Transfusiegeneeskunde/Wisseltransfusie

Uit Wikibooks

Transfusiegeneeskunde

  1. Over het boek
  2. Inleiding
  3. Bloedtransfusie in prematuren en neonaten
    1. Anemie in prematuren
    2. Anemie in neonaten
    3. Trombocytopenie
    4. Foetale & Neonatale Alloimmuuntrombocytopenie (FNAIT)
    5. Plasmatransfusie
    6. Wisseltransfusie
    7. Massale transfusie

Incidentie: 50-100 pasgeborenen per jaar

Indicatie: Ernstige hyperbilirubinemie (meest voorkomend); hoog hematocriet (zelden)

Behandeling: wisselvolume is circa 160 ml/kg (= 2 maal het circulerend volume) met een wisselsnelheid van 2 ml/kg/min

Inleiding[bewerken]

Wisseltransfusies worden meestal toegepast bij neonaten met ernstige hyperbilirubinemie, waarvan de meest voorkomende oorzaak de hemolytische ziekte van de pasgeborene is. Hoog hematocriet is een andere indicatie voor (partiële!) wisseltransfusie bij neonaten.

Ernstig hyperbilirubinemie (totaal serumbilirubine [TSB] van > 420 µmol/L) komt in Nederland voor bij ongeveer 100-200 pasgeborenen. Hiervan ondergaan ongeveer 50-100 kinderen een wisseltransfusie. De mortaliteit door wisseltransfusies is 2-3/1000 geschat. In ongeveer 5% van de wisseltransfusies treden complicaties op: hypothermie, metabole stoornissen, centrale lijn complicaties, infecties, hemodynamische complicaties.

Bij prematuren kan kernicterus al bij lagere concentraties van TSB ontstaan. Er is geen wetenschappelijk bewijs bij welke exacte bilirubinewaarde of –stijging er en wisseltransfusie zou moeten plaatsvinden.[1] Het beleid van wisseltransfusie als behandeling van hyperbilirubinemie bij neonaten is te vinden bij de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde. Indien het bilirubine ondanks adequate fototherapie sneller stijgt dan 20 ml/kg/uur wordt veelal een wisseltransfusie gegeven.

Men kan, in geval van bloedgroepantagonisme bij stijging van de TSB tot de wisselgrens van 35-50 µol/L ondanks intensieve fototherapie, overwegen om I.V. immuunglobulines toe te dienen (0,5-1,0 g/kg over 2-3 uur, te herhalen na 12 uur). Echter de waarde van de toepassing van I.V. immuunglobulines staat ter discussie. Twee systematische reviews lieten onvoldoende bewijs zien voor de waarde van toediening van intraveneus immuunglobuline bij hemolytische ziekte van de pasgeborene.[2] [3] Een recente Nederlandse studie heeft de effectiviteit van immuunglobulines in deze context niet aangetoond.[4]

Wisseltransfusie[bewerken]

Een 2 keer bloedvolumewissel reduceert het TSB met ongeveer de helft. Het wisselvolume is circa 160 ml/kg (= 2 maal het circulerend volume) met een wisselsnelheid van 2 ml/kg/min, eventueel via een filter van 170-200 µm en een bloedverwarmer. Een wisseltransfusie wordt verricht onder cardiorespiratoire bewaking van het kind. Het wisselbloed bestaat uit < 5 dagen oude erytrocyten, bloedgroepcompatibel met moeder en kind. De erytrocyten dienen negatief te zijn voor de bloedgroepantigenen waartegen de antistoffen zijn gericht. Van de erytrocyten wordt de bewaarvloeistof verwijderd en vervangen door AB-citraatplasma, afkomstig van een mannelijke donor zonder irregulaire antistoffen. Het hematocriet van wisselbloed is ongeveer 0,45. Voor prematuren < 32 weken en/of een geboortegewicht < 1500 gram wordt het wisselbloed vooraf bestraald (25 Gy) en wordt Parvoveilig bloed gebruikt.

Voorafgaande aan de wisseltransfusie dienen de volgende bepalingen verricht te worden (dit omdat een wisseltransfusie metabole veranderingen door citraat genereert en trombocytendaling veroorzaakt):

Laboratoriumbepalingen wisseltransfusie
Bepaling Vooraf Halverwege Na
Bloedgroep/rhesus X - -
Directe antiglobuline test (DAT) X - -
Hb, Ht, trombocyten X X X
Na, K X - alleen natrium
Bilirubine totaal en direct X - X
Bloedgas X X X
Glucose X X X
Ca totaal X X X

Als bij aanvang het trombocytenaantal < 100 x 109/l is, dan vooraf of tijdens de wisseltransfusie trombocyten toedienen om het trombocytenaantal > 50 x 109/l te houden. Na een wisseltransfusie kan rebound hypoglycaemie optreden; controleer glucose met regelmaat tot minimaal 2-3 uur na de wisseltransfusie. Het suppleren van Ca is controversieel.

Referenties[bewerken]

  1. Smits-Wintjens VE, Walther FJ, Lopriore E. (2008) Rhesus haemolytic disease of the newborn: Postnatal management, associated morbidity and long-term outcome Semin Fetal Neonatal Med. 13(4):265-271 PMID=18387863
  2. Gottstein R, Cooke RW. (2003) Systematic review of intravenous immunoglobulin in haemolytic disease of the newborn Arch Dis Child Fetal Neonatal Ed. 88(1):F6-10 PMID=12496219
  3. Alcock GS, Liley H. (2002) Immunoglobulin infusion for isoimmune haemolytic jaundice in neonates. Cochrane Database Syst Rev. 3: CD003313 PMID=12137687
  4. Smits-Wintjens VE, Walther FJ, Rath ME, Lindenburg IT, te Pas AB, Kramer CM, Oepkes D, Brand A, Lopriore E. (2011) Intravenous immunoglobulin in neonates with rhesus hemolytic disease: a randomized controlled trial Pediatrics. 127(4):680-686 PMID= 21422084
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.