Onderwijs in relatie tot P2P/Toetsing aan praktijk en theorie/Willis: tegencultuur
Paul Willis: Onderwijs en tegencultuur
[bewerken]Leren te werken
[bewerken]In 1976 verschijnt het boek Learning to Labour: How working class kids get working class jobs. In dit boek gaat Paul Willis op een heel eigen manier op zoek naar reproducerende functie van onderwijs: “Mijn eigen onderzoek suggereert dat er een direct verband bestaat tussen de grondtrekken van de cultuur van de arbeidersklasse zoals die tot uitdrukking komt in de cultuur van de fabriek en de tegencultuur op school. Beide worden over het algemeen door dezelfde factoren bepaald: de gemeenschappelijke drijfveer is strategieën te ontwikkelen om af te rekenen met verveling, geblokkeerde mogelijkheden, vervreemding en gebrek aan macht.” (Willis, 1976, p.193) Willis observeert dus een gelijkenis tussen de cultuur van de arbeiders in de fabrieken en de cultuur van arbeiderskinderen op school. Het is een cultuur die op de manier wil afrekenen met het gebrek aan macht en mogelijkheden, en dus voor een eenheid zorgt binnen de groep van arbeiders(kinderen). Willis voegt hieraan toe: “Natuurlijk is er het duidelijke verschil dat de informele schoolorganisatie gericht is op het niets doen, terwijl in de fabriek tenminste het werk gedaan wordt. Maar de mate van weerstand tegen het officiële gezag moet in beide gevallen niet onderschat worden en de produktiechefs op dit soort afdelingen waren net zo bezorgd als de schoolhoofden als het ging om de vraag: ‘Waar dat alles toe zou moeten leiden.’ Beide pogingen om een grotere greep op de gang van zaken te krijgen berusten (…) op de fundamentele en aanwijsbare eenheid van de informele groep.” (Willis, 1976, p. 196-197) De jongeren op school zien voor hen met andere woorden geen enkele toekomst dan werken in de fabriek, net zoals hun ouders en grootouders. En vanuit die optiek heeft de school natuurlijk geen enkele betekenis en functie. Ze werpen zich op zichzelf (de informele groep) terug, ze gaan niet in op de ruilverhouding ‘punten en diploma in ruil voor gehoorzaamheid’, en ontwikkelen een tegencultuur. Maar precies die tegencultuur, zo stelt Willis vast, maakt dat deze jongeren zich eigenlijk zo socialiseren dat ze in de fabriek kunnen functioneren.
Zelfveroordeling
[bewerken]Voor Willis is het dus van belang te kijken naar wat er op school en in de klas gebeurt, en met name hoe daar sprake is van een bepaalde cultuur: “Processen die zich binnen de schoolcultuur afspelen leveren inofficiële en zeer invloedrijke criteria, die kinderen naar soortgelijke hoewel meer omvattende situaties leiden: d.w.z. de fabriek. Deze inofficiële criteria dragen in veel sterkere en dwingende mate bij tot beroepskeuzen dan wat voor formele begeleiding dan ook.” (Willis, 1976, p.199) Het is dus de tegencultuur op de school die maakt waar jongeren terecht komen - why working class kids get working class jobs. In zekere is, is de formele begeleiding kansloos tegen de kracht van een tegencultuur op school. Wat die tegencultuur doet: “Deze jongens kiezen geen bepaalde carrière of een bepaald beroep. Zij richten zich op een toekomst van werken in het algemeen. ‘Het is allemaal werk’.” (Willis, 1976, p.203) Binnen de muren van de school ontwikkelen ze een cultuur tegen die school, en precies die tegencultuur maakt dat ze gesocialiseerd worden als nieuwe arbeiders in de fabrieken. Deze ‘lads’ – de naam die Willis aan deze groep geeft – veroordelen in zekere zin zichzelf tot het werk in de fabriek, en vaak een veroordeling die niet zelfgekozen is. Willis nog eens: “Wat in dit algemene proces van het betreden van de fabrieksvloer verrassend is, is het vrijwillige – bijna dwepende karakter van de keuze van de ‘lads’. Zichzelf in de toekomst zien werken in de fabriek is geen kwestie van nederlaag, dwang of overgave. Evenmin is het eenvoudigweg het resultaat van een gestuurd, sluw proces van sociale controle. Het is in ieder geval voor een deel en tenminste op deze leeftijd een kwestie van verbondenheid, die als plezierig, creatief en aantrekkelijk wordt ervaren. Dit feit is van enorm belang voor ons om de ware complexiteit van de reproduktie van onze maatschappelijke orde te kunnen begrijpen: er is een element van ‘zelfveroordeling’ in het aanvaarden van ondergeschikte rollen.” (Willis, 1976, p.205) Het is deze reproductie van de sociale ongelijkheid die vaak onzichtbaar is, aldus Willis, en die zelfs voor een deel het etiket ‘zelfgekozen’ en ‘vrijwillig’ opgekleefd krijgt. Onzichtbaar betekent ook dat sociale ongelijkheid gereproduceerd blijft worden ondanks alle goede bedoelingen van beleidsmakers en politici: “Dit proces brengt de reproduktie van de maatschappelijke ongelijkheid veel systematischer tot stand dan welk gericht overheidsbeleid dan ook ooit zou kunnen. Natuurlijk zegt het overheidsbeleid dat het het tegenovergestelde doet. In dat geval realiseren de ‘autonome’ processen van de arbeidersklasse ‘vrijwillig’ de reproduktie van hun eigen bestaansvoorwaarden ondanks het overheidsbeleid.” (Willis, 1976, p.206)
Tegencultuur vandaag?
[bewerken]Paul Willis zal ook in de jaren tachtig, negentig en in het begin van de eenentwintigste eeuw aandacht besteden aan jongerenculturen, zowel binnen als buiten de school. Daarin stelt hij vast dat de tegencultuur van arbeidskinderen niet helemaal verdwenen is, maar dat er zich nieuwe vormen en gedaanten aandienen. Paul Willis (2003) zal vaststellen dat consumptie in en voor hedendaagse jongerenculturen een belangrijke rol speelt. Dit betekent echter niet dat jongeren een passieve speelbal van de markt zijn. Doorheen consumptie – en aan de hand van consumptiegoederen – creëren ze hun identiteit. In die zin is onderwijs, en zeker ook de speelplaats en de plaats rond de school, steeds ook een marktplaats en productieplaats voor nieuwe identiteiten en betekenissen. Deze nieuwe identiteiten en betekenissen staan niet (meer) in het teken van grote ideologieën en deel uitmakend van een sociale en culturele strijd. Maar dit wil niet zeggen, volgens Willis, dat klassieke sociaal-economische reproductie van de bestaande orde (en dus van ongelijkheden) zich niet meer voltrekt. De klassieke sociaal-economische breuklijnen – en dus wie toegang heeft tot de markt en dus nieuwe identiteiten en wie niet – blijven aanwezig. Meer nog, jongeren die voor hun identiteit en uitdrukkingsvormen afhankelijk zijn van de markt zijn natuurlijk ook heel kwetsbaar voor allerhande manipulaties op de markt, en bijvoorbeeld ook door de massa media: “While the continuing educational question for first wave modernization concerns whether state education is a means of liberation or ideological confinement for the unprivileged majority, the late modernist question for the same social group concerns whether the commodification and electrification of culture constitute a new form of domination or a means of opening up new fields of semiotic possibility. Are the young becoming culturally literate and expressive in new ways, or are they merely victims of every turn in cultural marketing and mass media manipulation?” (Willis, 203, p.517)
Reflecties over tegencultuur
[bewerken]De kernproblematiek voor Paul Willis is de reproductie van ongelijkheid door de manier waarop jongeren omgaan met cultuurmiddelen. Hij stelt vast dat er een tegencultuur bij arbeiderskinderen ontstaat, waardoor die jongeren een soort autonomie, vrijheid en identiteit verwerven, maar desondanks zichzelf eigenlijk veroordelen tot het arbeidersleven van hun vaders en grootvaders. Hetzelfde kan gelden voor jongeren die aan de hand van cultuurgoederen op de markt werken aan hun identiteit. Zij eisen voor henzelf een autonomie en vrijheid op, maar precies daardoor kunnen zij ook het slachtoffer worden van een manipulatie door markt of media. Meer algemeen kan je vanuit de conflictbenadering van Willis verduidelijken dat onderwijs (en verzet in onderwijs) vaak de kerneigenschappen van de kapitalistische logica bloot legt: de jongeren gaan niet in op ‘kwalificatie in ruil voor inspanning en gehoorzaamheid’. De ruilwaarde wordt in het verzet in zekere zin ter discussie gesteld, en wat getoond wordt is eigenlijk ook dat er in onderwijs heel weinig ruimte is voor zelfstandige productie van betekenis. Aangezien Willis aan de hand van etnografische methoden focust op het microniveau van sociale interacties, zal hij ook aandacht besteden aan hoe in die concrete situatie jongeren ook steeds een autonomie hebben, afstand kunnen nemen en dus nooit zonder meer slachtoffer of speelbal zijn in grote mechanismen van reproductie. In die zin verschilt zijn werk ook van dat van Bourdieu, die vooral ingaat op de afstand tussen thuiscultuur en schoolcultuur, en van dat van Apple, die ook kijkt naar sociale interacties maar niet naar de reproducerende werking van verzet door jongeren.
Referenties
[bewerken]Willis, P. (1976/1981). De klasse-betekenis van de tegencultuur op school. In M. Du Bois-Reymond & A. Wesselingh (red.), School en maatschappij. Sociologen over onderwijs en opvoeding (pp. 192-208). Groningen: Wolters-Noordhoff.
Willis, P. (2003/2006). Foot soldiers of modernity: The dialectics of cultural consumption and the twenty-first century school. In H. Lauder, P. Brown, J.A. Dillabough & A.H. Halsey (eds.)(2006), Education, Globalization & Social change (pp. 507-523). Oxford: Oxford University Press.