Italiaanse renaissance/Siena
Siena
[bewerken]Personen
Pietro Lorenzetti of Pietro Laurati (ca. 1280-1348) was een Italiaans schilder die ongeveer tussen 1306 en 1345 actief was. Hij wordt tot de meesters van de School van Siena (scuola senese) gerekend. Lorenzetti werd beïnvloed door Giovanni Pisano en Giotto, en werkte samen met Simone Martini in Assisi. Hij en zijn broer, Ambrogio Lorenzetti, introduceerden het naturalisme in de Sienese kunst. In hun experimenten met driedimensionale en ruimtelijke composities waren ze voorlopers van de kunst van de Italiaanse renaissance. Veel van zijn religieuze werken bevonden zich in kerken in Siena, Arezzo en Assisi. Een van zijn laatste werken is de Geboorte van de Maagd (1342), nu in het Museo dell'Opera del Duomo. Zijn meesterwerk is een fresco in tempera, de decoratie van de laagste kerk van de basiliek van San Francesco d'Assisi. Hij schilderde er een reeks grote panelen over de Kruisiging, Kruisafneming en Graflegging. In deze werken voert hij grootse figuren op die emotioneel op elkaar reageren. Dit betekende een breuk met zijn vroegere Icoonkunst, vlakke uitbeeldingen van figuren zonder veel interactie. In dit schilderij en in andere werken van de kerk is de invloed merkbaar van Giotto's verhalende fresco's in de Bardi en Peruzzi kapellen van de Santa Croce in Florence. Giorgio Vasari nam in zijn 'Levens' een biografie op van Lorenzetti. Taddeo di Bartolo (1362/1363-1422), ook bekend als Taddeo Bartoli, was een Italiaans schilder van de Sienese school tijdens de vroege Renaissance. Hij is een van de kunstenaars die Vasari beschreef in zijn Le Vite delle più eccellenti Pittori, scultori, ed. architettori (de Levens van de voortreffelijkste schilders, beeldhouwers en architecten). Vasari beweerde dat hij de oom was van Domenico di Bartolo. Hij maakte onder meer een enorm drieluik, Hemelvaart van de Maagd, geschilderd in 1401, dat zich bevindt zich in het 16e eeuwse Duomo Santa Maria dell'Assunta te Montepulciano en verschillende versies van 'Madonna met Kind', zoals het werk dat nu gehuisvest is in het Musee du Petit Palais in het Franse Avignon. Matteo di Giovanni, ook Matteo da Siena of Matteo di Giovanni di Bartolo genoemd (ca. 1430- 1495) was een Italiaans kunstschilder uit de Siënese schilderschool. Hij is in Siena vanaf ongeveer 1452 aanwezig, en het is waarschijnlijk dat hij tijdens zijn vroegste opleiding aldaar de invloed heeft ondergaan van het werk van zijn tijdgenoot Piero della Francesca. Hij werkte er ook onder leiding van Lorenzo di Pietro. Hij zou in 1465 het schilderij De doop van Christus van Piero della Francesca afgewerkt hebben dat nu bewaard wordt in de National Gallery in Londen. Zijn meesterwerk is de Madonna della Neve (Madonna van de Sneeuw) uit 1477, in de Chiesa di Santa Maria delle Nevi van Siena. Hij was de meester van Guidoccio Cozzarelli. Jacopo della Quercia (ca. 1374 - 20 oktober 1438) was een Italiaans beeldhouwer uit de Italiaanse renaissance, een tijdgenoot van Brunelleschi, Ghiberti en Donatello. Hij wordt beschouwd als een voorloper van Michelangelo. In zijn sculpturen zoekt Jacopo della Quercia naar een synthese tussen de gotische beeldhouwkunst van Giovanni Pisano en de op klassieke voorbeelden geïnspireerde Florentijnse beeldhouwers uit de renaissance. Hij is vooral bekend om zijn monumentale, van grote vitaliteit doordrongen figuren. Hij kreeg niet meteen volgelingen, maar in het werk van Michelangelo vinden we gelijkaardige stijlkenmerken terug. |
De hernieuwde belangstelling voor de klassieken was al bij Dante (1265-1321) merkbaar, die in de Divina Commedia zijn visionaire tocht door het hiernamaals beschrijft met Vergilius als gids aan zijn zijde. Petrarca en Boccaccio schrijven evenals Dante een deel van hun werk in de Italiaanse volkstaal. Zij stimuleren door het vertalen, navolgen en zo mogelijk overtreffen van klassieke auteurs (translatio, imitatio en aemulatio) de hernieuwde interesse in de klassieke erfenis.
Behandelingen van de renaissanceliteratuur beginnen meestal met Petrarca, die vooral bekend is vanwege zijn elegante sonnetten in de volkstaal. Zijn tijdgenoot en vriend Boccaccio is de auteur van de Decamerone, die haast onmiddellijk in heel Europa succes genoot. Andere beroemde 15e-eeuwse dichters die in de volkstaal schreven zijn Luigi Pulci (Morgante), Matteo Maria Boiardo (met het gedicht Orlando Innamorato) en Ludovico Ariosto (Orlando Furioso). Vijftiende-eeuwse schrijvers zoals de dichter Poliziano en de neoplatonische filosoof Marsilio Ficino maakten uitgebreide vertalingen uit zowel Latijn als Grieks. In de vroege 16e eeuw schreef Niccolò Machiavelli Il principe (De Heerser) en Castiglione Il libro del Cortegiano (Het boek van de Hoveling), die beide poogden het politieke, intellectuele en zedelijke klimaat van hun tijd te beïnvloeden. Een sleutelbegrip in Machiavelli's postuum uitgegeven Il Principe is virtù, dat eerder als doortastendheid dan als deugd begrepen moet worden. Een heerser met virtù kon immers in het belang van de staat zijn woord breken, liegen en zelfs moorden begaan. Ondanks het feit dat het nu beschouwd wordt als een van de eerste werken over politieke filosofie, kregen Machiavelli's theorieën niet veel gehoor bij zijn tijdgenoten. Zijn toneelstukken daarentegen, waaronder zijn meesterwerk Comedia di Callimaco: E di Lucretia (ca. 1518) zouden aan de basis liggen van een heel nieuwe theaterstijl. Door de aandacht die werd gegeven aan lokale, sociale problemen luidde zijn theaterwerk voor Europa de overgang in van de 15e-eeuwse op Latijnse komedies van Plautus en Terentius geïnspireerde werken naar het Elizabethaans theater met William Shakespeare als bekendste vertegenwoordiger.
Niet onbelangrijk in deze hele ontwikkeling is het werk van de drukker Aldus Manutius die met zijn opgerichte Aldine drukkerij in Venetië de productie van het kleine, relatief goedkope draagbare boek heeft gestimuleerd. Hij was ook de eerste die boeken uitgaf in het Oudgrieks.
De Siënese schilderschool bloeide in Siena tussen de 13e en 15e eeuw. Voor een tijdje kon ze zelfs wedijveren met Florence, maar ze had een eerder conservatief, decoratief karakter en als dusdanig was zij meer een uitloper van de laatgotische kunst. De belangrijkste vertegenwoordigers waren Duccio wiens werk Byzantijnse invloed toont, zijn leerling Simone Martini, Pietro en Ambrogio Lorenzetti, Domenico di Bartolo en Taddeo di Bartolo, Sassetta en Matteo di Giovanni. In vergelijking met de naturalistische Florentijnse kunst drukt het mystieke zijn stempel meer op de Siënese kunst. Dit wordt uitgedrukt in uitbeeldingen van wonderbaarlijke gebeurtenissen en een vaak dromerig kleurgebruik. In de 16e eeuw werkten de maniëristen Beccafumi en Il Sodoma daar. Baldassare Peruzzi was weliswaar geboren en opgeleid in Siena, maar in zijn belangrijkste werken en zijn stijl weerspiegelt zich de invloed van zijn lange carrière in Rome. De economische en politieke achteruitgang van Siena in het Cinquecento en de uiteindelijke onderwerping aan Florence remde de eigen ontwikkeling van de Siënese kunst af. Een groot deel van de Siënese kunstwerken is in kerken en openbare gebouwen bewaard gebleven. Ook Siena zelf blijft een opmerkelijk goed bewaard gebleven laatmiddeleeuwse Italiaanse stad.
Ook in de beeldhouwkunst gold dat Siena langer dan Florence onder de invloed bleef van de gotische kunst. Dat is bijvoorbeeld te merken in het werk van Jacopo della Quercia (1371—1438), een tijdgenoot van Donatello. Zijn vroegste werk was duidelijk gotisch van karakter, en het was pas later dat zijn stijl door motieven uit de klassieke oudheid werd beheerst. Mettertijd kreeg zijn werk een meer dramatisch karakter, zoals in de reliëfs van de Sint-Petroniusbasiliek in Bologna, een kwaliteit die we later ook terugvinden in Michelangelo's sculpturen.
Bekende architecten uit Siena waren onder meer Francesco di Giorgio, (Basilica dell'Osservanza, 1490), Baldassare Peruzzi (ontwerp en decoratie van de Villa Farnesina in Rome) en Francesco di Giorgio (architect, beeldhouwer en schilder die onder meer de Palazzo Ducale in Urbino ontwierp).