Heraclitus over de natuur/Leven en dood, waken en slapen, de levensloop (aantekeningen)
Uiterlijk
Aantekeningen bij fragment 122
[bewerken]- ἄνθρωπος ἐν εὐφρόνῃ φάος ἅπτεται ἑαυτῷ ἀποθανὼν, ζῶν δὲ ἅπτεται τεθνεῶτος εὕδων, ἐγρηγορὼς ἅπτεται εὕδοντος.
- Een mens in de nacht steekt een licht aan voor zichzelf, stervend, levend echter raakt hij aan de dode, slapend, ontwaakt raakt hij aan de slaper.
Testimonia
[bewerken]- CLEMENS VAN ALEXANDRIË, Stromata, IV, 141, 2
- περὶ ὔπνου λέγουσι, τὰ αὐτὰ χρὴ καὶ περὶ θανάτου ἐξακούειν· ἑκάτερος γὰρ δηλοῖ τὴν ἀπόστασιν τῆς ψυχῆς, ὁ μὲν μᾶλλον ὁ δὲ ἧττον· ὅπερ ἐστὶ καὶ παρὰ Ἡράκλειτου μαθεὶν· ἄνθρωπος ἐν εὐφρόνῃ φάος ἅπτεται ἑαυτῷ ἀποθανὼν, ἀποσβεσθεὶς ὄψεις, ζῶν δὲ ἅπτεται τεθνεῶτος εὕδων, ἀποσβεσθεὶς ὄψεις, ἐγρηγορὼς ἅπτεται εὕδοντος. “Zij spreken over de slaap, die hetzelfde nodig heeft als wat men ook over de dood te verstaan pleegt te geven: want ieder van de twee vloeien weg voor de ziel, soms meer, maar soms minder, dat is ook hetgeen wat er naast de leer van Heraclitus is: een mens in de nacht steekt een licht aan voor zichzelf, stervend, uitgeblust wat zijn ogen betreft, levend echter raakt hij aan de dode, slapend, uitgeblust wat zijn ogen betreft, ontwaakt raakt hij aan de slaper.”
Aantekeningen bij fragment 124
[bewerken]- ἀθάνατοι θνητοί, θνητοὶ ἀθάνατοι, ζῶντες τὸν ἐκείνων θάνατον, τὸν δὲ ἐκείνων βίον τεθνεῶτες.
- Onsterfelijken zijn sterfelijk, sterfelijken onsterfelijk, levend van deze dood, maar in dit leven dood.
Testimonia
[bewerken]- HIPPOLYTUS, Refutatio in omnium haeresium, IX, 10, 6 (1—4)
- λέγει δὲ ὁμολογουμένως τὸ ἀθάνατον εἶνει θνητὸν καὶ τὸ θνητὸν ἀθάνατον διὰ τῶν τοιούτων λόγον· ἀθάνατοι θνητοί κ. τ. λ. “hij verklaart in overeenstemming daarmee dat het onsterfelijke sterfelijk is en het sterfelijke onsterfelijk door dit woord hier: onsterfelijken zijn sterfelijk etc.”
- HERACLITUS VAN PONTUS, Allegoriae Homericae, 24, (1—4)
- ὁ γοῦν σκοτεινὸς Ἡράκλειτος ἀσαφῆ καὶ διὰ συμβόλων εικάζεσθαι δυνάμενα θεολογεῖ τὰ φυσικά, δι’ ὧν φησι· θεοὶ θνητοί τ’ ἀνθρωποί ἀθάνατοι, ζῶντες τὸν ἐκείνων θάνατον, θνήσκοντες τὴν ἐκείνον ζωήν. “Heraclitus de duistere is althans onduidelijk en maakt vergelijkingen door symbolen te gebruiken, wat de waarde heeft van godgeleerdheid der natuurvorser, door dit te zeggen: goden zijn sterfelijken en mensen onsterfelijken, levend van deze dood, doden van dit leven.”
- MAXIMUS TYRIUS, Dialexeis, 4, 4, Hobein (1—2), idem 41, 4 (3—4)
- σκόπει καὶ τὸν Ἡράκλειτον· θεοὶ θνητοί, ἀνθρωποί ἀθάνατοι. “ook Heraclitus beschouwt het: goden zijn sterfelijken, mensen onsterfelijken.”
- CLEMENS VAN ALEXANDRIË, Paedagogus, III, 1, 5, (1—2)
- ὀρθῶς ἄρα εἶπεν Ἡράκλειτος ἄνθρωποι θεοί, θεοὶ ἄνθρωποι. “Heraclitus spreekt niet wijfelend op de volgende manier: mensen zijn goden, goden mensen.”
- LUCIANUS, De vitarum auctio, 14
- ἀγοραστής· τί δὲ ἄνθρωποι; Ἡράκλειτος· θεοὶ θνητοί. ἀγοραστής· τί δὲ θεοί; Ἡράκλειτος· ἄνθρωποι ἀθάνατοι. “De inkoper: maar wat zijn mensen? Heraclitus: sterfelijke goden. De inkoper: maar wat zijn goden? Heraclitus: onsterfelijke mensen.”
- SEXTUS EMPIRICUS, Pyrrhoniae hypotyposes, III, 230, (Mullach fg. 60)
- ὁ δὲ Ἡράκλειτός φησιν, ὅτι καὶ τὸ ζῆν καὶ τὸ ἀποθανεῖν καὶ ἐν τῷ ζῆν ἡμᾶς ἐστι καὶ ἐν τῷ τεθνάναι· ὅτε μὲν γὰρ ἡμεῖς ζῶμεν, τὰς ψυχὰς ἡμῶν τεθνάναι καὶ ἐν ἡμῖν τεθάφθαι, ὅτε δὲ ἡμεῖς ἀποθνῄσκομεν, τὰς ψυχὰς ἀναβιοῦν καὶ ζῆν. “Maar Heraclitus zegt, dat zowel het leven als het dood zijn er zowel in het levend als in ons dood zijn is: want als wij leven, sterven onze zielen en zijn die in ons gestorven, maar als wij sterven herleven de zielen ook weer het leven.”
- PHILO ALEX., Legum allegoriarum libri, I, 108, (3—4)
- μονονοὺ καὶ ὁ Ἡράκλειτος, κατὰ τοῦτο Μωῦσέως ἀκολουθήσας τῷ δόγματί φησι· ζῶμεν τὸν ἐκείνων θάνατον, τεθνήκαμεν δὲ τὸν ἐκείνων βίον· ὡς νῦν μὲν ὅτε ἐνζῶμεν τεθνηκυίας τῆς ψυχῆς καὶ ὡς ἂν ἐν σήματι τῷ σώματι ἐντετυμβευμένης. “Het is ook alleen Heraclitus die in overeenstemming met deze Muzen die leer navolgt, zeggende: wij leven van deze dood, maar sterven in dit leven. Dit nu hier, verder, is zo als iets wat dood is leeft in de zielen en als het dode lichaam het dode lichaam zou zijn, in zijn graf rustende.”
- AETIUS, De placitis reliquiae, (excerpt bij Theodoretus et Nemesius), p. 392, 5-8 Diels
- ὁ δὲ ῾Ηράκλειτος τὰς ἀπαλλαττομένας τοῦ σώματος εἰς τὴν τοῦ παντὸς ἀναχωρεῖν ψυχὴν ἔφησεν οἶα δὴ ὁμογενῆ τε οὖσαν καὶ ὁμοούσιον. “Maar volgens Heraclitus gaat bij het te gronde gaan van het lichaam (de ziel) naar de ziel van het heelal, zei hij, die nu werkelijk hetzelfde is wat zijn aard betreft en daaraan gelijk is.”
- HIEROCLES, In carm. aur., p. 142 (Mullach I, p. 323)
- διὸ καὶ ἐπαμφοτερίζει ταῖς σχέσεσιν, ὁτὲ μὲν ἐκεῖ ζῶσα τὴν νοερὰν εὐζωῖαν, ὁτὲ δὲ ἐνταῦθα τὴν αἰστθητικὴν ἐμπάθειαν προσλαμβάνουσα. ἔνθεν καὶ λέγεται ορθῶς ὑπὸ Ἡράκλειτου, ὅτι ζῶμεν τὸν ἐκείνων θάνατον, τεθνήκαμεν δὲ τὸν ἐκείνων βίον. “Daarom ook zijn zij tweezijdig in hun aard, enerzijds is er wat het leven betreft het verstandelijke, goede leven, terwijl het anderzijds de zintuiglijke bewogenheid tot zich neemt. Ginds verklaart ook Heraclitus op een manier die niet getuigt van weifelachtigheid, dat wij leven van deze dood, maar sterven in dit leven.”
- NUMENIUS bij Porphyrius, De antro nympharum, 10, fg. 35, Thedinga
- καὶ ἀλλαχοῦ δὲ φάναι ζῆν ἡμᾶς τὸν ἐκείνων θάνατον καὶ ζῆν ἐκείνας τὸν ἡμέτερον θάνατον. “En ergens anders maakt hij echter het volgende duidelijk: ons leven is van deze dood en dit leven is onze dood.”