Heraclitus over de natuur/Het woord, het ene wijze, het universele, het particuliere (aantekeningen)

Uit Wikibooks
Heraclitus over de natuur

Algemeen commentaar op het woord bij Heraclitus[bewerken]

Niet de persoon van Heraclitus is belangrijk, maar juist wat hij mede te delen heeft, het woord. Want zoals wij in het vorige fragment hebben gezien is het woord gemeenschappelijk voor allen en eeuwig geldig. Het woord is transcendent aan de persoon van Heraclitus. Luisterend naar het woord is het “wijs ermee in te stemmen dat alles één is.” Hiermee geeft Heraclitus aan dat zijn leer een systeem is. Het woord kan slechts adequaat worden begrepen als ieder verschijnsel in samenhang met alle andere verschijnselen wordt bezien en daarmee wordt vergeleken. Juist omdat alles in samenhang met elkaar is, is alles één. Om dit te begrijpen is het zaak zich te richten naar het allen verbindende. Maar zij die niet goed naar het woord luisteren lijken op doven. Zij zijn ‘bij het werkelijke’, vrij vertaald ‘aanwezig’, maar toch in zekere zin aanwezig. Hier zien we weer een voorbeeld van de eenheid der tegendelen.

Vervolgens gaat de Efeziër in op het woord bij andere wijsgeren. Zij zien één ding niet in, wat Heraclitus als belangrijk lijkt te beschouwen, namelijk dat “het wijze” eruit springt en daarom als afzonderlijk staand is te beschouwen. Wat “het wijze” precies is, wordt in het fragment niet medegedeeld. Maar hoewel Heraclitus’ voorgangers dit niet inzagen was er toch één man, namelijk Bias, “wiens woord verder strekt dan die van de anderen.” Zijn uitspraak was: "de meeste mensen zijn slecht."

Het woord is alleen adequaat te begrijpen als men ermee instemt dat alles één en in samenhang met elkaar is. Maar niet daardoor zal er het woord zijn, maar door niets. Want het woord wordt niet uitgesproken doordat de mensen alles in het licht van de genoemde eenheid en samenhang bezien. Nee, verre van dat. Veeleer spreken de onwetende mensen en zelfs de verstandige mensen met “een razende mond”, dat wil zeggen dat zij niet diep nadenken voordat zij wat zeggen, maar veeleer hun intuïtie volgen bij het spreken.

Tenslotte valt het op dat Heraclitus door alle fragmenten heen slechts belang hecht aan luisteren en spreken, maar geen aandacht schenkt aan de handeling van het schrijven. Slechts één keer spreekt hij over het schrijven, en dan in ongunstige zin, namelijk wanneer hij kritiek levert op Pythagoras, waar deze veel uit andermans boeken overschreef.

Aantekeningen bij fragment 1[bewerken]

De Griekse tekst[bewerken]

  • Ηρακλειτος Βλοσωνος Εφεσιος ταδε λεγει: του δε λογου του δ' εοντος αει αξυνετοι γινονται ανθρωποι, και προσθεν η ακουσαι και ακουσαντες το πρωτον. Γινομενων γαρ παντων κατα τον λογον τονδε απειροισιν εοικασι, πειρωμενοι και επεων και εργων τοιουτων, οκοιων εγω διηγευμαι, κατα φυσιν διαιρεων εκαστον, και φραζων οκως εχει. Τους δε αλλους ανθρωπους λανθανει οκοσα εγερθεντες ποιουσιν, οκωσπερ οκοσα ευδοντες επιλανθανονται.

De Nederlandse vertaling[bewerken]

  • Heraclitus, de zoon van Bloson, uit Efeze, deelt het volgende mede: van het woord dat hier werkelijk is, eeuwig, blijken zonder begrip te zijn: de mensen, en wel vóór zij daarvan horen, én eenmaal gehoord hebbende. Want hoewel alles (duidelijk) wordt volgens dit woord hier, lijken zij onervaren, daarbij strevende, en bij zulke woorden en werken, waarvan ik een uiteenzetting geef, volgens de natuur elk voor zich ontledend, en tonend wat het daarbij houdt. Maar de andere mensen ontgaat wat zij wakend zoal doen, zoals wat zij slapende vergeten.

Bronnen[bewerken]

  • Sextus Empiricus, adv. Math. VII 132 (DK 22 B 1).
  • Aristoteles, Reth. Γ5. 1407b 15 (DK 22 A 4).
  • Clemens van Alexandrië, Strom. (HS p. 286).
  • Hippolytus, Ref. (HS p. 245).

De context waarin het fragment is overgeleverd[bewerken]

  • Sextus Empiricus citeert het gehele fragment en geeft zijn eigen interpretatie in de vorm van vermeldingen tussen de geciteerde zinnen, maar laat enkele woorden van het fragment weg. Zo laat hij het woord “eeuwig” in de eerste zin weg, en verder parafraseert hij als volgt: “want hoewel het (duidelijk) wordt volgens dit woord hier”. Hij citeert niet: “want hoewel alles (duidelijk) wordt volgens dit woord hier.” Verder laat hij ergens het woord “en” van het fragment weg. Hij citeert eerst de eerste drie zinnen van het fragment en geeft tevens belangrijke informatie. Want hij zegt dat de eerste drie geciteerde zinnen “aan het begin van Over de natuur” staan. Wij kunnen dus zeggen dat de eerste drie zinnen hoogstwaarschijnlijk ook aan het begin van de verhandeling van Heraclitus stonden. Toch zijn bezorgers en vertalers het er niet altijd over eens of dit fragment aan het begin van Over de natuur stond. Sextus interpreteert de eerste drie geciteerde zinnen voorts in psychologische zin. Want hij vermeldt: “de tevoorschijn komende man [Heraclitus] toont ook iets van zijn karakter, terwijl hij zijn uitleg erbij geeft, hij zegt:” volgt citaat. Met “zijn karakter” wordt bedoeld dat het in de aard van Heraclitus lag dat hij geneigd was de mensen in ongunstige zin te noemen (zij blijken zonder begrip te zijn en gedragen zich als slapenden), terwijl hij zichzelf hoog inschatte. Want Heraclitus deelt ons in dit fragment mee dat alles volgens zijn woord geschiedt, en dat hij alles naar zijn ware aard heeft ontleed. Met Sextus’ zinsnede: “terwijl hij zijn uitleg erbij geeft”, wordt mogelijk bedoeld dat Heraclitus motiveert waarom de mensen “zonder begrip blijken te zijn”. Want zij “lijken onervarenen” bij wat zij doen en Heraclitus aan wijsheid en waarheid biedt.
  • Aristoteles doet zijn beklag over de stijl van Heraclitus, daar is in de inleiding al op gewezen. Hij formuleert het aldus: “want het werk van Heraclitus is niet goed te ontleden, daardoor is het onduidelijk bij welk [zinsdeel] een woord gesitueerd moet worden, bij wat ervoor komt of bij wat erna komt. En dit geldt voor bij het begin van zijn opstel; want hij zegt: van het woord dat hier werkelijk is, eeuwig, blijken de mensen zonder begrip te zijn: het is immers onduidelijk bij welke twee [zinsdelen] ‘eeuwig’ gesitueerd <moet> worden.”
  • Clemens van Alexandrië: "Maar daar tegenover staat Heraclitus: van het woord dat hier werkelijk is, eeuwig, zegt hij, blijken zonder begrip te zijn: de mensen, en wel vóór zij daarvan horen, én eenmaal gehoord hebbende."
  • Hippolytus citeert de eerste twee zinnen van het fragment. Ook hij laat net als de andere citerende auteurs woorden en zinsdelen van het fragment weg. Zo laat hij het problematische woord “eeuwig” in de eerste zin weg, evenals de zinsnede “…blijken de mensen zonder begrip te zijn, en wel vóór zij daarvan…”. En in plaats van te citeren: “volgens de natuur elk voor zich ontledend”, parafraseert hij: “ontledend volgens de natuur”. De volgende woorden van hem lijken een eigen interpretatie van Hippolytus te zijn: “dat verder het woord eeuwig het al is en door alles het zijn, hij verkaart zelf:" volgt citaat. Maar volgens Heraclitus is het woord niet eeuwig het al, maar vindt alles eeuwig volgens het woord plaats, terwijl het woord niet door alles het zijn is. Althans, dat blijkt niet uit het fragment. Maar als de interpretatie van Hippolytus juist is, verwijst hij niet naar dit fragment, maar naar voor ons verloren gegane teksten van Heraclitus, waaruit dan zou blijken dat het woord op een of andere wijze te identificeren is met alles, en daarom het zijnde in zijn totaliteit is. Deze interpretatie lijkt enigszins op de uitspraak van Derrida: “er is niets buiten de tekst”. Maar het is wel ver gezogd dat ook Heraclitus zo dacht. De interpretatie van Hippolytus sluit voorts aan bij de opvatting van de Stoïcijnen, dat namelijk de logos een universeel en regelend principe is. Kortom, Hippolytus’ interpretatie lijkt niet adequaat de gedachten van Heraclitus zelf te verwoorden.

De authenticiteit van het fragment[bewerken]

Het lijkt er sterk op dat het fragment authentiek is vanwege het Ionisch dialect dat terugkomt en de specifieke terminologie die gebruikt wordt en ook in de andere fragmenten terugkomt. Bovendien wordt het eerste gedeelte van het fragment, weliswaar in enigszins gewijzigde vorm, al door Aristoteles aangehaald, die relatief kort na Heraclitus leefde, zodat de kans klein is dat latere auteurs het fragment gevormd of veranderd hebben. Aristoteles kan zijn citaat natuurlijk aangepast hebben, maar bij latere auteurs komen we meer tekst van het fragment tegen, die Aristoteles niet heeft geciteerd. Dit fragment wordt door allen die Heraclitus hebben becommentarieerd als authentiek beschouwd.

Commentaar[bewerken]

Aan het begin van Over de natuur spreekt Heraclitus over het woord (logos). De term logos wordt vaak vertaald als “Rede”, “Wetmatigheid”, of “Formule der dingen”. Dit zijn echter niet de betekenissen die in de tijd van Heraclitus aan het begrip logos werden toegekend. Maar het begrip logos had ook in de tijd van Heraclitus vele betekenissen. De vertaling “woord” dekt de meeste lading.

Fragment 1 heeft precies de kenmerken van aanhef, zoals die in de tijd van Heraclitus voor wetenschappelijke literatuur werd opgesteld. Eerst noemde men zijn naam, gevolgd door een algemene omschrijving en het geven van waarheidspretentie. Hecataeus laat zijn geschrift aanvangen met de volgende woorden: “Hecataeus van Milete spreekt aldus: ik schrijf het volgende (tade, ‘dit hier’) zoals het mij waar lijkt te zijn. De logoi van de Grieken zijn immers uiteenlopend en lachwekkend…”. Bij Heraclitus is echter de naamaanduiding door de overlevering weggevallen. Daarom is die in de onderstaande bezorging alsnog toegevoegd. Als er in een dergelijke aanhef van het begrip logos wordt gesproken, wordt daarmee dus bedoeld ‘dat wat wordt verteld’. De vertaling met het begrip “woord” lijkt dus in het geval van Heraclitus inderdaad adequaat te zijn.

Het woord is er werkelijk, letterlijk uit het Grieks “als zijnde”. Dat betekent in het Grieks ook: in waarheid. Waarheid is hier dus niet in de eerste plaats de waarheid van een uitspraak, die immers buiten de uitspraak zelf ligt, nee, het begrip waarheid beduidt hier het woord, de uitspraak zelf, en wel "als zijnde". Er is dus volgens Heraclitus sprake van waarheid en het zijnde. Het werkelijke woord is ook eeuwig. Het was altijd en zal altijd geldig zijn. Maar wat toen Heraclitus het woord nog niet had bedacht? Maar wat als het woord in het niets zal vergaan? Ook dan is er overeenkomstig het woord een eeuwige waarheid. Er zijn dus zaken die altijd blijven en nooit zullen veranderen. Maar de mensen begrijpen tot in de eeuwigheid de waarheid niet. Heraclitus lijkt dus zijn leer al tijdens zijn leven aan de mensen hebben voorgelegd, die de leer niet begrepen. Het lijkt erop dat hij op veel onbegrip is gestuit. Want waarom zou hij anders tot de slotsom komen dat de mensen zijn leer niet begrijpen, zowel voor zij hem horen als wanneer zij hem eenmaal gehoord hebben? Juist daarom zijn zij onervarenen en gedragen zij zich alsof zij sliepen.

Dit fragment is cruciaal voor het begrijpen van Over de natuur, en zal daarom bij de interpretatie van de andere fragmenten worden betrokken. Want er wordt in ieder geval gezegd dat er uitsluitend woorden en werken worden besproken, die ieder afzonderlijk volgens hun ware aard worden ontleed, terwijl er wordt aangetoond wat er allemaal aan deze zaken verbonden is. Heraclitus geeft aan zijn geschrift dus een wetenschappelijke status. De stand van zaken wordt weergegeven.

Het is opmerkelijk dat Heraclitus in het eerste fragment al een tegendeel toont, namelijk: zonder begrip (αξυνετοι)—verbindend (ξυνου). Bij wie ‘grip’ op de zaak heeft, is dat wat ‘begrepen’ wordt verbonden.

Aantekeningen bij fragment 2[bewerken]

De context waarin het fragment is overgeleverd[bewerken]

  • Hippolytus, Ref. IX, 9 (DK 22 B 50), citeert de eerste zin van het fragment in enigszins gewijzigde vorm. Zo vermeldt hij in plaats van "het woord horend", "naar de leer luisterend". Verder spreekt Hippolytus van "ermee instemmen en weten", terwijl Heraclitus waarschijnlijk in dit verband niet over "weten" sprak. De term "weten" is door Hippolytus of door de auteurs van zijn voorbeeldbronnen ingevoerd door een verkeerd begrip van een woord in de oorspronkelijke tekst. Want Hippolytus vermeldt: "en panta eidenai" (te weten dat alles één is), terwijl er volgens de reconstructie gelezen moet worden: "en panta einai", (alles is één). De versie van Hippolytus is als volgt: "Niet naar mij, maar naar de leer luisterend is het wijs ermee in te stemmen en te weten dat alles één is, zegt Heraclitus."

Aantekeningen bij fragment 3[bewerken]

De Griekse tekst[bewerken]

  • Οκοσων λογους ηκουσα, ουδεις αφικνειται ες τουτο, ωστε γινωσκειν οτι σοφον εστι παντων κεχωρισμενον.

De Nederlandse vertaling[bewerken]

  • Al wiens woorden ík ook gehoord heb, niet één komt zover als dit: namelijk te weten dat het wijze van alles onderscheiden is.

Bronnen[bewerken]

  • Stobaeus, Flor. I, 174 (DK 22 B 108).

De context waarin het fragment is overgeleverd[bewerken]

  • Stobaeus heeft boeken vol citaten nagelaten, in eerste instantie ten behoeve van zijn zoon. Er is een hoofdstuk dat een reeks citaten van Heraclitus bevat. Dit citaat stond aan het begin van de reeks. Dit zou erop kunnen wijzen dat het fragment vooraan in het boek van de Efeziër stond.

De authenticiteit van het fragment[bewerken]

Het fragment lijkt authentiek te zijn op grond van het Ionisch dialect en de specifieke therminologie die Heraclitus steeds gebruikt en ook hier weer terugkeert. In ieder geval wordt dit fragment door alle commentatoren als authentiek beschouwd. Het nadeel is wel dat het is overgeleverd door Stobaeus, die vele eeuwen na Heraclitus leefde, zodat er bij de overlevering wijzigingen in het fragment kunnen zijn aangebracht, terwijl bovendien de Ionische vorm later kan zijn aangebracht.

Commentaar[bewerken]

Het gaat hier niet om boeken van andere filosofen die de Efeziër gelezen heeft, maar juist om gewone uitspraken 'woorden' die hij van anderen heeft gehoord. Althans, dit volgt uit de tekst van het fragment.

De Efeziër lijkt het als een belangrijke ontdekking te hebben beschouwd dat het "wijze van alles onderscheiden is". Want waarom zou het anders vermeldenswaard zijn dat niemand zover gekomen is?

Wat "het wijze" is, wordt nog niet medegedeeld, maar door andere fragmenten, die later aan de orde komen, is er wel een beeld van te vormen. Het wijze is van alles onderscheiden. Dit houdt in dat het los staat van alles, terwijl dit alles wél onderling verbonden is en niet onderscheiden is van elkaar. Dit is mogelijk. Want elke zaak kan als afgezonderd van alles worden beschouwd en als met alles verbonden. Het wijze hoeft dus niet vanuit alle perspectieven van alles afgezonderd te zijn.

Het wijze is in enig opzicht van alles onderscheiden. Het springt eruit en heeft bijzondere kenmerken die alle andere zaken niet bezitten. Daarom is het ook van alles afgezonderd. Want al het andere heeft kenmerken die op elkaar lijken, omdat die er níet uitspringen, terwijl het wijze er wél uitspringt. Daarom is het bijzonder, afgezonderd en onderscheiden van alles.

Het verband met fragment 1[bewerken]

Als wij dit fragment met fragment 1 vergelijken, dan valt het op dat de uitspraak "het wijze is van alles onderscheiden" een onderdeel is van het woord, van de theorie, en dat de uitspraak ook waar is en eeuwig geldig. De uitspraak is waar, omdat zij er in waarheid en werkelijkheid is. Bovendien beduidt zij ook waarheid. Uit het algemene commentaar blijkt immers dat er aan de uitspraak een zinnige uitleg is te geven. Bovendien is de uitspraak eeuwig geldig. Dit zou kunnen betekenen dat "het wijze" er altijd was, nu is en tot in alle eeuwigheid zal zijn. Maar de mensen zullen de uitspraak niet begrijpen, want zij hebben er geen ervaring mee.

Ook hier is sprake van 'werken'. Het eerste werk is 'het horen van andermans woorden'. Niet ver komen is ook een werk. Weliswaar bereikt men daardoor niet het hoogste. Maar toch bereikt men tenminste iets, zoals het uitspreken van woorden die de Efeziër heeft gehoord. De werken worden ook in deze uitspraak volgens hun ware aard ontleed. Er vindt dus een analyse plaats en de uitspraak is wetenschappelijk. Maar de mensen zal alles ontgaan.

Het verband met fragment 6[bewerken]

De uitspraak "het wijze is van alles onderscheiden" is voor allen verbindend, omdat ze voor allen gemeenschappelijk geldt. Men heeft zich erbij aan te sluiten, omdat de uitspraak waarheid is en door de waarheid te aanvaarden verwerft men wijsheid: door ervaring verkregen inzicht. Maar de mensen zijn nu juist onervarenen. Zij zonderen zich af van de uitspraak en houden vast aan andere uitspraken "die ik gehoord heb" en zij houden vol dat die uitspraken voortkomen uit een verstand dat alleen voor henzelf geldt.

Aantekeningen bij fragment 6[bewerken]

De Griekse tekst[bewerken]

  • Διο δει επεσθαι τωι <ξυνωι>. του λογου δ' εοντος ξυνου ζωουσιν οι πολλοι ως ιδιαν εχοντες φρονησιν.

De Nederlandse vertaling[bewerken]

  • Daarom is het nodig aan te sluiten bij het <verbindende>. Van het woord dat hier werkelijk verbindend is leven de velen, alsof zij particulier verstand bezitten.

Bronnen[bewerken]

  • Sextus Empiricus, adv. Math. VII 133 (DK 22 B 2).

De context waarin het fragment is overgeleverd[bewerken]

  • Sextus citeert het fragment, terwijl hij die aan de daaraan voorafgaande zin verbindt: “want daardoor laat de pronkredenaar zien dat wij volgens de goddelijke logos waaraan wij deelhebben alles doen en denken, weinig brengen wij daarvan in de praktijk, hij voert aan: daarom is het nodig aan te sluiten enzovoorts. Sextus geeft aldus deels een adequate interpretatie aan het fragment. Maar hij deelt ook iets nieuws mee: Heraclitus zou het woord goddelijk hebben genoemd. Dat zou dus kunnen betekenen dat het woord volgens Heraclitus een bijzonder vermogen had, misschien allesomvattend was en bescherming bood. (Zie ook: het fragment met betrekking tot de beschermende goden in de oven). Zoals uit zijn beschrijving blijkt had Sextus, die scepticus was, niet veel op met Heraclitus. Hij noemt hem “pronkredenaar”. Vervolgens plaatst Sextus na het gehele fragment geciteerd te hebben nog een opmerking: “Maar zo is het toch niet, echter wel een uitleg met betrekking tot de manier waarop alles wordt bestuurd. Daarom zou in zoverre als zijn melding voor ons gemeenschappelijk is, voor ons waarachtig zijn, maar wij zouden voor onszelf wat het particuliere betreft leugenachtig zijn.” Hier zien wij dus dat Sextus nog eens benadrukt het niet met de Ephesiër eens te zijn, terwijl hij een eigen invulling geeft aan het begrip “verbindend”, waarover in het fragment is gesproken. Het bestuur van de kosmos lijkt volgens Sextus voor allen verbindend (gemeenschappelijk) te zijn. Dit zou mogelijk een nadere invulling kunnen zijn die Heraclitus heeft gegeven. Tenslotte interpreteert Sextus de laatste zin van het fragment terwijl hij gebruik maakt van zijn eigen terminologie. Hij gebruikt namelijk de begrippen ‘gemeenschappelijk’, ‘waarachtig’ en ‘leugenachtig’, die niet in het fragment voorkomen. Mogelijk heeft Heraclitus deze termen zelf gebruikt, maar dat is verre van zeker.

De authenticiteit van het fragment[bewerken]

Hoewel het fragment algemeen als authentiek wordt beschouwd, is de authenticiteit ervan minder zeker dan het eerste fragment, omdat het Ionisch dialect niet en de specifieke terminologie van Heraclitus minder sterk naar voren komt. Het fragment lijkt echter qua vorm sterk op het eerste fragment, omdat er in allebei de fragmenten sprake is van de zinsnede "van het woord dat werkelijk is". Daarom lijkt het tweede fragment toch authentiek te zijn. Maar de hier geconstateerde herhaling kan ook zijn aangebracht door latere auteurs. In ieder geval lijkt Heraclitus het woord toch wel "verbindend" te hebben genoemd, omdat het een specifieke term is, die ook in de andere fragmenten terugkomt.

Sommigen beschouwen de eerste zin van het fragment niet als authentiek en laten deze in de bezorging weg, terwijl zij de tweede zin wel als authentiek beschouwen. Maar omdat niet met absolute zekerheid is vast te stellen wat wel en niet authentiek is, is het voor de volledigheid wenselijk alles weer te geven.

De inhoudelijke kant van het fragment geeft er aanleiding toe dat het toch wel authentiek is, omdat Heraclitus het werkelijke voor allen gemeenschappelijke woord plaatst tegenover het particuliere verstand van de mensen. Wij treffen hier dus een tegenstelling aan. En het is nu juist kenmerkend voor de teksten van de Efeziër dat er tegenstellingen in kunnen worden aangetroffen.

Wat ook sterk pleit vóór de authenticiteit is dat Sextus het fragment citeert ná het eerste fragment, dat toch wel in hoge mate authentiek lijkt te zijn. Daarbij zegt Sextus letterlijk dat Heraclitus het fragment zelf heeft aangevoerd en dus de tekst zelf lijkt te hebben geschreven. Ondanks dat citeert Sextus ook enkele fragmenten die niet als autheniek worden beschouwd.

Commentaar[bewerken]

Hierboven is al aangestipt dat wij in het fragment een tegenstelling aantreffen. Het werkelijke en verbindende woord wordt immers geplaatst tegenover het particuliere verstand van de mensen. Het is daarmee nog niet gezegd dat dit particuliere verstand ook slechts leugens vormt.

Het fragment heeft ook duidelijk een ethische kant, omdat er wordt gezegd dat het nodig is zich aan te sluiten bij het verbindende. Hier is dus sprake van een gebod. De tekst legt ook in ethische zin de nadruk op intellectuele competenties, omdat het nodig wordt geacht zich aan te sluiten bij het woord, bij de theorie. Wittgenstein stelt dat ethische uitspraken, zoals geboden, onzinnig zijn, omdat een gebod slechts aangeeft hoe wij moeten handelen, terwijl het de stand van zaken niet zou beduiden. Daar kan men tegen inbrengen dat een ethische uitspraak die ook een gebod is, de voorstelling beduidt van iets dat verricht moet worden om een bepaald doel te bereiken, en dus een stand van zaken beduidt.

Met de term het verbindende lijkt de Efeziër het voor allen gemeenschappelijke te bedoelen. Allen hebben te maken met het gemeenschappelijke woord en zijn er dus mee verbonden. Omdat allen ermee te maken hebben is het woord gemeenschappelijk. Want het is met allen verbonden. Allen hebben dus een gemeenschappelijk kenmerk, namelijk dat het woord met elk mens verbonden is. Dat elk mens een gemeenschappelijk kenmerk bezit, betekent dat er voor allen iets gemeenschappelijk is, namelijk het woord van Heraclitus, de theorie. De mensen zijn verbonden met het woord. Dat houdt in dat zij zich naast het woord bevinden. De mensen en het woord zijn zodoende aaneengeschakeld, verbonden.

Maar ondanks het feit dat de mensen zeer nauw met de theorie van de Efeziër verbonden zijn, zijn zij er tevens ook van verwijderd en houden zij vast aan hun eigen overtuigingen, die immers van de theorie van de Efeziër verwijderd zijn. Voor de mensen geldt dat zij particulier verstand hebben. Maar dit is slechts schijn. In wezen is het volgens de Efeziër geen verstand in eigenlijke zin. Want slechts wie zich aansluit bij de ware theorie kán verstand hebben. Verstand bezitten is het vermogen hebben om te kunnen denken en begrijpen. De mensen denken wel, maar zij denken niet aan de ware theorie. De mensen begrijpen wel, maar ze begrijpen de ware theorie niet. Begrijpen sluit in: de theorie 'vastgrijpen', met bewustzijn en besef insluiten. En juist dat is het wat de mensen niet doen. Daarom bezitten zij geen verstand in eigenlijke zin. Want verstand bezitten betekent, hier gedefinieerd, aan het ware denken en het ware begrijpen. En er is sprake van een ware theorie en van valse theorieën, omdat de ware theorie de stand van zaken beduidt en als taalspel in het middelpunt wordt geplaatst. De ware theorie wordt dan voorgesteld als de waarheid beduidend, de valse theorie wordt dan voorgesteld als de waarheid niet beduidend. Waarheid beduiden wil zeggen: ermee verbonden zijn, richting de waarheid 'wijzen', waarheid niet beduiden wil zeggen: van de waarheid afgezonderd zijn, niet richting de waarheid wijzen.

Het verband met fragment 1[bewerken]

In het eerste fragment was sprake van 'woorden en werken'. Er werd gesteld dat slechts woorden en werken naar hun ware aard ontleed zouden worden. In het tweede fragment gaat het duidelijk om werken. In de eerste plaats is het nodig zich aan te sluiten bij het verbindende, dat is het eerste werk. In de tweede plaats leven de mensen alsof zij particulier verstand bezitten, en dat is het tweede werk.

Het woord is voorts werkelijk en verbindend, maar volgens het eerste fragment ook eeuwig. De mensen zullen verder ook het tweede fragment niet begrijpen. Dit zal ook wel zo zijn, omdat het bondig geformuleerd is en de mensen niet direct zullen vatten waarom het nodig is zich aan te sluiten bij het verbindende, terwijl zij ook niet dirict zullen vatten wat de tekst verder behelst.

Alles vindt volgens het eerste fragment plaats volgens de theorie. De theorie is dus allesomvattend. Het tweede fragment is een klein onderdeel van deze theorie, die samen met de andere uitspraken van de Efeziër de algehele en allesovattende theorie uitmaakt.

De mensen zijn verder onervarenen. Want zij hebben er geen weet van dat het nodig is de voor allen gemeenschappelijke theorie te volgen. Ook weten zij niet dat in wezen het verstand aan hen ontbreekt. En toch streven en werken zij, maar zij streven niet het juiste werk na.

Hierboven is al vermeld dat in het tweede fragment sprake is van twee werken. De Efeziër heeft deze werken volgens hun ware aard ontleed. Het is een werk de gemeenschappelijke theorie te volgen. Deze uitspraak is ethisch en ook volgens de Efeziër waar, omdat in de uitspraak een werk volgens zijn ware aard is ontleed. Daarmee wordt dan gelijk getoond wat het werk inhoudelijk bevat. Maar de mensen zal alles ontgaan. Juist omdat zij afgescheiden zijn van de theorie en deze niet kunnen bereiken.

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.