Zweeds/Les 3
Zweeds/Les 3 - Veelgebruikte werkwoorden
ha (har) = hebben
göra (gör) = maken, doen
se (ser) = zien
gå (går) = gaan, lopen
äta (äter) = eten
veta (vet) = weten
Veel van deze werkwoorden zijn onregelmatig. Daarom staat tussen haakjes de tegenwoordige tijd van deze werkwoorden.
Zweeds/Les 3 - Voorzetsels
på = op
framför = voor
bakom = achter
bredvid = naast
mellan = tussen
Zweeds/Les 3 - Getallen t/m 100
22 = tjugotvå
23 = tjugotre
...
30 = trettio
31 = trettioett
32 = trettiotvå
...
40 = fyrtio
50 = femtio
60 = sextio
70 = sjuttio
80 = åttio
90 = nittio
100 = hundra
De o aan het eind wordt in de spreektaal vaak niet uitgesproken, trettio wordt dan uitgesproken als tretti, femtio als femti, sextiotre als sextitre, enzovoort. De y in fyrtio wordt vaak uitgesproken als ö: förtio.
Zweeds/Les 3 - Kleuren
oranje = orange
geel = gul
groen = grön
blauw = blå
roze = rosa
paars = lila
zwart = svart
grijs = grå
wit = vit
bruin = brunZweeds/Les 3 - De persoonlijke voornaamwoorden als lijdend voorwerp
dig = jou
honom = hem
henne = haar
oss = ons
er = jullie
dem = henZweeds/Les 3 - Familieleden
pappa, far = papa, vader, pa
bror = broer
syster = zus
mormor = oma (moeder van moeder)
farmor = oma (moeder van vader)
morfar = opa (vader van moeder)
farfar = opa (vader van vader)
kusin = neef, nicht
morbror = oom (broer van moeder)
farbror = oom (broer van vader)
moster = tante (zus van moeder)
faster = tante (zus van vader)