats daarvan vertrouwden ze op inleidingen op het Ptolemeïsche systeem, zoals De sphaera mundi van Johannes de Sacrobosco en het genre van boeken dat bekendstaat als Theorica planetarum. Voor de taak van het voorspellen van planetaire bewegingen wendden zij zich tot de Alfonsinische tabellen, een verzameling van astronomische tabellen op basis van de modellen in de Almagest, maar waarin een aantal wijzigingen werden opgenomen (toeschreven aan ibn Thabit Qurra).
Ergens rond 1450 begon de wiskundige Georg von Peuerbach (1423-1461) aan een serie lezingen over astronomie aan de universiteit van Wenen. Regiomontanus (1436-1476), die toen een van zijn studenten was, verzamelde aantekeningen tijdens deze lezingen en publiceerde dit later - in de jaren 1470 - onder de titel Theoricae novae planetarum. Deze "Nieuwe Theorica" verving de oudere theorica als leerboek geavanceerde astronomie. Purbach bereidde ook een samenvatting en commentaar voor op de Almagest. Hij stierf echter na het voltooien van slechts zes boeken, en Regiomontanus zette zijn taak voort na het raadplegen van een Grieks manuscript dat kardinaal Bessarion uit Constantinopel had meegebracht. Toen het als overzichtswerk ('Epitome') werd gepubliceerd in 1496, maakte "Epitome van de Almagest" de hoogste niveaus van Ptolemaeïsche astronomie voor het eerst op grote schaal toegankelijk voor veel Europese astronomen. Het laatste grote evenement in renaissance-astronomie is het werk van Nicolaus Copernicus (1473-1543). Hij behoorde tot de eerste generatie astronomen die werd opgeleid met de Theoricae novae en de Epitome. Kort voor 1514 begon hij het revolutionair nieuwe idee te verkennen dat de aarde draait om de zon. Hij spendeerde de rest van zijn leven aan de zoektocht naar een wiskundig bewijs van heliocentrisme. Toen De revolutionibus orbium coelestium uiteindelijk werd gepubliceerd in 1543, lag Copernicus op zijn sterfbed. Een vergelijking van zijn werk met de Almagest toont aan dat Copernicus in veel opzichten een renaissancewetenschapper in plaats van een revolutionair was, want hij volgde Ptolemeus’ methoden en zelfs diens volgorde van presentatie. De geschiedenis van de astronomie in de renaissance werd afgesloten met twee hoogtepunten: de publicatie van de vernieuwende werken van Johannes Kepler (1571-1630) en Galileo Galilei (1564-1642).
Geneeskunde
[bewerken]Met de renaissance kwam er een toename van experimenteel onderzoek, voornamelijk op het gebied van dissectie en lichamelijk onderzoek, waardoor de kennis van de menselijke anatomie aanzienlijk toenam. De ontwikkeling van de moderne neurologie begon in de 16e eeuw met Vesalius. Hij beschreef de anatomie van de hersenen en andere organen. Daaruit bleek dat hij toen weinig wist over de functie van de hersenen; hij dacht die vooral was gelokaliseerd in het ventrikelstelsel. Het inzicht in de medische wetenschappen en de diagnose verbeterden, maar bracht weinig direct voordeel voor de gezondheidszorg. Er waren nog steeds slechts weinig effectieve geneesmiddelen behalve opium en kinine. William Harvey leverde een verfijnde en volledige beschrijving van de bloedsomloop. De nuttigste teksten in de geneeskunde, gebruikt door zowel studenten als deskundige artsen, waren Materia Medica en Farmacopee.
Geografie en de ontdekkingsreizen
[bewerken]In de geschiedenis van de geografie werd lang teruggegrepen naar de belangrijkste klassieke tekst: de Geographia van Claudius Ptolemaeus (2e eeuw). Het werd vertaald in het Latijn in de 15de eeuw door Jacopo d'Angelo. Het veel gelezen handschrift ging door vele gedrukte edities na de eerste druk in 1475. Regiomontanus was kort voor zijn dood nog bezig met de voorbereiding van een nieuw te drukken editie; zijn manuscripten werden geraadpleegd door latere wiskundigen in Neurenberg.
In de tijd van de grote ontdekkingsreizen kwam aan het licht dat de teksten van Ptolemaeus, evenals die van Plinius de Oudere en andere klassieke bronnen fouten bevatten. De nieuwe ontdekkingen onthulden de tekortkomingen in klassieke kennis, en dat betekende behalve een verlies in gezag voor oude bronnen ook een impuls voor het zelfstandig onderzoek.
Thomas More's Utopia was voor een deel geïnspireerd door de ontdekking van de Nieuwe Wereld.
Uitvindingen
[bewerken]Draagbare klok
[bewerken]In het begin van de renaissance vinden we de eerste draagbare klokken, in 1410 ontwikkeld door Filippo Brunelleschi, een beroemde architect. Voor zijn tijd waren mechanische klokken grote, vaste apparaten. De door een veer aangedreven klok maakte het mogelijk om "de tijd met je mee te nemen".
Buskruit en artillerie
[bewerken]Hoewel buskruit werd uitgevonden rond 1040, werden veel destructieve apparaten pas lang daarna uitgevonden. Raketten werden eerst als vuurwerk en wapens 'gelanceerd' in China omstreeks 1230. Dit bereidde de weg voor William Congreve (1670 - 1729) die raketten ontwikkelde voor oorlogvoering. Deze ingenieur ontwierp lanceerbuizen die de doeltreffendheid van de raketten aanzienlijk verbeterden. Andere wapens, voortgesproten uit de uitvinding van het buskruit, waren natuurlijk het pistool en projectielvurende artillerie. In de zeventiende eeuw werd de houwitser ontwikkeld door Nederlandse en Engelse legers, en deze werd gebruikt om explosieve projectielen in een grote boog naar een verafgelegen doelwit te schieten. Deze nieuwe uitvindingen zouden een sterke impact hebben op de manier van oorlogvoeren. Voor ridderlijkheid op het slagveld, of het zich houden aan bepaalde regels, bleek geen plaats meer te zijn. Deze nieuwe, veel krachtiger wapens, maakten ook een groter aantal slachtoffers en de aard van de verwondingen was vaak ernstiger. Op zijn beurt had dit ook gevolgen voor de ontwikkeling van de geneeskunde.
Oogglazen en brillen
[bewerken]Een belangrijke wetenschappelijke uitvinding kwam uit de ontwikkeling van de convexe en concave lenzen voor correctie van het gezichtsvermogen, voor het eerst gebruikt omstreeks 1280 in Florence. Deze bril is te zien op schilderijen van paus Leo X, die vaak werd afgebeeld met concave lenzen die zijn bijziendheid moesten corrigeren. De ontwikkeling van deze lenzen bracht de ontwikkeling van de microscoop en de telescoop op gang.
Microscoop
[bewerken]Een andere belangrijke ontwikkeling in de wetenschap was de microscoop, uitgevonden in 1590 door de Nederlander Zacharias Janssen en zijn vader. Het was een samengestelde microscoop met twee lenzen. De microscoop werd gebruikt voor het bekijken van alles wat te klein was om goed met het blote oog te kunnen zien. Het toestel gebruikte holle en bolle lenzen om licht af te buigen en het beeld sterk te vergroten. In 1660 zou de Nederlandse wetenschapper en microscoopbouwer Anton van Leeuwenhoek de eerste zijn die bacteriën met behulp van een microscoop kon bestuderen. Zijn microscopen had een vergrotingsfactor tot 270 keer groter dan ware grootte en gebruikte een enkele lens. Dit was in die tijd het best beschikbare toestel om micro-organismen en menselijke bloedcellen te bestuderen.
Drukpers
[bewerken]Een enorm belangrijke vooruitgang voor de snelle, goedkope verspreiding van teksten en de algemene geletterdheid van de bevolking was de uitvinding van de drukpers. Uitgevonden in 1436 door een 39-jarige Duitse man, genaamd Johann Gutenberg, was de drukpers een grote verbetering ten opzichte van met de hand gemaakte kopieën. Vóór de ontwikkeling van deze machine moesten monniken alles met de hand overschrijven. Dit tijdrovende en moeizame proces maakte dat boeken zeer moeilijk te verkrijgen en astronomisch duur waren. Gutenberg gebruikte zijn drukpers om inkt op honderden aparte letters aan te brengen die op tal van manieren konden worden gecombineerd. Zo werd een hele pagina tekst klaargemaakt die vervolgens op honderden vellen kon worden afgedrukt. Een nadeel van deze procedure was dat, om een nieuwe pagina af te drukken, de afzonderlijke letters volledig herschikt moesten worden. Deze uitvinding maakte het Gutenberg mogelijk om de eerste massaal geproduceerde Bijbel te drukken in 1456 in de Duitse stad Mainz.
[...mee bezig...]