Wikijunior:Westerse filosofie/Geschiedenis/Moderne filosofie
Klassieke filosofie | Middeleeuwse filosofie | Renaissancefilosofie | Moderne filosofie | Hedendaagse filosofie |
Veel wetenschappelijke vooruitgang De moderne filosofie begon ongeveer in de 17e eeuw. In deze tijd begonnen mensen op een nieuwe manier te denken over de wereld en hoe die werkt. De wetenschap en technologie begonnen zich snel te ontwikkelen, waardoor mensen nieuwe ontdekkingen konden doen en dingen konden begrijpen die ze eerder niet begrepen. Deze wetenschappelijke vooruitgang zorgde ervoor dat mensen op een andere manier gingen nadenken over zichzelf en de wereld om hen heen. Mensen begonnen steeds meer te geloven in het vermogen van de menselijke geest om de waarheid te achterhalen door middel van redeneren en onderzoek. Filosofen begonnen te zoeken naar nieuwe manieren om de wereld te begrijpen, los van oude tradities en autoriteiten. |
René Descartes Een van de belangrijkste denkers uit die tijd was René Descartes, die leefde van 1596 tot 1650. Hij vond het denken heel belangrijk en geloofde dat we door goed na te denken veel over de wereld konden begrijpen. Descartes probeerde alles in twijfel te trekken, zelfs zijn eigen bestaan. Maar hij bedacht zich dat als hij twijfelde, er iets moest zijn dat aan het twijfelen was, namelijk zijn eigen denken. Dus, het feit dat hij twijfelde, bewees zijn eigen bestaan als een denkend wezen. "Ik denk, dus ik ben," zei hij dan ook. Het betekent dus dat het feit dat je kunt nadenken over je eigen bestaan, bewijst dat je daadwerkelijk bestaat.
|
Benedictus de Spinoza Een andere belangrijke denker in de moderne filosofie was Benedictus de Spinoza. Hij leefde tussen 1632 en 1677. Spinoza dacht dat we de wereld konden begrijpen door gebruik te maken van onze rede, ons vermogen om logisch te denken. Hij geloofde dat alles in de wereld wordt beheerst door natuurlijke wetten en dat God en de natuur eigenlijk hetzelfde zijn. Dit betekent dat alles wat gebeurt, zoals het groeien van een plant of het draaien van de aarde, een deel is van een grote, goddelijke werkelijkheid. Deze ideeën waren heel nieuw en anders in zijn tijd.
|
John Locke John Locke vond vrijheid en gelijkheid heel belangrijk. Hij leefde tussen 1632 en 1704. Locke geloofde dat iedereen van nature gelijk is en dat we allemaal bepaalde rechten hebben, zoals het recht om te leven, vrij te zijn en dingen te bezitten. Hij dacht dat regeringen zijn opgericht om deze rechten te beschermen en dat ze alleen macht hebben omdat mensen ermee instemmen. Dit betekent dat de regeringen moeten luisteren naar wat de mensen willen. Dit idee was heel anders dan wat veel mensen in die tijd dachten.
|
David Hume David Hume, die leefde tussen 1711 en 1776, stond bekend om zijn empirische benadering, wat betekent dat hij geloofde dat kennis voortkomt uit onze ervaringen van onze zintuigen en observaties van de wereld om ons heen. Hij dacht dus dat kennis komt van wat we zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Hij was vooral bekend om zijn ideeën over oorzaak en gevolg. Hume zei dat we nooit echt kunnen zien wat de oorzaak is van iets anders. We zien alleen dat twee dingen vaak samen gebeuren. Hij dacht na over wie we zijn als mensen. Hij zei dat ons gevoel van wie we zijn, altijd verandert. Stel je voor dat je vandaag van ijs houdt, maar morgen niet meer. Volgens Hume betekent dit dat ons gevoel van wie we zijn niet vast en onveranderlijk is. Het verandert met onze ervaringen. Hume vond dit idee heel belangrijk omdat het ons helpt te begrijpen dat we als mensen voortdurend evolueren en groeien. |
Immanuel Kant Dan had je ook nog Immanuel Kant, die leefde tussen 1724 en 1804. Hij dacht veel na over ethiek en moraal, wat gaat over wat goed en fout is. Kant geloofde dat er regels zijn die voor iedereen gelden en dat we met onze eigen rede kunnen nadenken over wat juist is. Hij bedacht bijvoorbeeld dat je altijd moet handelen op een manier die je zou willen dat iedereen zou handelen. Dit betekent dat je eerlijk en vriendelijk moet zijn, omdat je zou willen dat anderen ook eerlijk en vriendelijk zijn. Immanuel Kant geloofde dat we allemaal vrij zijn om onze eigen keuzes te maken. Maar hij dacht ook dat deze vrijheid grenzen heeft. Kant zei dat we alleen vrij kunnen zijn als we ons houden aan regels die we zelf goed vinden en die redelijk zijn voor iedereen. Met andere woorden, onze vrijheid eindigt waar die van anderen begint. |