Engels/Les 3: Op vakantie gaan
< Engels
| |
Info[bewerken]Lessen[bewerken]Alfabet[bewerken]Klankleer[bewerken]Grammatica[bewerken]Woordenlijsten[bewerken]Spreken en luisteren[bewerken]Speciaal voor leerkrachten[bewerken]Externe links[bewerken] |
Tekst[bewerken]
(Situatie: Mark en John bespreken vakantieplannen).
- M: Hi! Are you planning to go on holiday this year?
- J: Surely. Together with my wife and children.
- M: When are you going?
- J: Next month.
- M: Where are you going?
- J: To the south of France.
Vocabulary[bewerken]
- holiday - vakantie
- surely - zeker, beslist
- next - volgende
- month - maand
- south - zuiden
- France - Frankrijk
- '