Categorie:Gebruik van de opdrachtprompt - inhoud
H
Gebruik van Help.
Type na de opdrachtprompt het woord 'help' in en druk op Enter. Een lijst van commando's.
C:\>help
Typ HELP en de naam van de opdracht als u meer informatie over een specifieke opdracht wilt.
ASSOC Bestandsassociaties weergeven of wijzigen ATTRIB Bestandskenmerken weergeven of wijzigen. BREAK Uitgebreide Ctrl+C-controle in- of uitschakelen. BCDEDIT Eigenschappen instellen in de opstartdatabase voor het
beheren van het opstarten.
CACLS Toegangsbeheerlijsten voor bestanden weergeven of wijzigen. CALL Batchprogramma vanuit een ander batchprogramma aanroepen. CD Naam van huidige map weergeven of map wijzigen. CHCP Nummer van actieve codetabel weergeven of instellen. CHDIR Naam van de huidige map weergeven of map wijzigen. CHKDSK Schijf controleren en statusrapport weergeven. CHKNTFS Schijfcontrole bij opstarten weergeven of aanpassen. CLS Scherm wissen. CMD Een nieuwe instantie van de Windows-opdrachtprompt starten. COLOR Standaardkleuren van voor- en achtergrond instellen. COMP Inhoud van twee bestanden of verzamelingen van bestanden
vergelijken.
COMPACT Compressie van bestanden op NTFS-partities weergeven of
wijzigen.
CONVERT FAT-volumes omzetten naar NTFS. U kunt het huidige
station niet omzetten.
COPY Eén of meer bestanden naar een andere locatie kopiëren. DATE Datum instellen of weergeven. DEL Eén of meer bestanden verwijderen. DIR Een lijst met bestanden en onderliggende mappen weergeven. DISKCOMP Inhoud van twee diskettes vergelijken. DISKCOPY Inhoud van een diskette naar een andere kopiëren. DISKPART De eigenschappen van een schijfpartitie weergeven of
configureren.
DOSKEY Opdrachtregel bewerken, Windows-opdrachten ongedaan maken en
macros maken.
DRIVERQUERY De huidige status en eigenschappen van het
appararaatstuurprogramma weergeven.
ECHO Berichten weergeven of opdrachtecho's in-of uitschakelen. ENDLOCAL Lokalisatie van wijzigingen in de systeemomgeving in een
batchbestand beëindigen.
ERASE Eén of meer bestanden verwijderen. EXIT Het programma CMD.EXE (opdrachtregel) afsluiten. FC Twee bestanden of twee bestandensets, en de verschillen
tussen de bestanden weergeven.
FIND Naar een tekenreeks in een bestand of bestanden zoeken. FINDSTR Naar tekenreeksen in bestanden zoeken. FOR Een opgegeven opdracht uitvoeren voor elk bestand in een
verzameling bestanden.
FORMAT Een schijf voor gebruik met Windows formatteren. FSUTIL De eigenschappen van het bestandssysteem weergeven of deze
configureren.
FTYPE Bestandstypen die worden gebruikt in koppelingen van
bestandsextensies, weergeven of wijzigen.
GOTO De opdracht-interpreter van Windows naar een gemarkeerde
regel in een batchprogramma laten springen.
GPRESULT De groepsbeleidinformatie voor de computer en gebruiker
weergeven.
GRAFTABL Een uitgebreide tekenset in grafische modus weergeven. HELP Help-informatie voor Windows-opdrachten weergeven. ICACLS ACL's voor bestanden en mappen weergeven, aanpassen en
terugzetten, of er een back-up maken.
IF Voorwaardelijke verwerking in batchprogramma's uitvoeren. LABEL De volumenaam van een schijf instellen, wijzigen of
verwijderen.
MD Een map maken. MKDIR Een map maken. MKLINK Symbolische koppelingen en harde koppelingen maken MODE Een systeemapparaat configureren. MORE Uitvoer scherm voor scherm weergeven. MOVE Eén of meer bestanden van een map naar een andere map
verplaatsen.
OPENFILES De bestanden weergeven die door externe gebruikers worden
gebruikt tijdens het delen van bestanden.
PATH Het zoekpad voor uitvoerbare bestanden weergeven of instellen. PAUSE De verwerking van een batchbestand onderbreken en een bericht
weergeven.
POPD De vorige waarde van de huidige map terugzetten die is
opgeslagen met PUSHD.
PRINT Een tekstbestand afdrukken. PROMPT De opdrachtprompt van Windows wijzigen. PUSHD De huidige map opslaan en vervolgens wijzigen. RD Een map verwijderen. RECOVER Leesbare informatie op een slecht-leesbare of defecte schijf
herstellen.
REM Opmerkingen in batchbestanden of CONFIG.SYS opnemen. REN De naam van een bestand of bestanden wijzigen. RENAME De naam van een bestand of bestanden wijzigen. REPLACE Bestanden vervangen. RMDIR Een map verwijderen. ROBOCOPY Geavanceerd hulpprogramma voor het kopiëren van bestanden
en mapstructuren
SET Omgevingsvariabelen van Windows weergeven, instellen of
verwijderen.
SETLOCAL Lokalisatie van wijzigingen in de systeemomgeving in een
batchbestand starten.
SC Services (achtergrondprocessen) weergeven of configureren. SCHTASKS Het uitvoeren van opdrachten en programma's op een computer
plannen.
SHIFT De positie van vervangbare parameters in batchbestanden
wijzigen.
SHUTDOWN Een computer op een juiste manier lokaal of extern afsluiten. SORT Invoer sorteren. START Een apart venster voor het uitvoeren van een opgegeven
programma of opdracht openen.
SUBST Een pad aan een stationsletter koppelen. SYSTEMINFO Computerspecifieke eigenschappen en configuratie weergeven. TASKLIST De actieve taken, inclusief services, weergeven. TASKKILL Een toepassing of proces afbreken of stoppen. TIME De systeemtijd weergeven of instellen. TITLE De titel van het venster voor een CMD.EXE-sessie instellen. TREE De mapstructuur van een station of een pad grafisch weergeven. TYPE De inhoud van een tekstbestand weergeven. VER De versie van Windows weergeven. VERIFY Windows zodanig instellen dat het schrijven van bestanden
naar schijf wordt gecontroleerd.
VOL De volumenaam en serienummer van een schijf weergeven. XCOPY Bestanden en mapstructuren kopiëren. WMIC WMI-informatie op de opdrachtregel weergeven.
Een andere optie om specifieker informatie is in de opdrachtprompt het commando typen , gevolgt door een FFslash en een vraagteken. Enter.
Bijvoorbeeld: C:\>vol/? C:\>vol /? De volumenaam en het volumenummer van een schijf weergeven, indien aanwezig.
VOL [station:]
CMD type eens na de prompt'C:\>cmd/? Nu verschijnt een pagina vol uitleg. Onder de laatst regel druk toet om door te gaan.
Modules in de categorie "Gebruik van de opdrachtprompt - inhoud"
Deze lijst toont 5 pagina’s van in totaal 5 in deze categorie: