Nederlands/Nederlands voor de onderbouw van het voortgezet onderwijs

Uit Wikibooks

Ga naar: Lezen | Schrijven | Woordenschat | Grammatica | Spelling

Lezen[bewerken]

overzicht leesvaardigheid
# onderdeel inhoud
1 Onderwerp, hoofdzaken en bijzaken Het onderwerp en deelonderwerpen van een tekst vinden. Hoofdzaken en bijzaken uit een tekst halen.
2 Tekstopbouw Inleiding, middenstuk, slot en alinea's herkennen. Kernzinnen vinden en zoekend lezen.
3 Voorbeeld, opsomming en volgorde van tijd Voorbeelden opsommingen en volgorde van tijd herkennen in een tekst.
4 Feiten, meningen en argumenten Het verschil tussen feiten en meningen herkennen in een tekst en een mening beargumenteren.
5 Vergelijking, tegenstelling en reden Vergelijkingen, tegenstellingen en redenen herkennen in een tekst.
6 Tekst en publiek Het doel van een tekst en doelgroep herkennen. Het gebruik van beelden toelichten.

Schrijven[bewerken]

overzicht schrijfvaardigheid
# onderdeel inhoud
1 Schrijven en controleren Begrijpelijk schrijven en een tekst nakijken.
2 Soorten teksten Een nieuwsbericht, instructie en beoordeling schrijven.
5 Voor publiek schrijven Goed leesbare teksten schrijven. Een mening geven en onderbouwen. Signaalwoorden gebruiken.
3 Interviewen Een interview afnemen en uitwerken.
4 E-mailen Vragen stellen per e-mail en een beleefde email schrijven.
6 Presenteren Een presentatie maken en flyer maken op de PC. Een advertentie plaatsen.

Woordenschat[bewerken]

overzicht woordenschat
# onderdeel inhoud
1 Woordbetekenissen Woordbetekenissen vinden in een woordenboek of op internet.
2 Woordraadstrategieën I Een synoniem, omschrijving, voorbeeld en tegenstelling herkennen.
3 Woordraadstrategieën II Bekende woorddelen en samenstellingen herkennen.
4 Voor- en achtervoegsels en afkortingen De betekenis van veel voorkomende voor- en achtervoegsels herkennen. De betekenis van veel voorkomende afkortingen herkennen.
5 Woordkennis I De betekenis van 1000 woorden uit het dagelijks (algemeen) taalgebruik herkennen.
6 Woordkennis II De betekenis van 100 woorden uit het cognitief (academisch) taalgebruik herkennen.

Grammatica[bewerken]

overzicht grammatica
# onderdeel inhoud
1 Redekundig ontleden I De persoonsvorm, het onderwerp en gezegde benoemen. De zinsdeelproef gebruiken.
2 Redekundig ontleden II Lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp in een zin vinden.
3 Redekundig ontleden III Bijwoordelijke bepalingen in een zin vinden.
4 Taalkundig ontleden I Lidwoorden, zelfstandige en bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden herkennen.
5 Taalkundig ontleden II Aanwijzend, vragend, persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord herkennen.
6 Taalkundig ontleden III Voorzetsel en telwoord herkennen.

Spelling[bewerken]

overzicht spelling
# onderdeel inhoud
1 Basisregels Hoofdletters en leestekens gebruiken. Bepalen of de laatste letter een -d of -t is. Bijvoeglijke naamwoorden spellen.
2 Meervoud Meervouden op -en en -ën en -n spellen. Meervouden op -s en 's spellen. Het meervoud van woorden die eindigen op -ie of -ee spellen.
3 Werkwoordspelling I De stam, het infinitief en voltooid deelwoord herkennen.
4 Werkwoordspelling II Werkwoorden in de tegenwoordige en verleden tijd spellen. Het schema voor de werkwoordspelling gebruiken.
5 Leestekens Komma's dubbele punten en aanhalingstekens gebruiken. Een citaat weergeven.
6 Afkortingen Afkortingen schrijven in combinatie met andere woorden.
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.