Basiskennis chemie 2/Zouten en water
Uiterlijk
Zouten en water
Bij de bespreking van de polair-covalente binding is het watermolecuul als voorbeeld genoemd. Het zuurstof-atoom is de negatieve kant van het molecuul, de waterstof-atomen de positieve kant. Watermoleculen hebben dus ook, net als de zoutkristallen positieve en negatieve plekken. De negatieve kant van een watermolecuul kan zich hechten aan een positief ion in het zoutkristal. Soms kunnen dat wel zes of acht watermoleculen zijn rond 1 positief ion. Afhankelijk van hoe stevig het positieve ion in het zoutkristal vastzit en hoe goed de watermoleculen zich aan het ion kunnen binden zijn er twee mogelijkheden:
- Het ion blijft zitten waar het zit. Het zit stevig in het kristal en de watermoleculen kunnen het er niet uitkrijgen.
- Het ion omringt zich met watermoleculen, maar is daardoor wel groter geworden en past nu niet meer in het kristal, het gaat met de watermoleculen deel uitmaken van de vloeistof: het is opgelost!