Heraclitus over de natuur/De strijd, het zich afzonderende, het sturende en de rechtvaardigheid
Uit de drie inleidende hoofdstukken over de leer van Heraclitus, is gebleken hoe zeer hij aandacht besteedde aan de kenleer, terwijl hij in de vorm van leerstellingen richtlijnen formuleerde, aan de hand waarvan de onderzoeker zijn werk kan doen. Daarbij liet hij zien dat zijn tijdgenoten in het algemeen en de beroemde wijzen die zijn voorgangers waren in het bijzonder, niet in staat waren tot adequaat onderzoek. Zij richtten zich immers op het particuliere en waren leugenachtig, in plaats van zich te richten op het ware en universele. De wijze doet dat echter wel en legt zich toe op de menselijke wijsheid, hoewel er ook sprake is van goddelijke wijsheid, die voor de mensen onbereikbaar is. Zodoende is getoond hoe de onderzoeker moet handelen en hoe hij niet moet handelen.
Na deze inleidende beschouwingen, kan de kern van de leer worden getoond. Als uitgangspunt wordt het fragment genomen waarin Heraclitus zegt woorden en werken volgens hun (ware) aard te analyseren. Dit vormt dus tegelijk Heraclitus’ vraagstelling. Vandaar de titel van dit boek: Heraclitus over de natuur. Deze titel betekent dus dat er in het onderhavige boek vanuit wordt gegaan dat Heraclitus spreekt over de ware natuur van elke afzonderlijke zaak. Deze zaken kunnen dan vervolgens weer onderverdeeld worden in woorden en werken.
Hierbij moet rekening gehouden worden met het feit dat een interpretator van de verhandeling van de Efeziër constateerde dat de verhandeling over de staat (de polis) handelde en dat het gedeelte over de natuur slechts als illustratie diende.[1] Deze mededeling is van belang, omdat deze interpretator nog de beschikking had over de volledige verhandeling van Heraclitus en dus in principe beter dan wij in staat was inzicht te verwerven in de achterliggende theorie daarvan. Want wij hebben slechts fragmenten tot onze beschikking. Niettemin zal de Efeziër ook in dit verband gesproken hebben over de ware aard of de natuurlijke toestand van de staat, zodat bevestigd wordt dat de titel Heraclitus over de natuur de juiste is.
Laten wij er voorlopig van uitgaan dat de Efeziër de staat voorstelde als een fraai en goed geordend geheel (kosmos / kosmische ordening) en als een rechtvaardig bestel waarin goden en mensen werkzaam zijn. In dat geval omvat de staat dus meer dan alleen een polis in de vorm van een stadsstaat; de staat omvat de gehele wereld.
Heraclitus presenteert de ontstaansgeschiedenis van deze staat, waarin goden en mensen worden geboren en geeft aldus ook een theogonie, ofwel een beschrijving over de geboorte van de goden. Zij worden namelijk, evenals de mensen die onder te verdelen zijn in slaven en vrije mensen, geboren uit Polemos (oorlog), die dus hun vader is en hen binnen het staatsbestel regeert. Polemos krijgt dus ook de titel van koning (42). De staat wordt bestuurt met behulp van donder en bliksem als attributen (43). Mensen die sterven in de strijd staan aan de zijde van deze gemeenschappelijke vader (44) en worden daardoor geëerd en beloond (44 en 45). Zij hebben immers, in tegenstelling tot degenen die sterven door zieken, een meer zuivere ziel (46). Het gehele bestaan, dat gekenmerkt wordt door strijd, is voor de god rechtvaardig, maar voor de mensen soms onrechtvaardig (47). De god is daarin redelijk. Want oorlog en twist is rechtvaardig, behoorlijk en noodzakelijk en verbindt allen (48). Deze rechtvaardigheid zou echter voor de mensen niet bekend zijn, als er niet ook onrecht bestond (49), die voor de mensen, anders dan voor de god, bestaat. Een voorbeeld van onrechtvaardigheid was de daad van Homerus, die erom smeekte dat de noodzakelijke strijd uit goden en mensen mocht verdwijnen (51). Hij zou daarom bestraft moeten worden (50). Er is echter niet alleen sprake van strijd in eigenlijke zin, maar ook van strijdige dingen die goed bij elkaar afsteken, van elkaar verwijderd zijn en de schoonste harmonie vormen (52). Deze dingen vormen hechte verbindingen en eenheden uit een veelheid (53). Dit alles vormt een harmonie die weliswaar niet voor de zintuigen toegankelijk is (54), maar wel degelijk een samenvoeging uitmaakt waarvan de mensen geen weet hebben (55). Deze samenvoeging uit wat van elkaar verwijderd is komt overeen met een onordelijke hoop dingen die zomaar en zonder ordelijk plan zijn uitgestort (56).
Fragmenten hierover
[bewerken]42. Oorlog is van alles de vader, maar ook van alles de koning, en die hier heeft hij goden laten zijn, maar die daar mensen, die heeft hij tot slaven gemaakt, maar deze tot vrijen.
43. Bij dit alles hier is bliksem en donder sturende.
44. Want op het slagveld gevallenen worden door goden en mensen geëerd.
45. Want groter doodslot verkrijgt groter aandeel.
46. De zielen van op het slagveld gevallenen zijn zuiverder dan die van hen die sterven door ziekten.
47. Voor de god is alles schoon en goed en rechtvaardig, maar voor de mensen is het ene onrechtvaardig, echter het andere rechtvaardig.
48. Maar het is nodig te weten dat de oorlog werkelijk verbindend is, en recht twist, en dat alles geschiedt volgens twist en noodzaak.
49. De naam van Dikè zou niet bekend zijn, als dat er niet zou zijn.
50. Homerus zou het verdienen van de wedstrijden verdreven en afgeranseld te worden en Archilochus evenzo.
51. Het ontgaat Homerus, wensend “dat twist uit goden en mensen moge verdwijnen”, dat alles van de fraaie ordening dan te gronde zou gaan, uit strijd heeft het de geboorte.
51a. Bij Heraclitus is ‘de natuur van het werkelijke volgens twist’ samengeteld, in zijn uitspraak herinnert hij aan Homerus, die de vernietiging van de wereld naar zijn mening placht te wensen.
52. Volgens Heraclitus is het strijdige het samenkomende en uit het zich afzonderende komt de schoonste harmonie en alles ontstaat volgens twist.
53. Verbindingen: gehelen en geen gehelen, samenkomend zich afzonderend, samenklinkend een wanklank, uit alles één en uit één alles.
53a. Want zich afzonderend is het eeuwig samenkomend.
54. Want onzichtbare harmonie is sterker dan zichtbare.
55. Zij begrijpen niet hoe het zich afzonderende met zichzelf instemt: weerkerende fraaie ordening, zoals bij de boog en ook bij een lier.
56. Wat lukraak is uitgestort: de schoonste fraaie ordening.
Inhoud van dit hoofdstuk
[bewerken]- De verwekkende oorlog
- Het goddelijke attribuut
- De verdiensten van de gesneuvelden
- Het loon voor de gesneuvelden
- De zuivere ziel
Noot
[bewerken]- ↑ Diogenes Laërtius, IX, 15: τῶν δὲ γραμματικῶν Διόδοτος, ὃς οὔ φησι περὶ φύσεως εἶναι τὸ σύγγραμμα ἀλλὰ περὶ πολιτείας, τὰ δὲ περὶ φύσεως ἐν παραδείγματος εἴδει κεῖσθαι. “Maar van de grammatici is er Diodotus, die zegt dat de verhandeling niet over de natuur handelt maar over de staat, maar dat verder hetgeen wat over de natuur handelt als voorbeeld dient.