Naar inhoud springen

Westerse esoterie/Historiografie en receptie

Uit Wikibooks

Historiografie en receptie

[bewerken]

Westerse esoterie als vakgebied bestudeert westerse opvattingen over esoterie sinds de renaissance tot heden. Hoe vanaf de renaissance tot heden werd geoordeeld over esoterie als wetenschappelijk valabel studiegebied komt in dit hoofdstuk aan bod.

Renaissance

[bewerken]

Tijdens de Italiaanse renaissance ontstond er onder intellectuelen naar aanleiding van de herontdekking van teksten uit de klassieke oudheid een levendige belangstelling voor alles wat met magie, astrologie, alchemie en kabbala te maken had. In de veelheid aan esoterische geschriften uit de oudheid zochten de renaissancehumanisten naar de bevestiging van het idee van de prisca theologia, de oorspronkelijke eenheid van alle religieuze en filosofische stelsels. Met name Marsilio Ficino (1433-1499) betoogde dat er een onderliggende eenheid bestond van de wereld, de ziel of de liefde, die een tegenhanger had in het rijk van de ideeën. platoonse filosofie en christelijke theologie belichamen beide deze waarheid.

Een belangrijke ontwikkeling tijdens de renaissance is de overgang van de aristotelische filosofie zoals gepraktiseerd in de middeleeuwse scholastiek naar een meer op het neoplatonisme gerichte filosofie. Dit had namelijk een veranderde visie op religie, esoterie en wetenschap tot gevolg. Het aristotelische wereldbeeld zag de kosmos voorbij de sfeer van de Maan als onveranderlijk, terwijl de platonische visie op de werkelijkheid stelde dat processen in het ondermaanse invloed konden hebben op de transcendente wereld. Hierdoor ontstond een holistisch model van een als eenheid opgevatte kosmos, waarin de hogere sferen toegankelijk waren voor menselijke doeleinden. Deze verandering in kosmologisch denken verleende een buitengewoon belang aan het hermetisme en de esoterie voor de ontwikkeling van de wetenschap.[1] De manier waarop de renaissancefilosofen over magie schreven was dus sterk bepaald door hun mensbeeld en de centrale plaats die ze de mens in het universum toewezen. Magie werd zo beschouwd als een middel dat ter beschikking stond van de mens om door te dringen in de hogere sferen van het universum en de werkelijkheid te manipuleren.

Verlichting

[bewerken]

Na de Verlichting, met de opgang van het rationalisme,[2] was er weinig belangstelling voor wetenschappelijk onderzoek van onderwerpen zoals magie, astrologie en alchemie. Ze werden gezien als producten van blind bijgeloof zonder enige intellectuele of rationele basis, en, zo er al over werd gesproken, lag de nadruk op de marginaliteit en het afwijkend karakter van occulte praktijken. Niettemin dient dit enigszins te worden genuanceerd, omdat in deze periode ook een "tegen-Verlichting" op gang kwam die ageerde tegen de te rationalistische Verlichtingsfilosofie (zie verder in het artikel).

Moderne tijd

[bewerken]

Tegen het einde van de 19e eeuw kwam vooral het spiritualisme in de belangstelling, alsook de theosofie van Helena Blavatsky, en ontstonden er magische ordes zoals The Golden Dawn, die hun leden de kennis van de magie en haar toepassingen wilden bijbrengen. Bekende 20e-eeuwse esoterici die het gedachtegoed van de westerse esoterie verder verspreidden en verrijkten met eigen inzichten, zijn Rudolf Steiner, Alice Bailey, George Gurdjieff en de analytische psycholoog Carl Gustav Jung.

De manier waarop in onze tijd over esoterie wordt geschreven is afhankelijk van het beoogde doelpubliek. Zo vinden liefhebbers van esoterisme in new age boekenwinkels bijvoorbeeld een massa boeken die het onderwerp echter vaak op een historisch weinig correcte manier presenteren. Het grote publiek, de tegenstanders van esoterie inbegrepen, toont doorgaans weinig interesse in academische discussies over wat precies met westerse esoterie bedoeld wordt. Populistische publicaties in de media versterken nog dit beeld dat esoterie slechts bijgeloof en een oppervlakkige vorm van entertainment is.

De herwaardering van esoterie binnen academische kringen kreeg een belangrijke impuls in de jaren 1960 door het werk van Frances Yates (1899-1981). Reeds voordien hadden onderzoekers als Paul Kristeller, Ernst Cassirer en Eugenio Garin aangegeven dat de betekenis van het zogenaamde hermetisme van de renaissance voor de ontwikkeling van de moderne wetenschap en cultuur tot dan toe onderbelicht was gebleven.[3] In het algemeen kan echter gesteld worden dat de academische studie van de westerse esoterie pas in de tweede helft van de 20e eeuw ontstond,[4] met wetenschappers als Frances Yates en Antoine Faivre. Recentere publicaties over dit studiegebied verschenen er onder meer van de hand van Nicholas Goodrick-Clarke, Kocku von Stuckrad, Lawrence M. Principe en W.J. Hanegraaff. Er zijn nu, anno 2015, een aantal peer-reviewed tijdschriften en universitaire afdelingen gewijd aan het onderzoek van westerse esoterie. Onderzoek wordt onder meer gedaan naar de filosofische en religieuze karakteristieken van vormen van westerse esoterie, naar de culturele en sociale omstandigheden waarbinnen dit specifieke wereldbeeld kon gedijen, en de invloed die het mogelijk had op filosofische, wetenschappelijke en religieuze veranderingen.

Voetnoten

[bewerken]
  1. Stuckrad, 2005
  2. Hanegraaff, Dictionary of Gnosis & Esotericism; 'Western Esotericism': "In the wake of the Enlightenment, mainstream 19th-century historiography seems to have largely neglected the domain nowadays referred to as Western esotericism. The specific currents belonging to it tended to be marginalized as the products of irrational Schwärmerei or as belonging to the prehistory of “real” science or philosophy."
  3. Stuckrad, hoofdstuk ‘Some scholarly views’
  4. Hanegraaff, Western Esotericism: A Guide for the Perplexed,; 'What is western esotericism?': "It is only after World War II, and increasingly since the 1990s, that this situation has begun to improve"
Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.