Ab Urbe Condita/Ab excessu metus Gallici
| ||
|
Met de verovering van Gallia door Gaius Iulius Caesar werd eindelijk een eind gemaakt aan de metus Gallici van de Romein. Als enige volk tot dan toe hadden zij Rome kunnen nemen en een vernederende afkoopsom kunnen opleggen, maar nu moesten de Galliërs de prijs betalen.
Intussen in Rome: het triumviraat lijkt uiteen te vallen
[bewerken]Niet lang nadat Caesar naar Gallia was getrokken, begon Clodius zijn pijlen te richtten op Pompeius, in die mate zelfs dat Pompeius zelfs verscheidene maanden moest onderduiken in zijn huis om de straatbendes die door Clodius waren opgericht te ontlopen.1 Hij zou uiteindelijk in 56 zelf een straatbende oprichten onder leiding van Titus Annius Milo, die in de clinch zou gaan met Clodius' bende.2
Het leek erop dat het triumviraat niet lang meer zou stand houden, toen de drie in april 56 terug bijeenkwamen in Luca en hun geschillen oplosten.3 Maar toen Iulia overleed en Crassus bij Carrhae door de Parthen werd verslagen en gedood, was er niets meer dat Caesar en Pompeius weerhield om de machtsstrijd uit te vechten.4
De aanloop tot een burgeroorlog
[bewerken]Het geweld in Rome nam steeds meer toe, zodat men in 53 de consulverkiezingen moest uitstellen. Toen aan het begin van 52 Milo Clodius vermoordde, braken er rellen uit waarbij de curia Hostilia (het toenmalige senaatsgebouw) in vlammen opging. Omwille van de noodsituatie liet de senatus het toe dat Pompeius als consul sine collegae werd aangesteld om schone kuis te houden. Door de verslechterde verstandhouding tussen Caesar en Pompeius, begonnen beiden zich voor te bereiden op de oorlog.
In december - 50 dwong de tribunus plebis Marcus Scribonius Curio - een handlanger van Caesar - de senatus te stemmen over een voorstel dat beide partijen moesten ontwapenen: hoewel slechts 22 tegen stemden, konden deze door het veto van een andere tribunus plebis het voorstel tegenhouden. Toen de tribunus plebis Marcus Antonius in januari 59 de consules een brief voorlegde van Caesar waarin deze zei te willen ingaan op Curio's voorwaarden, weigerden deze - samen met Pompeius - het tot een stemming te laten komen. Daarop stelde men voor Caesar uit te roepen tot staatsvijand, maar Antonius' veto hield dit tegen. Op 7 januari werd Antonius duidelijk gemaakt dat hij de senatus moest verlaten, waarop deze laatste een senatus consultum de re publica defendenda uitvaardigde.
Caesar die zich op dat moment ophield in Ravenna trok op naar Ariminum, hierbij de Rubicon overstekend, die de grens vormde tussen zijn provincia en Italia, het soevereine gebied van de senatus en het Romeinse volk. Zijn daad was niet meer of niet minder dan een openlijke oorlogsverklaring.
Burgeroorlog
[bewerken]Bronnen: | Gaius Iulius Caesar Velleius Paterculus Gaius Suetonius Tranquillus Cassius Dio |
Een burgeroorlog was onafwendbaar en het was duidelijk dat het tot een conflict moest komen tussen de twee meest vooraanstaande mannen van die tijd: Gnaius Pompeius Magnus maior - dé Romeinse generaal bij uitstek - en Gaius Iulius Caesar - een gehaaid politicus. Hoewel hij slechts één legioen had en Pompeius zowel de steun van de senatus genoot én het merendeel van Italia, Hispania en het oosten beheerste, had deze in Italia slechts twee legioenen en was de aarzeling van Pompeius hem fataal door het snelle optreden van Caesar. Na twee maanden moest hij al Italia ontruimen en wegvluchten naar Griekenland. Aangezien Caesar geen vloot ter zijne beschikking had, richtte hij eerst zijn aandacht op de Pompeianen in Hispania. Na hen in minder dan drie maanden te hebben verslagen, was Pompeius zelf aan de beurt. In augustus 48 zouden de beide generaals elkaar treffen bij Pharsalus in Thessalië, waarbij Pompeius uiteindelijk de vlucht moest nemen naar Eygpte, in de hoop dat de dynast - die een cliens van hem was - hem zou opnemen. Helaas liet Ptolemaeus XIII Theos Philopator hem vermoorden om diens hoofd aan te bieden aan Caesar, die ontzet was door zulke daad. Maar Caesar zou blijven plakken in Egypte, ingenomen door de charmante zus van de koning Cleopatra. Hij werd in oktober 48 dan ook in absentia aangesteld tot dictator voor één jaar.
Begin - 46 voer hij uit naar de provincia Africa waar de Pompeianen zich waren aan het hergroeperen. Toen tijdens de belegering van Thapsus het Pompeiaanse leger trachtte te interveniëren, werd het volledig uitgeroeid. Onder de Pompeianen die ternauwernood konden ontsnappen, was Pompeius' zoon Sextus die naar zijn broer Gnaius in Hispania vluchtte. Toen men in Rome de overwinning van Caesar op de Pompeianen vernam, benoemde men hem tot dictator voor tien jaar. Ondertussen bracht Caesar Cleopatra mee naar Rome om haar samen met haar zoontje Caesarion (Caesars zoon?) in zijn huis op de Ianiculum te logeren. Intussen hadden Pompeius' zonen terug een aanzienlijk leger op de been weten te brengen in Hispania en Caesar trok daarom terug naar zijn voormalige ambtsgebied om in 45 in de slag bij Munda op beslissende wijze af te rekenen met de Pompeianen. Hij keerde vervolgens terug naar Rome om nu echt te beginnen met zijn dictatuur.
Dictatuur van Caesar
[bewerken]Bronnen: | Over Catilina's Complot Velleius Paterculus Gaius Suetonius Tranquillus Cassius Dio |
Nu de burgeroorlog beëindigd was, werd het tijd om orde op zaken te stellen in Rome. Caesar werd aangesteld als dictator en zou deze functies drie maal kort na elkaar uitoefenen, en telkens voor een langere ambtsperiode. Hoewel het klaarblijkelijk niet zijn favoriete bezigheid was, heeft Caesar tussen - 48 en - 44 (tussen zijn campagnes in) een opvallend aantal hervormingen doorgevoerd. Misschien wel de bekendste was zijn kalenderhervorming als pontifex maximus in - 46. Maar hij nam ook verscheidene maatregelen voor schulddelging en tegen extravagantie (hoewel dit laatste - zoals zo vaak - geen zoden aan de dijk bracht).Hij breidde het aantal senatores en magistrati uit en schonk de stad een nieuw forum (forum van Caesar), de basilica Iulia en een publieke bibliotheek. Plannen waren er voor een nieuwe weg over de Apennijnen en het uitdiepen van de haven te Ostia stond ook nog op zijn verlanglijstje. Niet minder dan twintig coloniae stichtte of plande Caesar, vooral dan in Hispania en Noord-Afrika.
Tevens pakte hij de uitwassen van het belastingssysteem in de provinciae door in Asia een vaste landtaks in te stellen en een gelijkaardig systeem aan Sicilia te geven. Hij trachtte ook de banden tussen Italia en de provinciae aan te halen door Romeinen aan te moedigen zich in de provinciae te vestigen en provincialen Romeins burgerrecht te verlenen (soms zelfs hele steden zoals Gades en Olisipo (beiden in Hispania, resp. Cadiz en Lisabon)).
Om de noordoostelijke grens van het rijk te versterken maakte hij plannen op te trekken tegen de Dacische koning Burebistas (die in - 45 werd vermoord en dus Caesar werk uitspaarde) en tegen het Parthische rijk, waarvoor hij meende minstens drie jaar nodig te hebben. Zo ver kwam het niet want op de vooravond van zijn vertrek, werd hij op de Iden van maart vermoord voor de curia (senaatsgebouw).
Door zijn cumulatie van zowel politiek, religieuze als militaire ambten, was zijn autoriteit zo groot geworden dat men praktisch niets meer kon doen in Rome zonder Caesars toestemming. Hij kreeg velerlei eerbewijzen zoals het hernoemen van de maand Quinctilis tot Iulius en de titel parens patriae. Zijn beelden werden onder andere in de tempel van Quirinus geplaatst, een andere naast die van de zeven koningen op de mons Capitolinus en nog een ander toonde hem met zijn voet op een wereldbol. Hij kreeg ook godgelijke eerbewijzen, zoals een tempel voor zijn clementia, het oprichten van luperci Iulii en er werd een aparte priester voor hem aangesteld.
Of Caesar koning wenste te worden is niet geweten, maar sommigen hadden alvast dit idee. Een diadeem die door onbekenden op zijn standbeeld was geplaatst moest door de tribunes plebis Lucius Caesetius Flavus en Epidius Marullus worden verwijderd.5 En ook mensen die hem hadden aangesproken als koning toe ze op 26 januari terugkeerden van de Sementivae werden door hen bestraft. Tijdens de Lupercalia bood zijn collega-consul Marcus Antonius hem de koningskroon aan, maar Caesar weigerde (mogelijk omdat het publiek was geschokt door het voorstel).
Hoe het ook zij, Caesar werd die fatale dag van het jaar 44 vermoord door verscheidene senatores onder leiding van de praetor Gaius Cassius Longinus en diens schoonbroer Marcus Iunius Brutus (tevens de zoon van Caesars minares) in naam van libertas, maar wat ze kregen was een burgeroorlog.
Het tweede triumviraat
[bewerken]Op 26 november - 43 sloten Gaius Iulius Caesar Octavianus6 (later bekend als Augustus), Marcus Aemilius Lepidus7 en Marcus Antonius8 een officiële politieke alliantie die als tweede triumviraat (Latijn: triumviratus9) de geschiedenis zou ingaan. Deze alliantie kreeg twee termijnen van elk vijf jaar en besloeg de periode van - 43 tot - 33.
In tegenstelling tot het zogenaamde "eerste triumviraat", was het tweede triumviraat een officiële (zij het een uitzonderlijke) instantie, wiens verregaande bevoegdheden over de Romeinse staat volledige kracht van wet werd gegeven. Bovendien bezaten de triumviri ("driemannen", de leden van het triumviraat) een imperium maius, dat dat van alle andere magistraten overtrof, inclusief dat van de consuls.
Het ontstaan van het tweede triumviraat
[bewerken]Octavianus, die ondanks zijn jeugdige leeftijd de senatus onder druk had gezet hem te benoemen tot consul suffectus voor - 4310, was Antonius en Lepidus aan het bekampen in het noorden van Italia toen zij elkaar in Bononia (het huidige Bologna) in november van dat jaar ontmoetten op een eilandje in de rivier de Po en besloten zich te verenigen om de macht te grijpen.11 Daarop werden Marcus Antonius, Octavianus en Lepidus in - 43 bij een door de tribunus plebis Publius Titius voorgestelde wet aangesteld als Triumviri Rei Publicae Constituendae Consulari Potestate12 ("Driemannen met consulaire gezag voor het inrichten van de staat", onveranderlijk afgekort als "III VIR RPC"). Deze triumviri bezaten voortaan de opperste politieke macht: ze konden zelf magistraturen toekennen, mochten decreten uitvaardigen zonder de senatus of het volk hierin te kennen, ze mochten de provinciae onder elkaar verdelen13 en mochten zelfs hun beeltenis op munten laten slaan. Het enige andere ambt dat ooit als "voor het inrichten van de staat" was gekwalificeerd, was de dictatuur van Lucius Cornelius Sulla. De enige beperking op de bevoegdheden van de triumviri was de bij wet vastgelegde termijn van vijf jaar.
Opvallend is dat een van de triumviri, die eigenlijk de bevoegdheden van een dictator hadden, Marcus Antonius was, die in - 44 door een lex Antonia het ambt van dictator had afgeschaft.14 Zoals ook het geval was geweest bij zowel Sulla als bij Caesar, zagen de triumviri geen tegenstrijdigheid in het cumuleren van een supraconsulaire ambt en het consulaat zelf (Lepidus was consul in - 42, Marcus Antonius in - 34 en Octavianus in - 33.).
Om de schatkist opnieuw te vullen, besloten de triumviri tot proscripties over te gaan. Daar ze alle drie aanhangers van Caesar waren geweest, was hun keuze van slachtoffers enigszins vreemd. Het bekendste slachtoffer, Marcus Tullius Cicero, die zich had verzet tegen Caesar en Antonius gehekeld in zijn Philippicae, was geen verrassing, maar de proscriptie van Quintus Tullius Cicero (diens jongere broer), de legatus van Caesar, schijnt uit pure wrok te zijn gedaan. Misschien was de schokkendste vogelvrijverklaring die van Lucius Iulius Caesar, een legatus van Caesar, die een volle neef van Caesar en een van diens beste vrienden was geweest, maar die ruzie had gekregen met Antonius wiens oom hij was.15 Deze proscripties betekenden de dood voor meer dan 300 senatoren en 2000 equites.16
Octavianus' collega in het consulaat van dat jaar Quintus Pedius, familie van hem en van Caesar, stierf voordat de proscripties begonnen. Octavianus nam kort daarop zelf ontslag, terwijl hij toestond dat men voor de tweede keer consules suffecti aanstelde. Hij was namelijk zelf ingevallen als consul, nadat de consules ordinarii van dat jaar, Aulus Hirtius (een ex-legatus van Caesar) en Gaius Vibius Pansa Caetronianus, waren gestorven tijdens de gevechten aan de zijde van de senatus in de eerste burgeroorlog tussen de senatus en Marcus Antonius na de dood van Caesar.17 Het aanstellen van meerdere consules suffecti zou tijdens de tien jaar van het triumviraat (- 43 tot 33) vaak terugkeren: er zouden in totaal 42 consuls zijn in slechts tien jaar in plaats van de volgens de normale gang van zaken verwachtte 20.
Door de Caesariaanse achtergrond van de triumviri kwam het niet als verrassing dat onmiddellijk na het einde van de eerste burgeroorlog van de post-Caesar-periode, zij onmiddellijk begonnen met een tweede: de Caesarmoordenaars Marcus Iunius Brutus en Gaius Cassius Longinus hadden de controle over de meeste oostelijke provinciae verworven, inclusief Macedonia, Asia en Syria. In - 42 voeren Octavianus en Antonius uit om de strijd aan te gaan met Brutus en Cassius. Men zou hen verslagen in de dubbelslag bij Philippi. Na de eerste slag zou de van Antonius verloren Cassius, die meende dat ook Brutus had verloren van Octavianus, zelfmoord plegen. In de tweede slag die men uitvocht tegen Brutus, die er nog was in geslaagd Octavianus te verslaan in de eerste slag, was de overwinning voor de triumviri en Brutus pleegde nu ook zelfmoord. Na Philippi beheerste Octavianus Hispania en Numidia, terwijl Antonius Gallia en Africa beheerste, maar Gallia Cisalpina werd waarschijnlijk bij Italia gevoegd dat een speciale positie behield.18 Lepidus werd provisoir buiten deze regeling gehouden. In oktober - 40, na de oorlog van Perusia, kwamen de triumviri in de vrede van Brindisi overeen om de provinciae in invloedssferen te verdelen. Octavianus - die zichzelf "Divi filius" ("zoon van een Vergoddelijkte") ging noemen na de vergoddelijking van Caesar als Divus Iulius ("Vergoddelijkte Iulius") en zichzelf nu eenvoudigweg als "Imperator Caesar" voorstelde19 - kreeg het westen toegewezen, Antonius het oosten en Lepidus tenslotte Africa.20
Het bondgenootschap begint te verbrokkelen
[bewerken]Terwijl Antonius zijn macht in het oosten consolideerde en het bestuur van de provinciae hervormde (zoals die van Sulla, waren die van Caesar na zijn dood stilzwijgend genegeerd), verstevigde Octavianus zijn greep op het westen en bestreed Sextus Pompeius (de campagne werd eigenlijk echt uitgevochten door Marcus Vipsanius Agrippa, Octavianus' vriend en rechterhand), die eindigde met een overwinning in - 36. Agrippa was in - 37 consul geweest en had in deze hoedanigheid de vernieuwing van het triumviraat voor een tweede termijn van vijf jaar veilig gesteld.
Het einde van het tweede triumviraat
[bewerken]Net zoals in het eerste triumviraat, was het tweede triumviraat uiteindelijk instabiel en zou de interne jaloezie en ambities niet kunnen weerstaan. Antonius had een hartgrondige afkeer van Octavianus en verbleef vooral in het oosten, terwijl Lepidus Antonius begunstigde, maar zichzelf in de schaduw voelde gesteld door zijn beide collega's, ondanks het feit dat hij Caesar had mogen opvolgen als pontifex maximus in - 43 Daarom nam Lepidus deel aan de campagne van Octavianus tegen Sextus Pompeius (zoon van Gnaius Pompeius Magnus maior), maar deed een dwaze poging om de controle over de triomfantelijke legioenen van Octavianus te grijpen. Octavianus zette unilateraal Lepidus uit het Triumviraat, maar nam hem zijn pontificaat niet af (dit was dan ook het meest sacrale ambt in Rome en het afzetten van een pontifex maximus zou behoorlijk wat deining hebben veroorzaakt).21
Ondanks zijn huwelijk in - 40 met Octavia Thurina minor, de zus van Octavianus, (Octavianus had Antonius' stiefdochter Scribonia in - 43 gehuwd), leefde Antonius in Alexandrië openlijk samen met Cleopatra VII van Egypte en had met haar verscheidene kinderen. Als meester in propaganda wist Octavianus de publieke opinie tegen zijn collega op te zetten. Toen de tweede termijn van het Triumviraat in - 33 verliep, bleef Antonius de titel triumvir voeren (Octavianus, die zich van Antonius wenste te distantiëren, liet de titel vallen). Octavianus ontnam in juli - 32 Antonius' testament uit de bewaring van de Vestaalse Maagden (een ongeoorloofde daad!) en las het hardop voor in de senatus.22 Het testament liet grote erfenissen na aan de kinderen van Antonius bij Cleopatra (waaronder delen van het aan hem door de senatus toegekend gebied!) en vermeldde dat hij wenste begraven te worden in Alexandrië (en dus niet in Rome, wat als een belediging voor de stad werd opgevat!). Rome was verontwaardigd en de senatus verklaarde de oorlog aan Egypte (en haar medestander Antonius). Octavianus zou als fetialis (een speciaal soort priester) formeel de oorlog verklaren.23
De strijdmachten van Octavianus (onder leiding van o.a. Marcus Vipsanius Agrippa) versloegen op 2 september - 31 die van Antonius en Cleopatra in de beslissende slag bij Actium in Griekenland en achtervolgden hen naar Egypte in - 30. Zowel Antonius als Cleopatra pleegden zelfmoord in Alexandrië en Octavianus nam persoonlijk de controle over Egypte en Alexandrië over (Egyptische chronologieën beschouwen Octavianus als de opvolger van Cleopatra als farao). Met de complete nederlaag van Antonius en de uitschakeling van Lepidus, werd Augustus de enige machtige persoon in het Imperium Romanum en zou aldus het principaat vestigen.
Noten
[bewerken]1 | Cicero, Epistulae ad Familiares I 5b.1, Epistulae ad Quintum Fratrem II 3.2, cf. Oratio pro Milone 40, 68, Asconius Pedianus, ad Cicero, Pro Milone 37, Plutarchus, Pompeius 49.2, Cassius Dio, XXXIX 19.1-2. |
2 | Plutarchus, Pompeius 49.3, Cicero 33.4-5. Voor de bijdrage van Sestius en Milo, cf. Cicero, Oratio post Reditum Senatui 19-20, 30, Post reditum ad Quirites oratio 15, Oratio pro P. Sestio 86-89, Oratio pro Milone 94, Velleius Paterculus, II 45.3, Cassius Dio, XXXIX 6.2, Appianus, Bellum Civilum II 16, Livius, Periochae 104.3. |
3 | Appianus, Bellum Civilum II 17, Plutarchus, Caesar 21.5, Pompeius 51.3. |
4 | Velleius Paterculus, II 47.2, Plutarchus, Pompeius 53.4-7, Caesar 23.5-6, 28.1, Appianus, Bellum Civilum II 19, Suetonius, Vita divi Iulii 26.1, Livius, Periochae 106.1, Florus, II 13.13. |
5 | Nicolaus van Damascus, XX (69), Titus Livius, Periochae CXVI 2, Velleius Paterculus, II 68.4, Valerius Maximus, V 7 § 2, Suetonius, Vita divi Iuli 79.1, Appianus, Bellum Civilum II 108, Plutarchus, Caesar 61.8, Antonius 12.4, Cassius Dio, XLIV 9.3. |
6 | AE 1966, 73; AE 1989, 342b; CIL V 525 (p. 1022) = ILS 77 = InscrIt-10-04, 20 = ILLRP 418 (p. 329) = AE 1995, +24 = AE 1995, +25 = AE 2003, +4; CIL V 526 = InscrIt-10-04, 22; CIL VI 40319 = CIL VI 31270 (p. 3778) = ILS 128 (p. 170) = AE 1890, 79 = AE 1891, 122 = ILLRP 434; CIL IX 2142 = ILLRP 416 = ILS 76; CIL XI 1330 = ILS 78 = AE 1995, +24 = AE 1999, 618; ILLRP 1286; InscrIt-10-04, 21. |
7 | AE 1959, 77 = AE 1961, +197 = ILLRP 1276. |
8 | Flavius Iosephus, Antiquitates Iudaicae XIV 12.5. |
9 | Suetonius, Vita divi Augusti 27.1; Velleius Paterculus, II 86.2. |
10 | Livius, Periochae CXIX 7. |
11 | Appianus, Bellum Civilum IV 7; Cassius Dio, XLVI 55.1-2. |
12 | Velleius Paterculus, II 86.2; Suetonius, Vita divi Augusti 27.1; Appianus, Bellum Civilum IV 7; Livius, Periochae CXX 3; Flavius Iosephus, Antiquitates Iudaicae XIV 12.5; Cassius Dio, XLVI 55.3, XLVII 2.1; CIL XII 4340; Fasti Colot. (C.I.L. I, p. 466). |
13 | Cassius Dio, XLVI 55-56, XLVII 1-19, XLVIII 34, LIII 21, Appianus, Bellum Civilum IV 2; Res Gestae divi Augusti. |
14 | Appianus, Bellum Civilum IV 2. |
15 | Livius, Periochae CXX 3. |
16 | Cassius Dio, XLVII 9, 17, XLVIII 3; Velleius Paterculus, II 66, 67; Livius, Periochae 120; Appianus, Bellum Civilum IV 8, 11; Florus, II 16; Suetonius, Vita divi Augusti 27; Valerius Maximus, VI 1 § 2, IX 5.4; Seneca minor, Epistulae 83.25, De Clementia I 9.3, 11.1; Plinius maior, Naturalis Historiae XXXIII 200; Plutarchus, Cicero 46, Brut. 27; Orosius, VI 18.10. |
17 | Livius, Periochae CXIX 5. |
18 | Appianus, Bellum Civilum V 3; Cassius Dio, XLVIII 12; CIL V 5027 = CIL V *434,9 = ILS 86. |
19 | AE 1966, 73; CIL V 526 = InscrIt-10-04, 22; CIL VI 40319 = CIL VI 31270 (p. 3778) = ILS 128 (p. 170) = AE 1890, 79 = AE 1891, 122 = ILLRP 434; CIL XI 1330 = ILS 78 = AE 1995, +24 = AE 1999, 618; ILLRP 1286; cf. AE 1989, 342b; InscrIt-10-04, 21. |
20 | Appianus, Bellum Civilum V 63. |
21 | Cassius Dio, XLIX 12, LIV 15.4-8, LVI 38.2, Suetonius, Vita divi Augusti 16.4, Seneca minor, De Clementia I 10.1. |
22 | Cassius Dio, L 3.1-4.1, Plutarchus, Antonius 58.3-4. |
23 | Cassius Dio, L 4.4-5. |
Referenties
[bewerken]- T. Holland, Rubicon: het einde van de Romeinse republiek, Amsterdam, 2006, pp. 223-351.
- C. Lécrivain, art. tresviri, triumviri (1.IV), in C. Daremberg - E. Saglio (edd.), Le Dictionnaire des Antiquités Grecques et Romaines, V, Parijs, 1919, pp. 412-413.
- M. Le Glay - J-L Voisin - Y. Le Bohec - introd. D. Cherry - D.G. Kyle, A History of Rome, Oxford, 20043, pp. 133-140.
- J. Lendering, Stad in marmer. Gids voor het antieke Rome aan de hand van tijdgenoten, Amsterdam, 2002, pp. 57-63.
- F. Meijer, Macht zonder grenzen. Rome en zijn imperium, Amsterdam, 2005, pp. 136-146.
- F. Millar, Triumvirate and Principate, in JRS 63 (1973), pp. 50-67.
- Verschillende Auteurs, art. Second Triumvirate, en.Wikipedia.org (2002-2007).