Onderwijstechnoloog/Profiel

Uit Wikibooks

Werk in uitvoering.
Aan dit artikel wordt voorlopig nog gewerkt. Gelieve het niet te bewerken totdat dit sjabloon is weggehaald.

Doelgroep[bewerken]

Jongeren[bewerken]

Jongeren en ICT lijken een onafscheidelijk duo. Jongeren worden vaak aangesproken als de “digitale generatie”. Maar voor wat gebruikt de gemiddelde jongere de informatie- en communicatietechnologieën?

Onder ICT kunnen we verschillende zaken verstaan, namelijk GSM, internet, games, sociale software en dergelijke meer. We kunnen stellen dat binnen de leeftijdsgroep van twaalf tot 14 jaar, 96% gebruik maakt van het internet. Internet wordt voornamelijk gebruikt om informatie op te zoeken en voor sociale doeleinden, zoals profielsites. Leraren in opleiding echter gebruiken internet voornamelijk voor het spelen van games, chatten met vrienden, downloaden van muziek,… Hierbinnen blijken MSN en Windows Live belangrijke instrumenten te zijn om te chatten. Tevens worden sites als You Tube en Flickr ook veelvuldig gebruikt.

Anderzijds zien we ook een duidelijk gebruik van de GSM. De GSM wordt hierbij voornamelijk gebruikt om te bellen, sms’en, spelen van spelletjes, maken van foto’s en video’s en muziek beluisteren. Ook kunnen we gamen onderscheiden als een vorm van ICT- gebruik. Hierbij halen studenten en jongeren voornamelijk de sociale component aan als zijnde een belangrijke reden voor het gebruik van games. Zowel actie, sport, race, rollenspellen en strategische games blijken veelvuldig gespeeld te worden.

Het gaat hier om alle vormen van pesterijen waarbij ICT gebruikt wordt zoals gsm of internet. Voorbeelden zijn e-mails met genante filmpjes, iemand opzettelijk een virus bezorgen, virtuele uitsluiting (een hele groep die 1 persoon blokkeert op de chat), foto’s bewerken van iemand en rondsturen op het internet, pestsms’jes, een site/facebookpagina oprichten tegen iemand, …

Cyberpesten gebeurt vaak anoniem waardoor de daders zich veiliger en onherkenbaar voelen. Deze vormen van pesten komen vaak harder en directer aan dan de ‘traditionele’ vormen van pesten omdat de daders minder terughoudend zijn. Het directe contact tussen beiden is er niet en hierdoor verschuiven de grenzen en gaat men verder. Het slachtoffer voelt zich onveiliger bij deze methode van pesten want het volgt hem tot thuis, het pesten op de school wordt gewoon verdergezet. Het slachtoffer heeft vaak het gevoel dat er veel meer mensen op de hoogte van zijn door het internet en het is vaker onomkeerbaar (vb: foto’s die circuleren op het internet kun je niet meer terughalen).

Al de mensen die betrokken zijn bij het pesten (daders, slachtoffers en toeschouwers) zijn hier meestal gesloten over. Toch komt dit veel voor. Uit onderzoek blijkt dat 1 op 5 meedoet aan cyberpesten en 1 op 6 wordt er het slachtoffer van. Leerkrachten hebben in hun rol als opvoeder de taak om hier aan te werken, zowel preventief als wanneer het gebeurd is. In dit laatste geval moet zowel met de dader als het slachtoffer gewerkt worden.

PREVENTIEF:

  • Bespreek het probleem van cyberpesten in de les. Laat de leerlingen hierover nadenken en onderling discussiëren wat wel en niet kan. Hou het niet alleen bij wat wettelijk strafbaar is maar bespreek ook de gevolgen voor henzelf en hun ouders.
  • Maak leerlingen verantwoordelijk voor hun daden en help ze de consequenties van hun gedrag te begrijpen. Leer ze in te leven in de ander: jij vindt dit misschien wel grappig, maar zou degene waar het over gaat hier mee kunnen lachen?
  • Leer leerlingen eenvoudige regels aan voor veilig gebruik. Bv: stuur geen sms’jes wanneer je kwaad bent, denk twee keer na voor je een e-mail verstuurt, geef geen paswoorden door, zet niet zomaar gevoelige informatie online, …
  • Sensibiliseer de leerlingen en zet ze steeds aan tot het melden wanneer ze gevallen van cyberpesten tegenkomen.

WANNEER HET TOCH VOORKOMT

SLACHTOFFER:

  • Laat de leerling niet reageren op de haatmails of sms’jes. Wanneer er geen reactie komt, is het voor de daders al veel minder leuk. Laat de jongere wel de bewijzen bijhouden (print zo veel mogelijk af, screenshots, …) en probeer of je het pesten niet op een technische wijze kunt stoppen. Bv door de zender te blokkeren of de administrators van de chatroom op de hoogte te stellen. Die kunnen de pesters verwijderen.
  • Stel het slachtoffer gerust, zorg dat hij beseft dat het niet zijn schuld is en hij mag het niet persoonlijk opvatten. Beloof echter geen snelle oplossing! Wanneer dit niet lukt, verliest de jongere zijn vertrouwen in je en het verlies van de hoop komt nog pijnlijker aan.
  • Bespreek het pesten: gebeurt het regelmatig, hoe ernstig is het, …? (Bij ernstige gevallen zoals bedreigingen kun je de politie (Federal Computer Crime Unit of FCCU) inschakelen. Die kunnen helpen om de anonieme dader te traceren.)

ONBEKENDE DADER:

  • Help het slachtoffer via de bovenstaande informatie. Stel jezelf zeker niet machteloos op.
  • Verder kan je als leerkracht vooral rond algemene zaken werken zoals:
  • Zorg dat er een positief klas- en schoolklimaat is. In een sfeer die vertrouwen en degelijkheid uitstraalt, zal het probleem sneller gemeld worden. Zorg ook voor een laagdrempelig meldpunt met genoeg kennis van zaken op school waar de leerlingen terecht kunnen met vragen, problemen en klachten over dit thema.
  • Spendeer aandacht aan de omgang van de leerlingen binnen de klas. Zo kun je signalen opvangen wanneer er iets verkeerd zit. Bespreek dit dan ook!
  • Maak afspraken over gsm- en computergebruik tijdens de lesuren. Zorg dat er bij elke schoolcomputer een logboek ligt dat elke gebruiker invult. Zo weet je op elk moment wie achter welke computer zit. Cyberpesten gebeurt soms van op school.

BEKENDE DADER:

  • Wanneer je het pesten met de dader bespreekt, moet je hem duidelijk maken dat dit gedrag niet door de beugel kan. Vraag hem van dadelijk op te houden met zijn gedrag, zo veel mogelijk online te verwijderen en probeer ook zicht te krijgen op de beweegredenen (Waarom doet hij dit?).
  • Speel in op het verantwoordelijkheidsgevoel en het inlevingsvermogen van de jongere. Vele jongeren zijn hier gevoelig voor. Wanneer je ze vraagt hoe ze zouden reageren wanneer het hen overkomt, beseffen ze meestal dat het pesten niet kan. Jammer genoeg is dit niet altijd het geval. Sommigen blijven de feiten minimaliseren, maar vaak hebben zijzelf dan ook problemen waar aan gewerkt moet worden. Eens die verbeteren, verbetert het pestgedrag meestal ook.
  • Praat erover in de klas wanneer er andere leerlingen bij betrokken zijn. Maar wees voorzichtig, kies voor veilige gespreksvormen en zorg ervoor dat de dader de klas niet naar zijn hand trekt.
  • In zware gevallen moeten de ouders van de daders op de hoogte gesteld worden zodat ze mee rond de problematiek kunnen werken.

Bronnen

Digitale kloof[bewerken]

We leven vandaag in een kennismaatschappij waar nieuwe media ons dagelijkse leven beheersen. Het kunnen omgaan met informatie- en communicatietechnologieën (kortweg ICT) wordt steeds belangrijker in de huidige samenleving. ICT wordt in toenemende mate meer en meer geïntegreerd in zowat alle maatschappelijke sectoren. We worden voortdurend doorverwezen naar websites, e-maildiensten en online dienstverlening. Het kunnen omgaan met ICT wordt ook belangrijker in velden als onderwijs of tewerkstelling. Het niet bezitten of niet adequaat kunnen gebruiken van ICT gaat daarom vaak gepaard met mechanismen van sociale uitsluiting. Deze uitsluiting wordt ook aangeduid met het begrip digitale kloof, kortom het verschil tussen mensen die in staat zijn gebruik te maken van nieuwe media en zij die dat niet zijn.

De digitale kloof is een sociaal-cultureel fenomeen waarin 2 graden dienen erkend te worden.

1) De digitale kloof van de eerste graad betreft de toegang tot multimedia. Met andere woorden het materiële bezit van en/of democratische toegang tot een computer, softwaretoepassingen en internet. Deze digitale kloof wordt de laatste jaren kleiner in België. Dit bewijzen cijfers die Minister van Quickenborne bekendmaakte. De belangrijkste conclusies van deze enquête zijn dat 71 % van de huishoudens een computer heeft en dat 67% toegang heeft tot het internet. Dit is een positieve vooruitgang, in 2006 beschikte slechts 57% van de huishoudens over een computer, maar toch blijft België in de Europese context maar een middelmaat. Niettegenstaande de positieve vorderingen die op dit gebied reeds zijn gemaakt, hebben kansarmen op dit vlak nog steeds nood aan speciale aandacht. Het hebben van of toegang tot een PC is voor hen niet vanzelfsprekend. De digitale kloof van de eerste graad is misschien kleiner geworden, maar gaat wel steeds dieper. Dit laatste mede door het feit dat meer aspecten in onze maatschappij gedigitaliseerd worden.

2) De tweede digitale kloof omvat de mogelijkheden om te kunnen 'omgaan' met multimedia, zowel op het cognitieve als sociaal-culturele vlak. Wat is nu kunnen omgaan met multimedia? Ten eerste omvat dit knoppenkennis of instrumentele vaardigheden. Daarnaast is er ook nood aan structurele vaardigheden of informatievaardigheden, meer bepaald het omgaan met (online) informatie (zoeken, selecteren, begrijpen, evalueren en verwerken). Als laatste zijn er nog strategische vaardigheden die het mogelijk maken om de informatie op een proactieve manier te implementeren in het eigen leven.

Naast de gekende kansengroepen behoren jongeren ook tot deze digitale kloof. Ze zijn als de beste in chatten, in het aanmaken van profielen op sociale netwerkstie maar vaak hebben ze te weinig kennis over Officeprogramma's.

Digital natives en digital immigrants[bewerken]

De termen "digital natives" en "digital immigrants" werd voor het eerst gebruikt door Marc Prensky in 2001, om te duiden op het verschil tussen de leerlingen die op dat moment de educatieve instanties binnen kwamen en nooit een levenswereld zonder ICT hadden gehad en het reeds aanwezige onderwijzend personeel dat vaak nog vastzat in oude onderwijsmethodes en de gebruiken van ICT moest aanleren en het vaak moeilijk vond om zich helemaal aan te passen (zoals immigranten in een vreemde cultuur).

In bredere context kunnen we de termen gebruiken om het verschil te beschrijven tussen leerlingen die 'van nature' sterk zijn in ICT-gerelateerde activiteiten en leerlingen die hiermee, door socio-economische omstandigheden of gebrek aan persoonlijke interesse, nog niet veel gebruik van hebben gemaakt. Wanneer we ICT willen inzetten in het onderwijs zal het belangrijk zijn met beide groepen rekening te houden.

Ontwikkelingslanden[bewerken]

De digitale kloof tussen de eerste en de derde wereld wordt almaar groter.
 
Typemachines leiden in westerse landen een kwijnend bestaan. Andere delen van de wereld zijn nog lang niet zover. Toegang tot internet is in het westen niets bijzonders. Ook dat is niet overal in de wereld het geval. De digitale kloof tussen Noord en Zuid is groot en lijkt alleen maar groter te worden.

Emancipatie is een belangrijke dimensie van ontwikkeling. Toegang tot ICT kan een impact hebben op het gevoel van emancipatie dat mensen hebben en op de mogelijkheid om actief te participeren in hun samenleving (zowel op sociaal als op politiek vlak).

ICT zou niet meer als iets aparts behandeld moeten worden maar als een sleutel en geïntegreerd onderdeel binnen de grote ontwikkelingsprogramma’s zoals gezondheidszorg, onderwijs,... ICT en media – onafhankelijke media wel te verstaan – dragen bij aan armoedebestrijding en aan het bevorderen van democratisering, mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting .

De toepassing van informatie- en communicatietechnologieën wordt in toenemende mate gezien als middel om het dagelijks leven van mensen in ontwikkelingslanden te verbeteren. Terreinen als onderwijs, gezondheidszorg en bestuur kunnen verbeteren wanneer men kan beschikken over snelle communicatiemiddelen en toegang tot nieuwe informatiebronnen.
Deze medaille heeft ook een andere kant. Sceptici menen dat een continent als Afrika niets heeft aan hypermoderne techniek, alleen al omdat de meeste mensen nog nooit een computer gezien hebben. Of dat een land als Bolivia niets heeft aan toetsenborden, aangezien het grootste deel van de bevolking analfabeet is. Dat een uurtje surfen op het net het verschil tussen arm en rijk voor velen daar ondraaglijk maakt. Iets genuanceerder: het inzetten van ICT in ontwikkelingslanden wordt gezien als een puur westers georiënteerde methode die de culturele eigenheid van ontwikkelingslanden negeert en bovendien voorbijgaat aan lokale sociale en economische problemen. 
Daarnaast menen de critici dat in ontwikkelingslanden alleen de elite in de steden van ICT kan profiteren en dat de kloof met het rurale achterland wordt vergroot. Door te investeren in ICT wordt volgens hen bovendien een nieuwe vorm van afhankelijkheid geschapen. Wanneer voor ieder technisch probleem een beroep moet worden gedaan op mensen in het westen, wordt immers weinig bijgedragen aan een gevoel van eigenwaarde en zelfstandigheid. Het onderliggende probleem is een groot gebrek aan geschoolde mensen en een gebrekkige technische infrastructuur.

De belangrijkste rol van ICT in onderwijs, is het aanpassen van educatiesystemen, de toegang tot pedagogische bronnen verhogen, het management van educatie verbeteren en het verbeteren van pedagogische technieken. ICT wordt gezien als een goed middel voor het verspreiden en beschikbaar maken van leerbronnen. Dit heeft vooral voordelen in rurale gebieden waar bronnen zoals boeken en bibliotheken schaars zijn en waar er ICT-infrastructuur aanwezig is. Maar, wanneer het gaat om ICT en educatie, is de topic rond de toegang tot ICT van groot belang. Rekening houdend met de hoge kost om toegang te krijgen tot internet en de onbetrouwbaarheid van elektriciteit kan het in veel ontwikkelingslanden zinvoller zijn om bibliotheken te bouwen dan om arme gemeenschappen te voorzien van computers en hen aan te sluiten op het internet. Een ander probleem in situaties waarbij ICT gebruikt zou worden voor educatie, is het feit dat veel beschikbare online informatie niet bruikbaar is voor lokale onderwijzers omdat het niet beschikbaar is in de lokale taal van de bevolking. Een belangrijke dimensie in het optimaliseren van de mogelijkheden die ICT zou kunnen bieden, is daarom de noodzaak om informatie beschikbaar te stellen in verschillende lokale talen.

Verschillende organisaties of individuen hebben al projecten op touw gezet om ICT te brengen naar diegenen die er nood aan hebben en voor wie het een educatieve kans kan betekenen.

Het internet kan leermogelijkheden bieden op plaatsen waar geen leerkrachten zijn om kinderen (die ondanks de verschillen in socioculturele achtergrond een intrinsieke leergierigheid bezitten) te onderwijzen. Sugata Mitra, de 'uitvinder' van 'the hole in the wall' (een computer met internet in een muur), stelt

« Teachers don't want to go where they are needed the most »

en bewijst (door middel van verschillende experimenten) dat door het ter beschikking stellen van een computer met internet, kinderen aan een snel tempo en op efficiënte wijze dingen kan bijleren. Sugata Mitra vertrekt van de veronderstelling dat "Children will learn to do what they want to learn to do". Als een kind interesse heeft, is het in staat te leren. Ook het groepsaspect van zijn whole-in-the-wall-experimenten blijken belangrijk te zijn in het leerproces. Kinderen leren elkaar, er is competitie tussen de kinderen,... Hij maakt ook gebruik van 'the method of the grandmother', die erin bestaat de kinderen door positieve feedback van een 'grootmoeder-figuur' te laten aanmoedigen en hen te stimuleren in hun leerproces.

Ouderen[bewerken]

Technologie is niet meer weg te denken uit ons dagelijks leven, maar dit is niet voor iedereen vanzelfsprekend. Vele jongeren verkeren in de veronderstelling dat ouderen niets afweten van computers en technologie omdat ze er niet mee opgegroeid zijn, maar een Nederlands onderzoek heeft dit weerlegd. Dit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) concludeerde dat bijna evenveel ouderen als jongeren actief waren op het internet. Weliswaar gebruikten deze twee leeftijdsgroepen de verschillende technologieën met andere doeleinden. Zo zullen ouderen meer mailen dan jongeren en hun gsm gebruiken om te bellen. Jongeren daarentegen gaan hun tijd meer besteden aan het surfen en het downloaden van muziek. Hun gsm gebruiken ze dan weer meer om te sms’en.

In België zien we een stijgend gebruik van ICT bij ouderen. Zo heeft 7 op de 10 ouderen een gsm, 45% van de 65 tot 75 jarigen heeft een computer en 42% ervan heeft een internetaansluiting. Van de 75 + beschikt 24% over een computer waarvan 18% met internetaansluiting. Weliswaar is er een verschil in het computergebruik tussen Belgische en Nederlandse ouderen. Zo wordt in België het internet het meest gebruikt om 1. te surfen of informatie op te zoeken, 2. te mailen, 3. contact te houden met familie en 4. contact met overheidsdiensten. Ouderen leren het vaakst met deze nieuwe elektronische apparaten omgaan via zelfstudie of een cursus.

Ondanks het groeiend aanbod van cursussen, een grotere nieuwsgierigheid en motivatie van ouderen is er nog altijd sprake van een digitale kloof. De kloof kan worden uitgediept aan de kant van de senioren. Zij kiezen namelijk nog altijd liever voor de traditionele manier van werken en beschikken natuurlijk ook over minder vaardigheden dan jongeren. Zo kan het Engels, dat voornamelijk gebruikt wordt in de ICT-wereld, voor moeilijkheden zorgen aangezien niet alle ouderen even goed thuis zijn in deze taal. Vaak haakt men bij gebrek aan kennis dan ook af wanneer het voor hen niet duidelijk is. Daarnaast kunnen ook fysieke en cognitieve beperkingen een rol spelen als valkuil bij het ICT-gebruik. Denk maar aan personen die slechtziend zijn, motorisch beperkt, ... . Nieuwe technologieën zijn vaak niet afgestemd op deze doelgroepen of men kent de mogelijke aanpassingen die er dan wel bestaan gewoonweg niet. Bovendien wees onderzoek uit dat ook de sociale klasse van de senioren een invloed heeft op het al dan niet bezitten van een computer. Verder werd opgemerkt dat er verschillen waren binnen leeftijdsgroepen en sekse. Tevens merkbaar, en niet geheel onverwacht, is dat ouderen nog steeds opteren voor 'face-to-face' sociaal contact. Het idee om met mensen te corresponderen via een 'scherm' is voor vele onbegrijpelijk. Ouderen hechten vaak nog veel waarde aan het zien van geliefden, familie en vrienden in de realiteit.

Ook heeft het stijgende ICT-gebruik bij ouderen een negatievere kant. Zo kan het voor een kloof zorgen tussen ouderen die nog te been zijn en geld hebben en ouderen die beide elementen ontberen. Ook de drempels spelen een belangrijke rol: omdat de nieuwe technologieën vaak duur en niet eenvoudig zijn, zullen deze veel aantrekkelijker zijn voor ouderen met een betere opleiding en een betere economische status.

Maar daarnaast biedt ICT ongetwijfeld voordelen voor het verhogen van de levenskwaliteit van ouderen. Zo kan het voor geïsoleerde ouderen een oplossing bieden bij het onderhouden van contact met de buitenwereld. Hierbij niet alleen denkend aan relaties met vrienden en familie maar ook met andere aspecten van de samenleving: de politiek, muziek, het 'Nieuws',... . Naast de televisie kan dus ook het internet ervoor zorgen dat ouderen 'up-to-date' blijven met wat er zich afspeelt over de hele wereld. Daarnaast kan ICT het levenslang & levensbreed leren verder blijven stimuleren op latere leeftijd. Zo kan men bijvoorbeeld lid worden van talrijke discussieplatforms waarop men gesprekken voert over diverse thema's. Op deze wijze blijven ouderen zich bezig houden met de actualiteit en blijven ze nieuwe contacten maken en deze tevens onderhouden. De reeds bestaande contacten worden eveneens gekoesterd en dit is nodig wanneer we kijken naar recente fenomenen. Denk maar aan zonen of dochters dat naar een ver land verhuizen, kleinkinderen die een jaar in het buitenland studeren, ... hierbij biedt ICT dus de ideale mogelijkheid om zulke verre afstandsrelaties in stand te houden.

De bevolking begint meer en meer te vergrijzen en dit heeft een grote invloed op onze maatschappij. Het ontstaan van de computer heeft ook zijn stempel gedrukt op onze maatschappij. Men kan deze technologie dan ook toepassen om de nadelen van de vergrijzing op te vangen. Door dit besef is er meer aandacht gekomen voor ICT en senioren. Er zijn dan ook verschillende initiatieven ondernomen. Zo bestaat er bijvoorbeeld een site speciaal ontwikkeld voor ouderen. Deze vergemakkelijkt de omgang van ouderen met de PC. Hij is duidelijk gericht op ouderen. Er is bijv. de mogelijkheid om het lettertype te vergroten, hulp te krijgen bij PC gebruik, ... Wanneer ouderen leren omgaan met de PC zou dit o.a. de vereenzaming tegen kunnen gaan en kunnen ze nog actief bijdragen tot de maatschappij, enz. Gebruik van internet maakt ouderen minder afhankelijk. Zo kunnen minder mobiele mensen hun bankzaken nog regelen via het internet.

Uit de onderstaande toepassingen is het nogmaals duidelijk dat ICT veel te bieden heeft aan de noden en behoeften van ouderen uit de 21ste eeuw.

Ehealth is een openbare instelling die instaat voor een veilige overdracht van elektronische informatie tussen alle actoren van de gezondheidszorg. Door de vergrijzing zijn er steeds meer ouderen met gezondheidsproblemen en stijgt het aantal chronische ziekten waardoor en steeds minder arbeiders zijn. Ehealth zorgt voor een betaalbare kwalitatieve zorg.

Domotica of woonhuisautomatisering, is een verzamelnaam voor huishoudelijke elektronische toepassingen. Door dit te integreren in een woning kunnen ouderen een betere kwaliteit hebben van wonen. Bv. teledienstverlening waardoor ouderen hun boodschappenlijst kunnen doorgeven of een noodoproepsysteem. Dit systeem bestaat uit een drukknop die zich in een vertrek kan situeren of aan de arm of pols. Door te drukken komt er een spreek/luisterverbinding tot stand met permanentiecentrale.

Telecare is ook een mooi voorbeeld van zorg-domotica voor ouderen.

Wanneer we kijken naar de bevolkingsvooruitzichten, kunnen we niet anders dan toegeven dat de zorg om ouderen een belangrijk aandachtspunt zal worden. Zo melden prognoses dat de bevolking van 80 jaar en ouder tegen 2060 zal zijn toegenomen met 800.000 personen (Pelfrene, 2009). Het aanzienlijk toenemen van deze doelgroep en de hierbij gepaarde steeds oudere leeftijden, legt een extra druk op de schouders van onze zorgsector. Telecare geeft aan dat deze zorg vaak niet optimaal is doordat deze versnipperd is en tevens inefficiënt door gebrek aan samenwerking en afstemming tussen de verschillende actoren (dokter, instellingen, verplegers,...) betrokken bij dit proces. Door gebruik te maken van geïntegreerde vaste en mobiele ICT-toepassingen wil Telecare de communicatie en informatie-overdracht tussen de vele verschillende behandelaars verbeteren om aldus op deze wijze 'zorg op maat' aan te bieden.

Voor meer informatie omtrent dit project: http://www.freeband.nl/kennisimpuls/projecten/telecare/infoTelecare.html

U3A staat voor de virtuele ‘University of the Third Age’. Dit is een zelf- hulporganisatie voor mensen die zich niet meer voltijds op de arbeidsmarkt bevinden. Ze biedt educatieve en creatieve mogelijkheden waarmee de deelnemers hun vrije tijd kunnen vullen. Deze deelnemers zijn personen die zich in de ‘The Third Age’ bevinden. Deze komt na ‘The Second Age’ waarbij voltijds werken en de ouderlijke verantwoordelijkheid centraal staan.

De organisatie is voortgekomen uit de Franse ‘Université du Troisième Age’ die werd opgericht in 1972 te Toulouse. Het grote verschil is dat men bij U3A kan spreken van ‘self-made’. Het is namelijk zo dat de Franse versie zich vestigde rond een bestaande universiteit en hier een contract mee aanging voor het gebruik van faciliteiten. De oprichters van U3A wilden niet zo aan de slag gaan omdat het doel was de ‘educatie’ dichter bij de ouderen wilden brengen. Hieruit het idee om lokale ‘self-made’ U3A’s op te richten waarvan het lesaanbod zo breed mogelijk moest zijn en door de ‘studenten’ zelf in stand gehouden wordt. ‘The teachers learn and the learners teach’.

U3A stelt dan ook een voorbeeld door een gevarieerd aanbod online cursussen aan te bieden. Dit kan een oplossing bieden voor geïsoleerde ouderen maar moet ook als voordeel gezien worden voor de gehele ‘Third Age’. Hun belangrijkste doel is cognitieve uitdagingen bieden aan iedere deelnemer. Verder is het werken via digitale platforms en e-mailverkeer ook een uitdaging, waarbij de ouderen toch het gevoel hebben deel uit te maken van een nieuw sociaal-educatief netwerk. Tevens leren ouderen hierbij omgaan met de 'ICT-wereld'. Men leert er namelijk downloaden & uploaden, surfen, chatten, e-mails versturen, ... .

- seniornet vlaanderen

- senioren hypotheek

- http://www.u3a.org.uk/

Bronnen:

- http://www.seniorweb.nl/

- ouderen en ict artikel

- http://www.u3a.org.uk/

- http://www.nsw.u3anet.org.au/?page_id=6

- http://www.freeband.nl/kennisimpuls/projecten/telecare/infoTelecare.html

- Pelfrene, E. (2009). De nieuwe ‘bevolkingsvooruitzichten 2007-2060’. Een vergelijking met vorige prognoses [Electronische versie]. Rapport van de Studiedienst van de Vlaamse Gemeenschap: Brussel.

Verschillende rusthuizen werken met ICT omdat dit voor ouderen een ideale manier kan zijn om hun eenzaamheid te verbreken en hun levensvreugde te verhogen door middel van de aangename herinneringen aan vroegere tijden. Zo is er een ‘Verhalentafel’ voor hen ontwikkeld.

De eerste ‘Verhalentafel’ werd in 2002 ontwikkeld door de Waag Society in samenwerking met de kunstenaar Hans Muller en het Twiskehuis in Amsterdam Noord. Deze eerste tafel kwam er op vraag van de directie en de andere bejaarden om een kunstwerk te maken dat verbonden was met ICT en bovendien inging op de behoeftes van de bejaarden. In 2004 werden vervolgens genetwerkte tafels ontwikkeld. Deze tafels waren verbonden met het internet zodat nieuwe materialen op afstand konden worden geleverd.

De ‘Verhalentafel’ is een tafel waar men met maximum 6 personen kan aan zitten. Men heeft er bewust voor gekozen geen computer te nemen, maar een meubel dat past in het geheel van de instelling. Dit zorgt er bovendien voor dat de angst voor de technologie bij de ouderen afneemt. Het geheel sluit zo mooier aan bij hun leefwereld. Ook het gebruik van de tafel is aangepast aan de situatie van de bejaarden. Aangezien zij niet met die technologie zijn opgegroeid, is het voor hen vaak niet evident daarmee om te gaan. Hiermee werd ook rekening gehouden bij het uitdenken van de ‘Verhalentafel’: de ouderen kunnen de tafel bedienen met slechts twee knoppen.

Hoe werkt zulke tafel nu? In het meubel zit een computer verwerkt die een ruime keuze aan beeld-en geluidsfragmenten biedt. De fragmenten in de Verhalentafel dateren uit de periode van 1920 tot 1985 en bestaan uit liedjes, journaals en korte filmpjes uit het alledaagse leven. Deze kunnen bovendien worden aangevuld met andere fragmenten waarin bijvoorbeeld het team van de instelling wordt voorgesteld of de inrichting van het rusthuis duidelijk gemaakt wordt. De oudere mensen kunnen hieruit dus een een bepaald fragment selecteren. Dit roept uiteraard mooie herinneringen op voor de personen in kwestie en biedt bovendien materiaal voor een conversatie tussen de bejaarden. Die gesprekken worden dan ook rond de tafel gevoerd. De ‘Verhalentafel’ versterkt dus ook de contacten tussen de groepsleden. Het haalt de bejaarden uit hun isolement, een frequent probleem bij oudere mensen.

De Verhalentafel werd in oktober 2005 beloond met de Innovatieprijs 2005 op de internationale zorgbeurs Rehacare. Hierdoor werden er verschillende reportages op TV in Duitsland gemaakt.

  • www.verhalentafel.nl


Kleuters[bewerken]

Digitale geletterdheid is voor een volwaardige deelname aan de kennissamenleving erg belangrijk. De uitdaging om mensen voor te bereiden op onze informatie-intensieve samenleving is een grote uitdaging voor het onderwijs, ouders en verzorgers en begint al vanaf de kleutertijd. ICT implementeren in het primaire onderwijs, is daarom cruciaal.

Tevens kan ICT een bijdrage bieden aan het creëren van een passende onderwijsplek en passend onderwijs voor elke kleuter; zowel deze die een speciale zorg nodig hebben, alsook de excellente en ‘gemiddelde kleuter’. Immers, ICT - in al zijn facetten - biedt de mogelijkheid goede resultaten te realiseren en ontwikkelingskansen van kleuters te verhogen, wat tevens vruchten zal dragen voor het kind op latere leeftijd. De leerling in aanraking laten komen met ICT is één zaak, maar even belangrijk is de goede afstemming met zijn verdere studieloopbaan. Overleg tussen de primaire school en secundaire school is daarom noodzakelijk.

De laatste jaren heeft men steeds meer oog voor ‘onderwijs op maat’, dit ook bij kleuters. Speciale ICT software werd gecreëerd om ook in het primair onderwijs cognitief getalenteerde kleuters uitdagend onderwijs op maat te beiden. Adacin is zo een omgeving van waaruit op verschillende manieren ruimte wordt geboden om de talenten van deze kleuters verder te ontwikkelen. Het is zowel een leeromgeving met leermateriaal, alsook een informatieve site en een onderzoeksomgeving waarin leerlingen via serious gaming zelf onderzoek kunnen verrichten (2010, kennisnet).

Naast de aandacht die men heeft voor ‘onderwijs op maat’, heeft men tevens meer aandacht voor ‘het toetsgestuurd leren met behulp van ICT’. Ook voor het primair onderwijs werden daarom speciale programma’s ontworpen.

Om jonge kinderen gebruik te kunnen laten maken van ICT in het onderwijs, is het aanbieden van een veilige speel en leeromgeving cruciaal. ‘Kidsportal’ kan één mogelijkheid zijn van een vertrouwde en inspirerende internetomgeving waar het kind zijn digitale vaardigheden veilig en vertrouwd kan aanscherpen.

Op de website van kennisnet http://digischool.kennisnet.nl/community_po12/abcvandesite/ict vind je tal van software en websites links voor kleuters. Voorbeelden van software zijn Amrasoft schoolpakket (rekenen en ontspanning), Woordenstart (basiswoorden), Bas gaat digitaal (rekenen en wereldorientatie), Mijn naam is haas (educatieve leefwereld), … Ook de ICT leerlijnen voor kleuters worden overzichtelijk in een pdf weergegeven (link).


Opdrachtgever[bewerken]

Overheid[bewerken]

België:

Het Nationale plan tegen de digitale kloof ‘internet voor iedereen tegen 2010’ werd goedgekeurd op de interministeriële conferentie van 2005. Het is het allereerste nationale plan tegen de digitale kloof waarbij de verschillende regeringen zullen samenwerken. Dit actieplan zou een gemeenschappelijke nationale dynamiek op gang moeten brengen en de verschillende regeringspartners ertoe aanzetten om verschillende nieuwe projecten te organiseren. De specifieke doelgroepen van dit Nationale plan zijn kansarmen, bejaarden, personen met een handicap en vrouwen. De laatste groep is misschien verrassend maar vrouwen gebruiken nog steeds het internet minder dan mannen. Het plan wil bijdragen tot een daling in de discriminatie tussen mannen en vrouwen.

De krachtlijnen van het nationaal plan zijn:

1. Sensibiliseren: de burgers informeren over de mogelijkheden en belangen van het internet. De voordelen die de burgers genieten bij het gebruik van de online diensten moeten ook duidelijk gemaakt worden. Concreet bedoelt men hier bijvoorbeeld campagnes in traditionele media. 2. De opleiding over het gebruik van informaticamateriaal versterken. Een voorbeeld hiervan is dat scholen per 15 leerlingen minimum 1 computer moet bezitten. 3. Ervoor zorgen dat iedereen toegang heeft tot de nieuwe technologieën. Een concretisering hiervan is het aantal open computerruimten in België verhogen en in kaart brengen. Deze drie krachtlijnen worden aangevuld met transversale doelstellingen: - de diversiteit van de soorten software in de hand werken - de burgers het recht op traditionele diensten waarboren - specifieke acties voor de doelgroep, doelgroep in kaart brengen,…

Voor de realisatie van dit actieplan zijn er allereerst de ‘werkgroepen’. Deze zijn samengesteld uit verantwoordelijken uit de verschillende regeringen en krijgen verscheidene acties toegewezen. Hiernaast is er het ‘opvolgingscomité’, zij evalueren de uitvoering van het plan regelmatig opnieuw. Ook heroriënteren zij de inhoud en uitvoering op basis van het verslag van de ‘expertengroep’. Dit is de volgende groep, zij oordelen over de uitvoering en doeltreffendheid van het plan. Tenslotte is er een ‘adviescommissie’, deze is samengesteld uit actoren op het terrein (bvb. lokale overheden) en geven advies inzake de conclusie van de expertengroep.

Vlaanderen:

Ook Vlaanderen heeft een digitaal actieplan om de digitale kloof te overbruggen. Dit is in 2005 opgestart door minister van media Geert Bourguois. Dit actieplan wil, naast het overbruggen van de kloof, Vlaanderen uitbouwen als een vooruitstrevende informatiemaatschappij.

Dit actieplan bevat 7 krachtlijnen:

1. Een Vlaamse vertaling van het Europese i2010 actieplan 2. Innovatie als hefboom voor ICT, met bijzondere aandacht voor KMO's 3. Verdere digitalisering van informatiekanalen, inhoud en diensten 4. E-vaardigheden als hefboom voor werkgelegenheid en brug over de digitale kloof 5. Een betere overheidsdienstverlening door ICT (e-government) 6. Digitale toepassingen ter verbetering van de levenskwaliteit 7. Een geïntegreerd beleid inzake digitalisering

Eindtermen[bewerken]

ICT is een vernieuwing die van onderuit is gestart. Dat leidde van meet af aan tot grote verschillen binnen scholen en tussen scholen onderling. Na verloop van tijd werd computergebruik steeds sterker ondersteund en aangemoedigd door de overheid, de begeleiding en de inspectie. Het gebrek aan een richtinggevend kader dat duidelijk maakt wat er precies van scholen verwacht wordt op vlak van ICT zorgt echter voor een aantal belangrijke knelpunten:

  • onzekerheid over wat kinderen wel en niet moeten leren over/met/door de computer,
  • veel diversiteit zowel qua aanpak als qua inhoud van ICT-vorming (leren typen, applicatieprogramma’s aanleren, …),
  • een risico op ongelijke kansen voor kinderen,
  • verwarring tussen vakoverschrijdende ICT-integratie en vakgerichte informaticaopleiding,
  • een zeer ongelijke beginsituatie bij de start van het secundair onderwijs,
  • onmogelijkheid voor de lerarenopleiding om ICT-gebruik in onderwijs te introduceren,
  • een afwachtende houding in de sector van de educatieve uitgeverijen,
  • beperkte mogelijkheden voor de inspectie om een formele houding t.a.v. ICT-gebruik aan te nemen.

De maatschappelijke context vraagt dus om een specifieke invulling van ICT-competentie en de invoering van ICT-eindtermen en ontwikkelingsdoelen moeten een antwoord op deze maatschappelijke vraag bieden. Ze schetsen de contouren van wat van de scholen verwacht wordt op vlak van ICT. In de loop van 2005-2006 werkte de DVO (Dienst voor onderwijsontwikkeling) een voorstel van eindtermen en ontwikkelingsdoelen voor ICT uit. Op 1 september 2007 werden deze vakoverschrijdende eindtermen ingevoerd. Meer achtergrondinformatie over de leergebiedoverschrijdende en vakoverschrijdende ontwikkelingsdoelen en eindtermen ICT kan je hier lezen.
Hierin wordt er onderscheid gemaakt tussen de technische bouwstenen (hardware en software) en de sociale bouwstenen (omvat zowel de manier waarop ICT gebruikt wordt in het onderwijs, als de visie dat de schooldirectie heeft op integratie van ICT in het onderwijs). Men heeft rekenschap van het feit dat leraren ICT beter en doeltreffender zullen gebruiken in hun onderwijs indien er rekening gehouden wordt met de vragen die de leraren hebben omtrent het gebruik van ICT in het onderwijs. Men hoopt het rendement van investeringen (hardware, software) te verhogen door 'in onderlinge samenhang aandacht te besteden aan technische en sociale bouwstenen'.
Met andere woorden : de aandacht verschuift zich van het investeren in vernieuwing naar verhoogde verantwoordelijkheid binnen elke school hoe met die investeringen om te gaan. Er wordt ook verwacht dat er in de toekomst meer samenwerking komt tussen de leraren wat betreft het delen van kennis en praktijkervaringen.
Het lijkt er dus op dat we ons in de toekomst aan minder investeringen mogen verwachten voor de vernieuwing van hardware en software en dat de scholen zelf meer zullen moeten instaan voor de navorming van leraren wat betreft het gebruik van ICT in onderwijs.

[1]

De vakoverschrijdende ICT-eindtermen voor het secundair onderwijs, eerste graad: A- en B-stroom, en BUSO OV3 zijn:

1. De leerlingen hebben een positieve houding tegenover ICT en zijn bereid ICT te gebruiken om hen te ondersteunen bij het leren.
2. De leerlingen gebruiken ICT op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier.
3. De leerlingen kunnen zelfstandig oefenen in een door ICT ondersteunde leeromgeving.
4. De leerlingen kunnen zelfstandig leren in een door ICT ondersteunde leeromgeving.
5. De leerlingen kunnen ICT gebruiken om eigen ideeën creatief vorm te geven.
6. De leerlingen kunnen met behulp van ICT (voor hen bestemde) digitale informatie opzoeken, verwerken en bewaren.
7. De leerlingen kunnen ICT gebruiken bij het voorstellen van informatie aan anderen.
8. De leerlingen kunnen ICT gebruiken om op een veilige, verantwoorde en doelmatige manier te communiceren.
9. De leerlingen kunnen afhankelijk van het te bereiken doel adequaat kiezen uit verschillende ICT-toepassingen.
10. De leerlingen zijn bereid hun handelen bij te sturen na reflectie over het eigen en elkaars ICT-gebruik.

[1] [2] Zij werden in die vorm goedgekeurd in het Besluit van de Vlaamse Regering van 22 april 2009[2]

Vanaf de tweede graad wordt ICT in de vakoverschrijdende eindtermen/ontwikkelingsdoelen vervangen door technisch-technologische vorming.

Door de keuze voor leergebied-/vakoverschrijdende eindtermen is het nadrukkelijk niet de bedoeling om van ICT een apart vak te maken in de basisvorming. ICT biedt kansen binnen alle vakken en leergebieden. Door ICT te gebruiken in diverse contexten wordt de transfer en de wendbaarheid van de geleerde vaardigheden bevorderd, dat verhoogt het competentiegehalte ervan bij de leerlingen. De eindtermen/ontwikkelingsdoelen doen echter geen uitspraak hoe en in welke vakken of leergebieden ICT moet geïntegreerd worden. Het is aan de school om daar afspraken rond te maken. Wel wordt vanaf de de tweede graad van het secundair onderwijs het ICT-gebruik meer gespecificeerd naargelang het vak, de onderwijsvorm en het onderwijsniveau.

Enkele voorbeelden uit de tweede graad (ASO, KSO, TSO):

Geschiedenis
Et ASO 15 – Et KSO/TSO 13 tekstuele, auditieve, visuele, audiovisuele en multimediale informatie ordenen op basis van de criteria historische bron of historiografisch materiaal, met vermelding van de referentie.

Engels/Frans
Et ASO 15 - KSO/TSO 14 communicatiestrategieën aanwenden. Dit betekent dat ze: doelmatig traditionele en elektronische hulpbronnen en gegevensbestanden kunnen raadplegen.

Chemie
Et C2 chemische informatie in gedrukte bronnen en langs elektronische weg opzoeken en gebruiken.

Nederlands
Luisteren Et ASO/KSO/TSO 3 op structurerend niveau luisteren naar tekstsoorten bestemd voor een onbekend publiek. Het betreft tekstsoorten zoals ...aangeboden via diverse media en multimediale informatiedragers.

Wiskunde
Et ASO 5 – Et KSO/TSO 12 : gebruiken informatie- en communicatietechnologie om wiskundige informatie te verwerken, bewerkingen uit te voeren of wiskundige problemen te onderzoeken.

[3] [3]

Secundair onderwijs[bewerken]

ICT is reeds een vaststaand feit in het onderwijs, en hoewel het nog niet overal en in alle vakken wordt gebruikt, zou er toch in elke les de mogelijkheid moeten zijn om de hulp in te roepen van ICT. Het probleem is soms echter dat leerkrachten hiermee niet altijd even vertrouwd zijn. Blijkbaar zijn er geen specifieke eindtermen voor wat leerkrachten zouden moeten kennen rond ICT. Toch is het de bedoeling dat leerkrachten er in hun onderwijspraktijk gebruik van kunnen maken, maar dan moeten ze hier echter wel mee overweg kunnen. Hier situeert zich dan ook vaak het probleem en het is deze bekwaamheid in ICT die men zou moeten verbeteren. Dit kan eventueel door nascholing, maar ook in de lerarenopleiding zou hier invulling aan gegeven moeten worden.

In het secundair onderwijs hangt de mate waarin ICT wordt onderwezen aan de jongeren grotendeels af van de richting die men kiest. Naast de TSO richting informaticabeheer, waar de focus uiteraard ligt bij ICT op professioneel vlak, wordt ICT meestal aangeleerd in het vak informatica, om zo het zogenaamde VIA (Vlaamse ICT-attest) te behalen. Deze hebben volgens de handleiding van het gemeenschapsonderwijs 1 'betrekking op computer en randapparatuur, besturingssystemen, tekstverwerking, rekenblad, gegevensbeheer, presentaties en algemene ICT-vaardigheden en -attitudes.' Meestal bepaalt de school dan zelf hoe ze het behalen van dit attest in de praktijk inrichten: tijdens andere lessen of in een apart vak (toegepaste) informatica. Meestal wordt het grootste deel van deze leerstof wel behandeld in de tweede graad. De richtlijn hierbij is 25 uren in de eerste graad en 50 in de tweede graad, ASO en TSO. De onderwerpen die behandeld dienen te worden, zijn:

• Computersystemen (De werking van een computer als geheel, in het netwerk, steeds gebruiksvriendelijker en mobieler wordende toepassingen ...)
• Tekstverwerking (Microsoft Word, OpenOffice Writer, Google Docs Document, ...)
• Internet (Google, Wikipedia, YouTube, Blogs en Podcasting, ...)
• Rekenblad (Microsoft Excell, OpenOffice Calc, Google Docs Spreadsheat ...)
• Databank (Microsoft Access, Trados Multiterm, ...)
• Presentatie (Microsoft Powerpoint, OpenOffice Impress, Google Docs Presentation ...)
• Grafisch tekenpakket en/of multimedia (Photoshop, Paint, Paint.NET, online programma's (web 2.0 apps) zoals Aviary ...)
• Ontwerp en implementatie (Programmeren, ...)
• Vrije uren

Opdat alle leerlingen dezelfde kansen zouden krijgen om deze leerstof te oefenen, zou het (of een van de) informaticaloka(a)l(en) steeds beschikbaar moeten zijn tijdens de pauzes of na de schooluren om te oefenen. Ook hierbij loopt het al eens mis in vele scholen. Vaak worden deze lokalen afgesloten uit angst voor diefstal of bij gebrek aan toezichters. De informaticus van de school moet er ook voor zorgen dat de computers die er zijn ook steeds werken. Het kan niet zijn dat er per twee moet gewerkt worden op een computer omdat de helft niet meer werkt. Door een goede systeembeheerder op de school kunnen hier veel problemen worden verholpen.

Lerarenopleiding[bewerken]

Hieronder worden enkele hiaten gegeven inzake ICT in de lerarenopleiding:

- Elke lerarenopleiding moet aandacht hebben voor de ICT-competenties van haar studenten. Dat kan alleen door ICT voldoende te integreren in het curriculum van de opleidingen.

- Leraren moeten ICT op een pedagogisch verantwoorde manier kunnen inzetten in het didactisch proces. Elke lerarenopleiding moet dus de vakdidactiek op vlak van ICT-gebruik verder ontwikkelen en voldoende in de opleidingen programmeren.

- De lerarenopleidingen zullen ook de deskundigheid van de eigen docenten in de lerarenopleidingen moeten bevorderen. Dit betekent dat de lerarenopleiders zelf ICT-competent moeten zijn en ICT op een didactische manier kunnen aanwenden.

- Van de nascholingsorganisaties wordt verwacht dat zij een kwaliteitsvol aanbod aanbieden om de nieuwe vakoverschrijdende eindtermen en ontwikkelingsdoelen te leren implementeren.

- Nascholingsinitiatieven moeten beter op elkaar afgestemd worden en inhoudelijk inspelen op de concrete noden en behoeften van de onderwijsinstellingen uit alle niveaus.

- Het is niet de bedoeling dat voor elk probleem een beroep moet gedaan worden op de ICT-coördinator. 'Zelfredzaamheid' betekent dat elke leraar zelf veel voorkomende computerproblemen kan oplossen.

[4] [4]

De leerkracht zou dus duidelijk moeten worden voorbereid in ICT voor hij/zij aan de slag gaat. Ook de onderwijsevaluatie gaat hiermee akkoord:
In de evaluatie van de lerarenopleiding in 1996 stelden de rapporteurs vast dat ICT in de lerarenopleiding instrumenteel bijna volledig ontbreekt. ICT is immers een wezenlijk kenmerk van deze maatschappij en het is onaanvaardbaar dat de lerarenopleiding faalt door enerzijds docenten in te zetten voor wie ICT zelf een vreemde zaak is, en anderzijds ICT niet systematisch in de opleiding te integreren. ICT moet een startcompetentie zijn en de opleiders moeten alles in het werk stellen om dat doel te realiseren.

[5] [5]

Nascholingen[bewerken]

Zoals voordien aangegeven, kunnen leerkrachten hun deskundigheid omtrent ICT ook verbeteren via nascholingen.
Dankzij de ICT-nascholingen (praktijksessies en presentaties ) kunnen de leerkrachten vaardigheden ontwikkelen voor een goede ICT-integratie in de klas. De bedoeling is om het zelfvertrouwen van de leraren bij het gebruik van ICT te verhogen, de ICT-integratie in de lessen te stimuleren en de eigen professionalisering verhogen door de persoonlijke ICT-vaardigheden te verbeteren.

De VVKSO biedt een nascholing aan omtrent praktijkvoorbeelden van ICT-integratie en eigen professionalisering die zich richt naar alle personeelsleden van een school, zowel onderwijzend als administratief. Een groep nascholers van het VVKSO ICT-nascholing komt een pedagogische studiedag van uw school of scholengemeenschap invullen met ICT-toepassingen in al zijn facetten. De vaardigheden die uw leerkrachten nodig hebben voor een goede ICT-integratie in de eerste graad en de andere graden worden voorgesteld (presentatie) en/of ingeoefend (praktijksessie). De bedoeling is om het zelfvertrouwen van de leraren bij het gebruik van ICT te verhogen, de ICT-integratie in de lessen te stimuleren en de eigen professionalisering verhogen door de persoonlijke ICT-vaardigheden te verbeteren.

Wat moeten de leerkrachten kunnen beheersen omtrent onderwijstechnologie:

1) Basisvaardigheden voor ICT-integratie in de eigen klaspraktijk:

- ICT-integratie in de les: eerste graad
- Tips en presentatietechnieken voor PowerPoint
- Web 2.0 toepassingen
- Bloggen
- Wiki in eenvoudige webtoepassingen
- Podcasten
- Facebook
- Begeleid zelfstandig leren: enkele voorbeelden
- Google Earth mogelijkheden
- Foto en film gebruiken als lesmateriaal
- Maken van demo’s voor remediëring en verdieping (MacroMedia captivate)
- YouTube, filmmateriaal toevoegen en ter beschikking stellen

2) Verhogen van de eigen professionalisering van de leerkracht:

- Alineanummering en inhoudsopgaven genereren in Word, Open Office
- Sjabloonen in Word en PowerPoint
- Outlook voor beginners, agenda en jaarplanning
- Raamplan ICT voor de eerste graad
- BSO en informatica: kansen en mogelijkheden
- Initiatie in Word, Excel en PowerPoint
- Google Apps (agenda, tekstverwerking, …)
- Ontwikkelen van een huisstijl met sjablonen
- E-bord: gebruik en mogelijkheden van elektronische borden
- Auteursrechten
- WebQuest met open-gesloten vragen
- Stopmotion filmpjes maken
- Videobeelden capteren en digitaliseren
- E-leren en ICT: kansen en mogelijkheden
- Basisbewerking voor beelden in presentaties: comprimeren en converteren
- Skypen en Voip
- Video- en teleconferencing, distance learning
- PDF-documenten maken

[6] [6]

Elk jaar vinden er twee tot drie ICT-praktijkdagen plaats voor het basis-, secundair, volwassenen- en hoger onderwijs, meestal in november, februari en mei. Er worden vooral praktische hands-on workshops aangeboden over educatieve ICT-toepassingen en technologie. Daarnaast telkens ook enkele presentaties. De sessies worden voornamelijk gegeven door en voor leerkrachten, ICT-coördinatoren, directies. Het is een heel populair evenement waar tot 1000 deelnemers voor inschrijven. Zij kunnen er ook een educatieve ICT-beurs bezoeken.

[7]

Ook de Vlaamse overheid voert sinds enkele jaren een beleid om het gebruik van informatie- en communicatietechnologie (ICT) aan te moedigen in het Vlaamse onderwijs. Tot 2011 bleek dat grote inspanningen nodig waren rond de nascholing van leerkrachten. De Vlaamse regering gaf toen aan Regionale Expertisenetwerken (REN) de opdracht vraag- én aanbodgestuurde nascholingen aan te bieden. Het regionaal expertisenetwerk Vlaanderen (REN Vlaanderen) organiseert ICT-nascholingen voor alle onderwijsniveaus en richt zich zowel naar leerkrachten (vormingen didactisch ICT-gebruik) , directies (organisatorische aspecten van ICT-integratie) als ICT-coördinatoren (technische opleidingen).

[7] [8]

K-Point[bewerken]

K-Point wil onderzoek uitvoeren en dat ook stimuleren op de kruising van ICT, inclusie en kansengroepen. Het centrum wil hierbij de kennis die zie via onderzoek ontwikkeld hebben, aanbieden aan de regio. Dit gebeurt vanuit de competenties van de KHK via vorming en dienstverlening. Het grote doel is om ICT toegankelijker te maken voor kansengroepen en mensen met functiebeperkingen. Zij zijn ervan overtuigt dat ICT het welzijn en de levenskwaliteit van deze kansengroepen kan verbeteren en beschouwt ICT als een recht voor iedereen.

K-Point verleent bijvoorbeeld hun diensten aan non-profit en social profit organisaties aangezien deze vaak weinig expertise hebben op het vlak van ICT. K-point helpt bij vragen over ICT toepassingen ten dienste van deze organisaties of ten dienste van de doelgroep die de organisaties bereikt.

Digibrug[bewerken]

Digibrug is een Antwerps platform dat de digitale kloof wil overbruggen door het opstellen van Digipunten. Dit zijn plaatsen waar iedere Antwerpenaar terecht kan om basiscursussen te volgen of om vrij gebruik te maken van een computer met internetverbinding. Hiervoor betaalt men slechts 1 euro per jaar.

De organisatie richt zich vooral op kansengroepen die niet of amper beschikken over ICT-vaardigheden en die geen of moeilijk toegang hebben tot een computer met internetaansluiting.

LINC vzw[bewerken]

LINC vzw organiseert samen met Imagica vzw studiedagen in het Vlaams Parlement over de kansen die o.a. kansengroepen bieden. In totaal werden op 22 maart 2007 zestien multimediale projecten voorgesteld. Deze bewijzen dat multimedia een handig instrument zijn om kansengroepen bij ICT te betrekken.

Een ander jaarlijks initiatief van LINC vzw is de digitale week. Deze week staat in het teken van multimedia activiteiten in heel België, steeds gratis of goedkoop. De activiteiten zijn zowel gericht op beginners als op mensen met wat meer ervaring. In 2011 vindt de digitale week plaats van 26 februari tot 4 maart. Tijdens deze digitale week organiseert LINC vzw ook twee studiedagen in het Vlaams en Federaal parlement. Hier komen jaarlijks zo een 240 deelnemers op af uit verschillende organisaties, bibliotheken, onderwijs- en onderzoeksinstellingen, bedrijven en beleid. Op 25 februari 2011 is er een federale studiedag omtrent 'ICT-competenties en werk'. Het Vlaams parlement heeft op 4 maart 2011 een studiedag over 'Wegwijs in het multimedialandschap'.

IT-huis[bewerken]

Het IT-huis is een project van KlasCement. Het project tracht de digitale kloof te overbruggen en het toegankelijker maken van technologie voor digitale kansengroepen door op vier verschillende domeinen te werken. De vier verschillende projecten van het IT-huis zijn: iSchool, iBuurt, iThema en iBib.

1. iSchool

Het project wil scholen stimuleren nascholingen te organiseren voor ouders en grootouders van de leerlingen en/of buurtbewoners. Het IT-huis geeft extra ondersteuning aan ICT-brede scholen die een inspanning leveren om mensen uit kansengroepen te betrekken.

2. iBuurt

Het IT-huis stimuleert buurtorganisaties om ICT-vorming in te richten voor hun doelpubliek opdat nog meer mensen uit digitale kansengroepen vertrouwd geraken met ICT. Daarnaast is iBuurt een aanspreekpunt voor digitale kansenprojecten.

3. iThema

Om de mogelijkheden van de nieuwe media bekend te maken en de mensen de kans te geven om er mee aan de slag te kunnen gaan, wordt er tweemaandelijks een vormingspakket uitgebracht rond één bepaald thema. Deze pakketten kunnen zowel door organisaties en instellingen als door individuen gebruikt worden.

4. iBib

iBib is een digitale uitleendienst. Scholen kunnen hier tegen een gunstig tarief materialen aan ontlenen. Voor digitale kansenprojecten is het ontlenen van laptops, digitale camera, beamer of andere apparatuur gratis.


Bronnen

School[bewerken]

Het blijkt zeer sterk dat jongeren het gebruik van ICT in de scholen toejuichen. Maar tegelijkertijd klagen zij wel aan dat er te weinig tijd en ruimte daartoe voorzien wordt. Toch kunnen we opmerken dat er verschillende redenen bestaan voor het weinige gebruik van ICT in scholen:

• Gebrek aan kennis en visie over de voordelen en pluspunten van inzet van ICT
De leerlingen weten niet echt goed wat er met de ICT allemaal kan gedaan worden. Meestal krijgen ze er niet zoveel les over, ze kunnen dus onmogelijk alle voordelen en nadelen kennen. Ook leerlingen die thuis geen pc hebben kunnen in de les dan niet goed volgen.

• Een tekort aan ICT- vaardigheden bij de leerkrachten
Vooral bij oudere leerkrachten is dit een groot probleem, zij hebben soms moeilijkheden bij het aanleren van deze nieuwe methoden. Ook vinden zij het minder persoonlijk dan gewoon voor de klas te staan.

• Een voorkeur om face- to- face les te geven
Sommige leerkrachten kunnen niet goed met ICT omgaan en daarom geven zij de voorkeur aan face-to-face lesgeven.

Dit betekent dan ook dat jonge leerkrachten met deze weerstanden te maken krijgen en bijgevolg hun ideeën om ICT in te zetten in het onderwijs moeten verdedigen.

Bronnen

Opdrachtnemer[bewerken]

Een onderwijstechnoloog is een onderwijsdeskundige die is gespecialiseerd in (elektronische) leermiddelen en ICT.

Web[bewerken]

Een onderwijstechnoloog zal het web als belangrijk medium voor het onderwijs beschouwen. Het kunnen bouwen van een webpagina vanaf scratch mag dan ook als een standaard vaardigheid van de onderwijstechnoloog worden gezien. Een onderwijstechnoloog zal het proces van webdevelopment bij voorkeur zelf hebben doorlopen, zodat hij dit proces kan aansturen vanuit zijn onderwijsexpertise. Een webapplicatie valt typisch onder te verdelen in een front-end (hetgeen gebeurt in de browser van de gebruiker) en een back-end (hetgeen gebeurt aan de kant van de aanbieder, server genoemd).

Front-end[bewerken]

Technieken die de onderwijstechnoloog dient te beheersen wat betreft de front-end zijn onder meer

Bronnen[bewerken]

Verdieping[bewerken]

De volgende open en gratis bronnen kunnen helpen bij verdere verdieping in deze materie:

Soort Bron Link Beschrijving

Verwijzingen[bewerken]

Informatie afkomstig van https://nl.wikibooks.org Wikibooks NL.
Wikibooks NL is onderdeel van de wikimediafoundation.