Belgische jazz/1950 - 1960
De vroege jaren 50 was in de Verenigde Staten de periode van de cool (of westcoast) jazz, rustiger dan bebop, en met een meer uitgesproken interesse in compositie en arrangement. De Antwerpse saxofonist Jack Sels vormde het All Stars Bop Orchestra, geïnspireerd op de Afro-Cubaanse big bands van Dizzy Gillespie en Stan Kenton. Later zou hij de Jack Sels Chamber Music band oprichten. In Parijs startte Sadi ook met zijn eigen bigband, waarvoor hij componeerde en arrangementen schreef. In jazzkringen werd hij beschouwd als de beste Europese vibrafonist in de traditie van de legendarische Milt Jackson. Francy Boland slaagde erin om zich te laten opmerken in de Verenigde Staten, waar hij werkte met de bands van Count Basie en Benny Goodman, en met jazzpianist Mary Lou Williams. Bobby Jaspar bleef een geweldige "cool" solist op fluit en tenorsax. In New York speelde hij onder anderen met J.J. Johnson en Miles Davis. Kort voor zijn vroegtijdige dood in 1963 richtte hij een laatste energiek kwintet op met zijn vriend en gitarist René Thomas uit Luik. René Thomas stak ook de Atlantische Oceaan over en ging n 1957 n de States opnemen met Sonny Rollins. Zijn trouwste partner en vriend was Jacques Pelzer, die zich na het avontuur met de Bob Shots tot een van de beste Europese jazzmuzikanten ontwikkelde.
Aan het eind van de jaren 50 waren er drie jonge muzikanten die de Belgische jazz scene veroverden. Drummer Félix Simtaine (1938) debuteerde in het kwartet van Robert Jeanne en vergezelde dan een reeks Amerikaanse en Belgische solisten. Richard Rousselet (1940) was de eerste moderne Belgische hardbop trompettisten, en werd in het buitenland veelvuldig gelauwerd met onderscheidingen. Gitarist Philip Catherine (1942), die nog voor zijn twintigste jaar in la Rose Noir optrad, speelde op de festivals van Comblain en Oostende, en toerde door Europa met Lou Bennett. Na 1965 begon hij ook te componeren.