Nel mezzo del cammin di nostra vita ("In het midden van onze levensweg") is het eerste vers van Dante Alighieri's Inferno ("Hel") in zijn Goddelijke Komedie. Het hier opgenomen fragment uit Canto I ("Zang I") gaat over het gevaar dat de ziel bedreigt wanneer wordt afgeweken van de juiste levensweg en de mens in een 'donker woud' terechtkomt:
Inferno - Illustratie van Gustave Doré
De hier opgenomen vertalingen, fragmenten uit Dantes Inferno, Canto 1, zijn van de hand van:
Helaas, hoe 't was dat woud, valt zwaar te zeggen.
Zo wild was 't en zo woest, zo dicht en donker,
dat in mijn dromen de angsten vaak herleven.
Ja, zelfs de dood kan haast niet erger wezen.
Maar om van 't daar gevonden heil te spreken,
zal 'k ook verhalen, wat ik eerst aanschouwde.
Ik weet niet meer, hoe ik er binnendoolde;
zo had de slaap mij in dat uur vermeesterd,
toen ik de ware weg de rug toekeerde.
Maar bij de voet eens heuvels aangekomen,
daar waar het uiterste einde was der delling
die mij van angst het hart had saamgewrongen,
blikte ik omhoog zag en zag des heuvels schouders
reeds met de stralen dier Planeet
omhangen, die ieder veilig leidt langs alle wegen.
Toen werd de vrees toch wel 'n weinig stiller,
die eerst gewoed had op de zee mijns harten
de nacht, die ik doorwaakte in zulk 'n lijden.
En evenals de man, die buiten adem
vanuit de diepe zee aan land geworsteld,
zich omkeert en dan tuurt naar 't wilde water,
zo keerde zich mijn geest, die steeds nog vluchtte,
weer achterwaarts, om naar het woud te staren,
waaruit geen ziel ooit levend wist te ontkomen.
Vertaling Jules Grandgagnage (2020)
Halverwege onze levensreis
bevond ik me in een somber woud,
want ik was afgedwaald van het rechte pad.
Ach, hoe zwaar valt het me te zeggen
hoe het was, dit ruwe en machtige woud
waarvan de heugenis mijn angst weer voedt!
Het was zo bitter, schier aan de dood gelijk
doch wegens 't goede dat ik trof
zal ik ook daarover spreken.
Ik weet niet meer hoe ik daar kwam:
zo vol van slaap was ik
toen ik de ware weg verliet.
Maar aan de voet van de heuvel gekomen,
aan het einde van de vallei,
vervulde mijn hart zich met vrees.
Ik keek omhoog en zag zijn schouders
reeds gekleed in de stralen van de planeet
die anderen leidt naar alle rechte wegen.
Pas toen kwam de kolkende poel in mijn hart
tot bedaren, na alles wat ik die nacht
zo jammerlijk had ervaren.
En zoals hij, die amechtig hijgend,
door de zee op de oever aangespoeld
zich naar 't verraderlijk water keert en staart,
Zo deed mijn ziel, nog immer vluchtende:
Zij keerde zich weer naar de passage
die nooit voorheen een levende had doorgelaten.
Deze tekst/vertaling heeft de licentie Creative CommonsNaamsvermelding 3.0. In het kort: het staat u vrij de tekst te gebruiken en te verspreiden, onder voorwaarde dat u de naam vermeldt van de auteur ("Jules Grandgagnage").