Nederlandse literatuur in de middeleeuwen/Late middeleeuwen: de rederijkers
Elckerlijc
Elckerlijc is een 'moraliteit', een toneelstuk geschreven omstreeks 1470. Het werd in 1495 gedrukt en was bijzonder succesvol. Zo werd het in het Engels vertaald als 'Everyman'. Het auteurschap van Elckerlijc wordt toegeschreven aan Peter van Diest, of Petrus Dorlandus, vicaris van het kartuizerklooster van Diest. De 'moraal' van het spel, is dat de stervende mens moet vertrouwen op Doecht, deugd en het vermogen om goed te doen.
|
Rederijkers
[bewerken]Rederijkers waren amateur-dichters en voordrachkunstenaars die zich in de late middeleeuwen gingen organiseren in verenigingen. Ze spiegelden zich daarbij aan al bestaande broederschappen uit Artesië. De eerste Nederlandstalige 'kamers' ontstonden in Vlaanderen. De vroegste, voor zover wij weten, was 'Alpha en Omega' uit Ieper. Pas na de val van Antwerpen (1588) onder de Spaanse Furie begon de bloeiperiode van de rederijkerij in Holland. In de Zuidelijke Nederlanden werden te kritische rederijkers door de Spaanse bezetters immers opgepakt en vermoord zodat heel wat schrijvers uitweken naar het noorden.
De leden van deze verenigingen noemden zich naar Frans voorbeeld rhétoriqueurs. Tegen het einde van de 15e eeuw hadden deze gezelschappen 'vander Rethorique' vooral in Vlaanderen een aanzienlijke culturele en maatschappelijke macht verworven. Later volgden ook Brabant, Zeeland en Holland. Er werden onder meer dichterswedstrijden ingericht waarbij de vorm van het gedicht onderworpen was aan strenge regels. Behalve de populaire ballade waren ook andere dichtvormen zoals het rondeel, het ketendicht en het achrosticon erg in trek. Tijdens 'landjuwelen' gingen de verschillende rederijkerskamers met elkaar in competitie.
Deze 'kamers' zouden de Nederlandstalige literatuur vanaf de 15e tot een stuk in de 16e eeuw beheersen. Bijna iedereen die zich met literatuur bezighield werd lid van een rederijkerskamer of was er nauw bij betrokken. Zo schreef Joost van den Vondel na de stichting van "Den Amsterdamschen Schouwburg" (de bekroning van het rederijkersleven) in 1637 zijn Gijsbreght van Aemstel voor de inwijding van dit eerste Nederlandse nationale theater.
Mogelijk de bekendste en talentrijkste 'rederijker' was de Antwerpse dichteres Anna Bijns, die meesterlijke "refereinen" (gedichten) schreef die met de beste van de rederijkers kon wedijveren. Waarschijnlijk zal ze omwille van haar sekse echter geen lid geweest zijn van een rederijkerskamer. Het verbitterde haar dat ze ondanks haar kunst geen aanspraak kon maken op de status van rederijker. Het verplichtte haar ook om aan minder hoogstaande evenementen deel te nemen, waar het publiek niet altijd even fijngevoelig was. In een variant van 'parels voor de zwijnen zei ze in een 'refreyn' hierover:
- "Tes verlooren Rosen voor soghen ghestroydt"
Andere bekende rederijkers waren de dichter Anthonis de Roovere die in Brugge op 17-jarige leeftijd tot 'Prince' werd verkozen, en Peter van Diest, de auteur van de succesrijke moraliteit Elckerlijc.