Oudgrieks/Blok 1/1-Grammatica: nominativus en accusativus (uitleg)
Het Grieks kent, net als bijvoorbeeld het Duits, naamvallen. De naamval van een woord geeft aan welke functie, bijvoorbeeld onderwerp of meewerkend voorwerp, het woord in de zin heeft; dit is te zien aan de uitgang van het woord. Het veranderen van de naamval noemt men verbuigen of declineren.
Naast naamvallen zijn er in het Grieks, in tegenstelling tot maar twee in het Nederlands, drie geslachten, namelijk mannelijk (masculinum, vaak aangegeven met een M), vrouwelijk (femininum, V/F) en onzijdig (neutrum, O/N). Afhankelijk van het geslacht hebben woorden een bepaalde uitgang en een bepaald lidwoord. Het verschijnsel waarbij het geslacht (en ook naamval) van lidwoorden en (voor)naamwoorden binnen dezelfde woordgroep met elkaar corresponderen wordt congruentie genoemd.
In de voorgaande tekst kwamen de drie geslachten voor, en twee van de Griekse naamvallen, namelijk de nominativus en de accusativus. In de eerste twee regels van de tekst kwam de naam van de streek Attica twee keer voor:
- ἡ Ἀττική ἐστίν χώρα εἰς τήν Ἑλλάδα.
- καί εἰς τήν Ἀττικήν ἐστίν πόλις•
In de eerste regel was Attica het onderwerp van de zin: Attica is een streek in Griekenland. In de tweede regel echter "hoorde" Attica bij het voorzetsel in: en in Attica is (er) een stad. Het begin van deze twee woorden was telkens gelijk: Ἀττικ-. Dit vaste begin van een woord wordt de stam van het woord genoemd. Achter deze stam komt de uitgang; deze uitgang verschilt per naamval.
In de eerste regel van de tekst was Attica de nominativus. Ook χώρα, streek, was nominativus. Streek was naamwoordelijk deel van het gezegde: Attica is een streek in Griekenland.
- De nominativus is de naamval die gebruikt wordt voor het onderwerp. Ook wordt het naamwoordelijk deel van het gezegde vervoegd in de nominativus.
De naamval die nu overblijft is de accusativus. Attica in de tweede regel stond in de accusativus. Maar voor we de accusativus definiëren nog het volgende voorbeeld:
- οἱ ἄνθρωποι καλοῦσιν τήν πόλιν τάς Ἀθῆνας.
De dikgedrukte woorden uit de derde regel van de tekst staan ook in de accusativus (vergelijk het lidwoord voor Ἀττικήν met dat voor πόλιν). Deze zin, die in vertaling de mensen noemen de stad Athene luidt, heeft zijn accusativi nu niet achter een voorzetsel staan: hier vervullen ze de rol van het lijdend voorwerp.
- De accusativus is de naamval die gebruikt wordt voor het lijdend voorwerp. Ook wordt de accusativus standaard gebruikt achter bepaalde voorzetsels, vooral voorzetsels die een specifieke richting aangeven zoals εἰς en πρός. De accusativus kan ook voorkomen in combinatie met andere voorzetsels zoals ανά en κατά, die in combinatie met de accusativus een specifieke betekenis hebben zoals "tijdens, gedurende", "volgens" of "via".
Naast naamval en geslacht is er een derde grammaticale categorie waarnaar lidwoorden en naamwoorden in de accusativus zich richten, het getal: een woord staat óf in het enkelvoud (singularis, EV/S) óf in het meervoud (pluralis, MV/P).
- οἱ ναύται εἰσίν εἰς τό πλοῖον
- καί πρῶτον μέν τό πλοῖον οὐ πλεῖ,
- ἀλλά ἔπειτα δέ ὁ ναύτης λύει τό πλοῖον.
In het bovenstaande fragment van de tekst (r. 6-8) staan twee woorden dikgedrukt. Het eerste woord staat in het meervoud ( De matrozen zijn in het schip), het tweede in het enkelvoud (maar vervolgens maakt de matroos het schip los). Beide woorden staan echter in de nominativus en beide zijn mannelijk. Hieruit blijkt dus dat ook het getal de uitgang van een woord bepaalt.
- Het geslacht, het getal en de naamval van de woordgroep bepalen de vorm van de naamwoorden (zelfstandig, bijvoeglijk, voor-) en lidwoorden hierin. Deze vorm is voor alle woorden gelijk: de woorden congrueren.
← Blok 1/Les 1/Tekst || Blok 1/Les 1/Grammatica: nominativus en accusativus (uitleg) Blok 1/Les 1/Grammatica: nominativus en accusativus (vervoegingen)→ |