Esperanto/Grammatica/Zinnen
Uiterlijk
< Esperanto | Grammatica
Zinnen
[bewerken]Vragen
[bewerken]Alle vragen bevatten in het Esperanto een vraagwoord.
vraagwoorden
[bewerken]Voorbeelden van vraagwoorden:
kio - wat | Kio estas tio? - Wat is dat? |
kiel - hoe | Kiel vi fartas? - Hoe gaat het met jou? Hoe gaat het met u? |
kiam - wanneer | Kiam vi venos? - Wanneer kom je? |
ĉu
[bewerken]Voor ja/nee- of keuzeantwoorden gebruikt men het vraagwoord ĉu.
Ŝi estas knabino. - zij is een meisje | Ĉu ŝi estas knabino? - Is zij een meisje? |
Ĉu la knabino estas juna? - Is het meisje jong? | Jes, ŝi estas juna. - Ja, ze is jong. |
Ontkenning
[bewerken]ne - nee
[bewerken]Men zet 'ne' voor het te ontkennen woord. Gewoonlijk voor het werkwoord, maar ook voor andere woorden.
- Mi ne estas juna. - Ik ben niet jong.
- Ne, mi ne volas. - Neen, ik wil niet.
- Mi manĝas ne pomon, sed piron. - Ik eet geen appel, maar een peer.
correlatieven
[bewerken]Om een ontkenning te maken kun je ook correlatieven gebruiken.
- Mi komprenas nenion. - Ik begrijp niets.
- Mi neniam estis tie. - Ik ben daar nooit geweest.
NENI-correlatieven maken altijd de hele zin ontkennend. Dubbele ontkenning kan de zin weer positief maken.
- Mi ne faras nenion. - Ik ben niet niks aan het doen.
- Mi ne povas ne veni. - Ik kan niet wegblijven.
nek
[bewerken]Na een ontkenningswoord wordt soms het voegwoord nek gebruikt, dat "en ook niet, noch" betekent.
- Mi ne vidis lin, nek lian patron. - Ik zag hem niet, noch zijn vader.
- Neniu leciono nek prelego plaĉis al ŝi. - Geen enkele les en ook geen lezing vond ze leuk.
Tweemaal nek betekent "en niet, noch ... noch".
- Mi vidis nek lin, nek lian patron. - Ik zag noch hem, noch zijn vader.
- Mi ŝatas nek drinki nek fumi. - Ik hou en niet van zuipen, noch van roken.
Oefening
[bewerken]Hieronder staan een aantal zinnen bestaande uit woorden die je tot nu toe geleerd hebt. Begrijp je ze?
- La viro parolas Esperanton. - De man spreekt Esperanto.
- La amiko povos ludi en la granda urbo. - De vriend zal in de grote stad kunnen spelen.
- Rikardo donis libron al Maria. - Rikardo gaf Maria een boek.
- Mi malfacile vidis la birdetojn. - Ik kon de vogeltjes moeilijk zien.
- La katoj estas belaj. - De katten zijn mooi.
- La hundo estas en la malnova domo. - De hond zit in het oude huis.