Michel de Montaigne/Samenvatting van de Essais: Livre I
LIVRE I
[bewerken]Au lecteur
[bewerken]"Aan de lezer" lijkt bedoeld te zijn als inleiding op zijn werk. In werkelijkheid is Montaigne reeds begonnen met zijn belangrijkste doel: zichzelf portretteren, "schilderen" zonder enige andere bijbedoeling zoals beroemd worden of het zijn lezers naar de zin maken. Lees "Au lecteur" hier.
Chapitre 1 : Par Divers Moyens On Arrive à Pareille Fin
[bewerken]("Op verschillende wijzen bereikt men hetzelfde")
In dit essay heeft Montaigne het over twee verschillende manieren waarop mensen reageren als iemand die ze in het verleden kwaad hebben gemaakt nu de macht heeft om wraak te nemen. De verhalen die Montaigne vertelt illustreren de kracht van sommige mannen uit de geschiedenis. Montaigne lijkt te willen zeggen dat medelijden of moed hetzelfde resultaat opleveren tegen haat en minachting van anderen.
« De meest voorkomende manier om degenen die we beledigd hebben gunstig te stemmen aan wier wraak we nu zijn overgeleverd, is het in hen opwekken van medelijden en medeleven door ons aan hen te onderwerpen. Nochtans hebben bravoure, doorzettingsvermogen en vastberadenheid, het tegenovergestelde ervan, soms hetzelfde effect. Edward, Prins van Wales, die zo lang regeerde over ons Guyenne, een personage wiens wedervaren en lot niet zonder grandeur zijn, was ernstig beledigd door de inwoners van Limousin. Na de inname van hun stad liet hij zich niet vermurwen door het geschreeuw van de mensen, de vrouwen, de kinderen die in het bloedbad achtergebleven waren, en die zich nu smekend om genade aan zijn voeten wierpen. Maar toen hij verder de stad introk, zag hij drie Franse heren die met ongelooflijke moed de aanval van zijn zegevierende leger tegenhielden. Het aanschouwen ervan en het respect voor hun opmerkelijke moed stilden zijn woede, en na het verlenen van genade aan de drie, deed hij hetzelfde voor alle andere inwoners van de stad [...] (vert. J. Grandgagnage) » | |
Chapitre 2 : De la tristesse
[bewerken]("Over het verdriet")
Montaigne bespreekt de aard van leed, verdriet en rouw. Ook die van liefde en vreugde, en van emoties die zo sterk zijn dat ze niet in woorden kunnen worden uitgedrukt. Montaigne zegt dat hij probeert verdriet niet te ervaren. Voor hem lijkt dit gevoel dwaas en via verschillende verhalen toont hij aan dat sommige mensen zich groot kunnen houden tot op het punt dat ze overmand worden door het verdriet, en dat dit leidt tot hun ondergang. Hij preciseert dat ook grote vreugde dezelfde gevolgen kan hebben.
« Niemand is zo onbezwaard door deze passie als ik, ik hou er niet van en waardeer het niet, hoewel mensen het, als ware het een uitgemaakte zaak, een bijzondere plaats toekennen. Ze kleden er de wijsheid, de deugd en het geweten mee. Dom en lelijk ornament! De Italianen verbonden haar naam meer toepasselijk met kwaadaardigheid. Want het is een altijd schadelijke, altijd gekke gesteldheid, en omdat het altijd laf en laag is, verboden de stoïcijnen hun volgelingen om toe te geven aan dit gevoel. Van Psammenitus, koning van Egypte, verslagen en gevangengenomen door Cambyses, koning van Perzië, wordt echter gezegd dat bij het zien van zijn gevangen dochter, gekleed als dienstmeid uitgestuurd om water te gaan halen, hij rustig naar de grond bleef staren terwijl al zijn vrienden om hem heen jammerden en weenden. En toen hij zag dat zijn zoon werd weggevoerd voor de uitvoering van zijn doodstraf, hij hetzelfde deed. Maar bij het waarnemen van een vriend des huizes onder de gevangenen, sloeg hij zich op het hoofd en leed zichtbaar extreme pijn [...] (vert. J. Grandgagnage) Lees verder » |
Chapitre 3 : Nos Affections s’emportent au delà de Nous
[bewerken]("Dat waar we om geven reikt tot voorbij ons eigen leven")
In dit essay denkt Montaigne na over onze neiging steeds vooruit te kijken naar de toekomst in plaats van in het hier en nu te leven.
« Zij die de mens verwijten te veel met zijn toekomst bezig te zijn, die ons ertoe aanzetten om te genieten van wat we nu bezitten en daarmee tevreden te zijn aangezien we toch geen vat hebben op wat komt - nog minder dan op wat voorbij is - pakken de meest verbreide van alle menselijke dwalingen aan; als we tenminste van een dwaling mogen spreken in het geval van deze aangeboren neiging waarmee de natuur ons dwingt om haar werk voort te zetten: onze bedrieglijke verbeeldingskracht die ons tot daden aanzet, ook al weten we niet waar het ons naar leidt. We zijn nooit in onszelf, wij zijn altijd buiten onszelf, en angst, verlangen en hoop werpen ons steeds opnieuw in de toekomst. Daarbij verliezen wij voeling met was nu is, en wat nu onderzocht dient te worden. In plaats daarvan verkiezen wij om ons bezig te houden met wat zal zijn, ook al zullen wij er op dat ogenblik niet meer zijn [...] (vert. J. Grandgagnage) » | |
Chapitre 4 : Comme l’Ame Descharge ses Passions sur des Objects Faux, Quand les Vrais Luy Defaillent
[bewerken]("Hoe we ons door onze passies op het verkeerde richten in plaats van op het ware")
In dit essay buigt Montaigne zich over de reden waarom we, wanneer er iets misgaat, altijd de schuld bij iets of iemand willen leggen, en waarom we zo houden van kleine hondjes en aapjes. De mens die met een probleem zit, zal tegen alles tekeer gaan behalve tegen de ware oorzaak ervan. Hij verkiest immers om zich te wreken op iets tastbaars in plaats van op de onzichtbare goden of het noodlot. Deze 'wraak' levert dus niets op, behalve het aflaten van stoom.
Chapitre 5 : Si le Chef d’une Place Assiegée Doit Sortir pour Parlementer
[bewerken]("Moet de leider van een belegerde plaats naar buiten om te onderhandelen?")
Montaigne bestudeert in dit essay een militair onderwerp. Hij denkt na over de vraag of bedrog te verantwoorden is in tijden van oorlog, en vraagt zich af of we een vijand moeten vertrouwen die lijkt te willen onderhandelen. Hij legt uit dat een list, in tegenstelling tot de openlijke strijd, een leger vaak in staat stelt tot zegevieren. Vervolgens wijst hij erop dat het schenken van vertrouwen moeilijk is in zulke omstandigheden, omdat angst voor verraad alles overschaduwt. De leider van een belegerde plaats moet dus zijn vesting niet verlaten om te gaan onderhandelen.
Chapitre 6 : L’Heure des Parlemens Dangereuse
[bewerken]("Het ogenblik van onderhandelen is gevaarlijk")
Montaigne blijft zich afvragen wat er gebeurt als de vijand aanbiedt om te onderhandelen, en of men in een gevecht gebruik mag maken van gelijk welk middel om de overwinning te behalen. Met verschillende verhalen over veldslagen verwijst hij naar onregelmatige praktijken die hebben geleid naar de overwinning. Maar hij merkt op dat deze successen weinig eervol zijn.
Chapitre 7 : Que l’Intention Juge nos Actions
[bewerken]("Onze intentie bepaalt het oordeel over onze handelingen")
Montaigne praat over de dood en de voornemens en geheime handelingen van de mens. Het heeft volgens hem geen zin om, net voor je sterft, onthullingen te doen die tot dan geheim zijn gebleven. Hij verbindt zich ertoe om alles wat hij op zijn sterfbed zegt, al duidelijk te hebben gezegd tijdens zijn leven. {{Citaat|De dood, zegt men, maakt ons vrij van al onze verplichtingen. Maar ik ken er die er anders over dachten. Hendrik VII van Engeland kwam als volgt overeen met Don Philip,(1) de zoon van keizer Maximiliaan (of, in meer vleiende termen, vader van keizer Karel V) : Philip zou aan hem de hertog van Suffolk van de Witte Roos uitleveren - zijn vijand, die was gevlucht naar Nederland - waarbij koning Hendrik de belofte zou doen om de hertog in leven te laten. Maar toen deze zijn eigen dood voelde naderen, beval hij per testament aan zijn zoon om de hertog te doden zodra hij zelf was overleden [...].
Chapitre 8 : De l’Oisiveté
[bewerken]("Over ledigheid")
Montaigne schrijft hier over het gevaar van het hebben van een inactieve geest, en hij denkt na over zijn eigen besluit zich terug te trekken in zijn kasteel om ongestoord, tot aan zijn dood, te kunnen nadenken. Montaigne beschrijft nietsdoen als een informele activiteit van de geest. Deze dwaalt over een veelheid van dingen. Hij voegt eraan toe dat, net als alle dingen, de geest gedwongen moet worden om niet af te dwalen. Na zichzelf te hebben uitgeleefd in mijmeringen, had de auteur zelf besloten om de dingen te noteren die zijn geest had gecreëerd.
Chapitre 9 : Des Menteurs
[bewerken]("Over leugenaars")
In dit lange, meanderende essay schrijft Montaigne voor het eerst over zijn eigen slecht geheugen, en hoe nuttig het soms kan zijn, om een slecht geheugen te hebben. Vervolgens klaagt hij over praatzieke mensen, en tot slot over leugenaars.
Hij maakt een onderscheid tussen twee verschillende soorten leugenaars, en illustreert dit met een aantal voorbeelden uit zijn persoonlijke leven en uit dit van koningen. Montaigne verwerpt het idee dat geheugen iets te maken zou hebben met intelligentie. Hij troost zich met de gedachte dat dit gebrek hem toestaat om minder ambitieus te zijn en wat draaglijker in de omgang. Dan toont hij aan dat geheugen geassocieerd is met de leugen en dat als ze faalt ook de leugen wordt onthuld.
Chapitre 10 : Du Parler Prompt ou Tardif
[bewerken]("Over vlotte of slome praters")
In dit hoofdstuk schetst Montaigne het verschil tussen gevatte en moeizame sprekers. Dan mijmert hij over de voordelen van voorbereid tegenover spontaan handelen, en hij vraagt zich af waar zijn eigen woorden vandaan komen. Montaigne onderscheidt de advocaat, die snel en ondoordacht praat, en de prediker met zijn afgewogen en langzame discours. Paraat spreken behoort toe aan de geest, en bezonnen spreken aan het oordeel. Zelf, zegt Montaigne, bevindt hij zich tussen beide uitersten: soms komen zijn woorden immers te snel en verward, waardoor zijn geschriften er eveneens onder lijden.
« 'Nooit werd een enkele mens met alle gaven toebedeeld' (nota vert. - "Onc ne furent à tous, toutes graces données", een vers uit een van sonnetten van zijn vriend La Boétie).
Sommigen zijn zeer begaafd in de kunst van het spreken. Ze hebben een snelle en vlotte geest, klaar voor elke gelegenheid die zich voordoet, en nooit verrast. Anderen zijn zwaar op de hand en traag, niet in staat om iets onvoorbereid te zeggen voor ze er lang over hebben nagedacht (Vertaling van J. Grandgagnage)[...] » |
Chapitre 11 : Des Prognostications
[bewerken]("Over voorspellingen")
Montaigne bespreekt waarzeggerij. Hij vraagt zich af of het mogelijk is om de toekomst te voorspellen, en of het aan te raden is om zijn eigen instincten te volgen.
« Orakels, profetieën en toekomstvoorspellingen dus, hadden reeds voor de komst van Jezus Christus aan geloofwaardigheid ingeboet. Andere vormen van waarzeggerij, die zich bijvoorbeeld baseren op de vlucht van vogels, de ingewanden van dode dieren, donderslagen, overstromingen, enz. hadden veel belang in de oudheid maar zijn nu door onze religie afgeschaft. Toch zijn er velen die nog steeds de waarzeggerij praktiseren met de sterren aan de hemel, met geesten, de vorm of huidskleur van mensen of door middel van onze dromen. Dit is een opmerkelijk voorbeeld van de wilde nieuwsgierigheid van onze natuur, die wat zich in de toekomst bevindt reeds wil begrijpen om erop te kunnen anticiperen, alsof we aan met het heden al niet voldoende werk hadden. (Vertaling van J. Grandgagnage) » |
Chapitre 12 : De la Constance
[bewerken]("Over standvastigheid")
Montaigne definieert standvastigheid niet als het ontbreken van angst of als niet verrast te worden door iets onverwachts, maar als het aanvaarden van deze 'angst' met behoud van eigen opinies. Hij brengt in dit verband de stoïcijnen in herinnering, al blijft het voor gewone mensen moeilijk om zo afstandelijk te reageren en eigen meningen niet te laten beïnvloeden door 'angst'.
Chapitre 13 : Ceremonie de l’Entreveue des Roys
[bewerken]("Over ceremonieel bij het ontmoeten van koningen")
Montaigne bespreekt enkele Franse beleefdheidsregels. Zijn opvoeding maakte hem beleefd, maar hij uit nu kritiek op te overvloedige beleefdheid, die een mens kan beperken en, soms, zijn gasten kan vervelen. Hij waarschuwt tegen een mogelijke slavernij aan gedragscodes, maar zegt ook dat beleefdheid een van de sleutels is tot de liefde op het eerste gezicht. Deze regels maken ook de toegang tot de maatschappij mogelijk.
« Geen onderwerp is me te frivool dat het geen plaats verdient in mijn essays. Volgens onze sociale gebruiken zou het onbeleefd zijn om (tegenover een gelijke, en nog veel meer tegenover een meerdere) niet thuis te zijn als iemand je heeft verteld dat hij op bezoek zal komen. Koningin Margaret van Navarra voegt daar aan toe dat het voor een heer zelfs onbeleefd zou zijn om zijn huis te verlaten om zijn bezoeker tegemoet te gaan, ongeacht de hoge positie die hij bekleedt. Het is respectvoller om thuis te blijven en hem te ontvangen, al was het maar dat hij hem onderweg mis zou kunnen lopen. Zelf probeer ik dergelijke rituele geplogenheden in mijn huis zo veel mogelijk te beperken, waardoor ik me mogelijk schuldig maak aan een of beide van deze beledigingen. (Vertaling van J. Grandgagnage)[...] » |
Chapitre 14 : Que le goust des biens et des maux depend en bonne partie de l’opinion que nous en avons
[bewerken]("De ervaring van goed en kwaad wordt voor een groot deel bepaald door de opinies die we erover hebben")
Montaigne zegt dat het kwaad en lijden alleen maar bestaan doordat we hebben besloten om er zo over te denken. Als we een ding als pijnlijk beoordelen, dan zal het ons pijn doen. Montaigne denkt daardoor dat we lijden kunnen verminderen door onze oordelen te veranderen. Hiervoor gebruikt hij verbeelding, maar ook rede. Hij geeft het voorbeeld van de dood en hoe iedereen daar anders op reageert. Sommigen kunnen extreme pijnen verdragen zonder enige emotie te tonen, uit trots, moed of wat anders. Het lijkt alsof Montaigne ons wil zeggen dat de pijn afhankelijk is van onze graad van lafheid en onze zwakheden.
Chapitre 15 : On est puny pour s’opiniastrer à une place sans raison
[bewerken]("Men wordt gestraft wanneer men een fort blijft verdedigen terwijl dat geen zin meer heeft")
Montaigne betoogt dat er regels bestaan die in een strijd gevolgd dienen te worden, en dat moed of andere deugden soms opzij moeten worden gezet in het belang van de overwinning. Heel wat veldslagen zijn verloren door de koppigheid en vastberadenheid van degenen die een plaats bleven verdedigen terwijl ze beter hadden moeten weten.
« Moed heeft zijn grenzen, alsmede andere deugden, die, eenmaal ze zichzelf voorbij lopen, leiden naar de volgende stap - in het grondgebied van de ondeugd; zodat door het bezit van een te groot deel van deze heldhaftige deugd, tenzij een man volmaakt zijn grenzen kan bepalen, hij heel gemakkelijk roekeloos, koppig en dwaas gaat handelen. (Vertaling van J. Grandgagnage) » |
Chapitre 16 : De la punition de la couardise
[bewerken](Over de wijze waarop lafaards bestraft moeten worden)
Montaigne buigt zich over de kwestie van lafheid en vertelt een aantal verhalen over lafaards die werden gestraft. De meest efficiënte wijze van straffen lijkt te appelleren aan het schaamtegevoel. Hij geeft het voorbeeld van een Griekse wetgever die soldaten die weigerden aan een veldslag deel te nemen, verplichtte om in vrouwenkleren uitgedost publiekelijk gehoond te worden. Lafaards, zo betoogt hij, zijn laf uit angst of geneigd om met list moeilijke situaties uit de weg te gaan. Montaigne roept op om het kwaad dat achter bedrieglijke lafheid schuilt strenger te bestraffen.
« Het is terecht dat een groot onderscheid wordt gemaakt tussen de fouten die voortvloeien uit onze zwakheid en degene die afkomstig zijn van onze kwaadaardigheid. » |
Chapitre 17 : Un traict de quelques Ambassadeurs
[bewerken](Een eigenschap van sommige ambassadeurs)
Montaigne legt de lezer voor dat het nuttig is om mensen die je pas ontmoet uit te vragen over wat ze goed kunnen. Het tegendeel, meepraten over iets dat je zelf niet goed beheerst, kenmerkt sommigen die de illusie hebben dat ze zo meer aanzien zullen verwerven:
« De luie os wil een zadel en breidel; het paard wil een ploeg. » |
Mensen die in de omgang de neiging hebben om thema's te bespreken die niets te maken hebben met hun werk en die ze niet goed onder de knie hebben denken zo een meerwaarde aan hun maatschappelijke positie (als ambassadeur) te geven. Op deze manier zal iemand zichzelf echter nooit weten te verbeteren, noch tot perfectie komen in wat hij doet. Elke architect, schilder, beeldhouwer of gelijk welk ambacht moet zich in zijn discours beperken tot zijn eigen kunnen.
Chapitre 18 : De la peur
[bewerken]In hoofdstuk XVIII van de Essays onderzoekt Montaigne de menselijke natuur en hoe angst het gedrag van mensen beïnvloedt. Hij constateert dat angst een van de krachtigste emoties is, vaak verwoestender dan de situatie zelf die deze emoties uitlokt.
Montaigne begint met te beweren dat angst een irrationele emotie is die het individu kan verlammen en zijn beoordelingsvermogen kan aantasten. Hij geeft historische en persoonlijke voorbeelden om te illustreren hoe angst kan leiden tot buitensporige of ongepaste reacties. Hij noemt met name soldaten die, onder invloed van angst, ondanks hun training en moed in paniek kunnen raken en kunnen vluchten zonder dat er sprake is van reëel direct gevaar. Montaigne merkt op dat angst vaak gekoppeld is aan verbeeldingskracht, die gevaar kan overdrijven of catastrofale scenario's in de hoofden van mensen kan creëren.
Montaigne stelt dat angst vaak erger is dan waar men feitelijk bang voor is. Angst kan zelfs besmettelijk zijn, zich als een ziekte onder mensen verspreiden en hun collectieve gedrag op irrationele manieren beïnvloeden.
Het essay eindigt met een reflectie op de moeilijkheid om deze emotie te beheersen en het belang van de rede bij het matigen ervan. Montaigne biedt geen eenvoudige oplossing om angst te overwinnen, maar hij benadrukt het belang van zelfkennis en beheersing van emoties om er niet door overweldigd te worden.
Chapitre 19 : Qu’Il ne faut juger de nostre heur, qu’apres la mort
[bewerken]Montaigne gaat in op de vraag of we de kwaliteit van een leven werkelijk kunnen beoordelen voordat het voltooid is. Hij ontleent dit thema aan een reflectie op een beroemde stelregel van Herodotus, vaak toegeschreven aan Solon, volgens welke een man niet als gelukkig kan worden beschouwd voordat hij het einde van zijn leven kent.
Chapitre 20 : Que philosopher c’est aprendre à mourir
[bewerken]In hoofdstuk XX van Boek I van de Essays, getiteld ‘Filosoferen is leren te sterven’, ontwikkelt Montaigne een diepgaande reflectie op de dood en de manier waarop de filosofie helpt deze te begrijpen. Dit hoofdstuk is een van de beroemdste in zijn werk, waarin Montaigne inspiratie haalt uit oude filosofen, zoals Socrates, Plato en de stoïcijnen, om te onderzoeken hoe de dood een integraal onderdeel is van het menselijk leven.
Chapitre 21 : De la force de l’imagination
[bewerken]In hoofdstuk XXI van Boek I van de Essays, getiteld ‘Over de kracht van de verbeelding’, onderzoekt Montaigne de kracht van de verbeelding over het menselijk lichaam en de menselijke geest. Hij ontwikkelt het idee dat verbeelding, hoewel vaak onderschat, een aanzienlijke invloed heeft op onze perceptie van de werkelijkheid en zelfs op onze fysieke en mentale gezondheid.
Chapitre 22 : Le profit de l’un est dommage de l’autre
[bewerken]In hoofdstuk XXII van Boek I van de Essays, getiteld "De winst van de één is het verlies van de ander", behandelt Montaigne de kwestie van menselijke relaties vanuit het perspectief van concurrentie, onrechtvaardigheid en de ongelijkheden die voortkomen uit de aard van uitwisselingen tussen mensen. Het begint met een simpele observatie: in veel gevallen gaat de winst of winst van de een ten koste van de ander. Dit hoofdstuk illustreert een reflectie op het egoïsme dat inherent is aan menselijke relaties en het onrecht dat daaruit voortvloeit
Chapitre 23 : De la coustume & de ne changer aisément vne loy receue
[bewerken]In hoofdstuk XXIII van Boek I van de Essays*, getiteld ‘Over gewoonte en het niet gemakkelijk veranderen van een ontvangen wet’, reflecteert Montaigne op de kracht van gewoonte en de rol ervan in het menselijk leven, maar ook op de moeilijkheid van het veranderen van gevestigde wetten en praktijken. Het behandelt zowel de impact van gewoonten op de samenleving en individuen, als de wijsheid om reeds bestaande wetten niet te gemakkelijk te veranderen.
Chapitre 24 : Divers evenemens de mesme conseil
[bewerken]In hoofdstuk XXIV van Boek I van de Essays*, getiteld ‘Diverse gebeurtenissen met hetzelfde advies’, reflecteert Montaigne op de variabiliteit van de resultaten van menselijke handelingen, zelfs als ze worden geleid door dezelfde principes of hetzelfde advies. Hij benadrukt dat acties die met dezelfde intentie of hetzelfde plan worden ondernomen, afhankelijk van de omstandigheden, tot zeer verschillende resultaten kunnen leiden. Dit hoofdstuk behandelt de kwestie van onzekerheid en onvoorspelbaarheid in menselijke aangelegenheden.
Chapitre 25 : Du pédantisme
[bewerken]In hoofdstuk XXV van Boek I van de Essays*, getiteld "Over pedanterie", bekritiseert Montaigne de figuur van de "pedant", dat wil zeggen iemand die buitensporige en vaak nutteloze eruditie aan de dag legt, zonder echt begrip of wijsheid. Deze tekst is een reflectie op de excessen van de leer van die tijd en op de gevaren van een opvoeding die waarde hecht aan de simpele accumulatie van kennis ten koste van reflectie en kritisch oordeel.
Chapitre 26 : De l’institution des enfans
[bewerken]In hoofdstuk XXVI van Boek I van de Essays*, getiteld ‘Over het onderwijs van kinderen’, gaat Montaigne in op de kwestie van het onderwijs. Deze tekst is bijzonder belangrijk omdat hij de humanistische zorgen van die tijd weerspiegelt en tegelijkertijd innovatieve ideeën biedt over hoe kinderen moeten worden opgeleid tot wijze en evenwichtige individuen. Montaigne bekritiseert traditionele onderwijsmethoden, gebaseerd op memoriseren en eruditie, en stelt een onderwijsmodel voor dat gericht is op de ontwikkeling van oordeel, rede en persoonlijke ervaring.
Chapitre 27 : C’est folie de rapporter le vray et le faux à nostre suffisance
[bewerken]In zijn essay 'Het is waanzin om het ware en het valse in verband te brengen met onze toereikendheid' nodigt Montaigne ons uit tot een diepe reflectie over de aard van kennis en de grenzen van ons begrip. Hij bekritiseert de houding van degenen die beweren de absolute waarheid in pacht te hebben en die alle dingen beoordelen op basis van hun eigen kennis.
Chapitre 28 : De l’amitié
[bewerken]In hoofdstuk 28 'Over vriendschap' van zijn Essays onderzoekt Montaigne de diepgaande aard van vriendschap en de plaats die deze inneemt in het menselijk leven. Hij begint met het beschrijven van vriendschap als een unieke en onlosmakelijke band tussen twee mensen, gebaseerd op een ‘kwintessens van al deze vermenging’ die hen verenigt zonder enige reden of bijzondere overweging.
Montaigne benadrukt dat echte vriendschap zeldzaam en kostbaar is, omdat het een totaal delen van jezelf en een samensmelting van zielen inhoudt. Hij herinnert zich zijn eigen vriendschap met Etienne de La Boétie, die hij beschouwt als een van de mooiste ervaringen uit zijn leven.
Vervolgens worden de verschillende kwaliteiten besproken die nodig zijn voor vriendschap, zoals loyaliteit, vertrouwen, vrijgevigheid en wederzijds begrip. Montaigne benadrukt het belang van open en eerlijke communicatie in een sterke vriendschap.
Ten slotte denkt hij na over de uitdagingen en moeilijkheden waarmee vriendschappen te maken kunnen krijgen, waaronder scheidingen, verraad en levensveranderingen. Hij benadrukt dat echte vriendschap deze beproevingen kan doorstaan, dankzij de kracht van de band die de twee mensen verenigt.
Chapitre 29 : Vingt et neuf sonnets d’Estienne de La Boetie
[bewerken]Hoofdstuk 29 van Montaigne's Essays, "Negenentwintig Sonnetten van Estienne de La Boétie", is eigenlijk een opname van de gedichten van zijn goede vriend, Étienne de La Boétie. Montaigne koos er om verschillende redenen voor om deze sonnetten in zijn essays op te nemen:
- Eerbetoon aan vriendschap: Deze opname is vooral een eerbetoon aan de diepe vriendschap die Montaigne en La Boétie verenigde. De sonnetten getuigen van de schoonheid van hun relatie en de bewondering die Montaigne voor zijn vriend had.
- Illustratie van zijn ideeën: De thema's die in de sonnetten van La Boétie aan bod komen, resoneren met Montaignes reflecties over vriendschap, liefde, de menselijke natuur en de dood. Ze illustreren en verdiepen dus enkele van de ideeën die in de voorgaande hoofdstukken van de Essays zijn ontwikkeld.
- Het delen van een literair werk: Montaigne wilde het publiek bewust maken van het poëtische werk van zijn vriend, dat hij als uitzonderlijk beschouwde. Zo droeg hij bij tot de verspreiding van deze sonnetten en tot de erkenning van het talent van La Boétie.
Chapitre 30 : De la moderation
[bewerken]In het hoofdstuk "Over gematigdheid" ontwikkelt Montaigne een diepgaande reflectie op de deugd van matigheid en de gevaren van overdaad. Samenvattend nodigt Montaigne ons uit om gematigdheid te cultiveren in alle aspecten van ons leven. Door extremen te vermijden, kunnen we een gelukkiger en vrediger leven leiden dat beter aansluit bij de menselijke natuur.
De belangrijkste thema’s die in dit hoofdstuk aan bod komen zijn:
- Overdaad als perversie van deugd: Montaigne benadrukt dat zelfs de beste eigenschappen, tot het uiterste doorgevoerd, gebreken kunnen worden. Hij neemt het voorbeeld van religie: overmatige religieuze ijver kan leiden tot intolerantie en geweld.
- De waarde van het gemiddelde: De auteur pleit voor het ‘middengebied’, dat wil zeggen een evenwichtig leven, waarin de geneugten gematigd zijn en de passies onder controle. Hij laat zich inspireren door oude filosofen, zoals Aristoteles, die gematigdheid als de deugd bij uitstek beschouwden.
- De kwetsbaarheid van de mens: Montaigne herinnert ons eraan dat de mens van nature zwak is en onderhevig aan hartstochten. Het is daarom belangrijk op je hoede te zijn voor je eigen neigingen en te proberen deze te temperen.
- De noodzaak van de rede: De rede is volgens Montaigne de beste gids om excessen te vermijden. Het stelt ons in staat afstand te nemen van onze emoties en weloverwogen keuzes te maken.
Chapitre 31 : Des Cannibales
[bewerken]"Over kannibalen" van Montaigne is een voorbeeld van het humanistische denken. Bij het beschrijven van de gebruiken en moraal van de indianenvolken neemt Montaigne geen genoegen met een simpel reisverslag. Hij onderneemt een diepgaande reflectie op de aard van de beschaving, menselijke waarden en de relativiteit van culturen.
De belangrijkste thema’s die aan bod komen:
- Cultureel relativisme: Montaigne zet vraagtekens bij de Europese vooroordelen jegens inheemse Amerikaanse volkeren, die zij omschrijven als ‘wilden’. Hij wijst erop dat onze eigen gewoonten, gezien door een andere bril, net zo vreemd en barbaars kunnen lijken.
- Natuur en cultuur: De auteur trekt een parallel tussen inheemse Amerikaanse volkeren, die volgens hem dichter bij de natuur staan, en Europeanen, die volgens hem gecorrumpeerd zijn door de beschaving. Hij zet vraagtekens bij het begrip ‘vooruitgang’ en vraagt zich af wat de gevolgen zijn van dit kunstmatig leven.
- Oorlog en geweld: Montaigne analyseert de redenen die mensen ertoe aanzetten oorlog te voeren. Hij merkt op dat de oorzaken van conflicten vaak verband houden met materiële belangen of politieke rivaliteit, en niet met een fundamenteel agressieve aard.
- Eenvoud en deugd: De auteur bewondert de eenvoud van het leven van indianenvolken en hun gehechtheid aan fundamentele waarden zoals solidariteit, moed en eer. Hij verzet zich tegen de complexiteit en hypocrisie van de Europese samenleving.
Chapitre 32 : Qu’Il faut sobrement se mesler de juger des ordonnances divines
[bewerken]In hoofdstuk 32 van zijn Essays met de titel "Dat we ons terughoudend moeten opstellen bij het beoordelen van goddelijke verordeningen" behandelt Montaigne een fundamentele vraag: die van ons vermogen om goddelijke plannen te begrijpen en te beoordelen. Hij nodigt ons uit tot grote voorzichtigheid en diepe nederigheid tegenover de mysteries van geloof en bestaan, dus zeker niet te beweren de waarheid te kennen over de mysteries van het leven. Beter is om het bestaan te aanvaarden van dingen die ons begrip te boven gaan. Hij moedigt ons aan een eenvoudig en oprecht geloof te cultiveren, gebaseerd op vertrouwen in plaats van op zekerheid.
Montaignes belangrijkste argumenten:
- Bedrog en het onbekende: Montaigne benadrukt dat het onbekende een vruchtbare voedingsbodem is voor charlatans en bedriegers. Hoe mysterieuzer iets is, hoe gemakkelijker het is om er willekeurige betekenissen aan te geven en het aan persoonlijke interpretaties te onderwerpen.
- De grenzen van de menselijke rede: Onze rede, hoe krachtig die ook mag zijn, is niet in staat alle mysteries van het universum te ontrafelen. Proberen Gods plannen te begrijpen komt neer op het willen begrijpen van het oneindige in het eindige.
- De diversiteit aan interpretaties: Geconfronteerd met dezelfde gebeurtenis bieden mensen meerdere en vaak tegenstrijdige interpretaties. Dit toont duidelijk de willekeur van onze oordelen aan en de onmogelijkheid om de absolute waarheid te kennen.
- Geloof en onderwerping: Montaigne moedigt een houding van geloof en onderwerping aan tegenover het goddelijke. Het suggereert dat de gelovige de beproevingen en vreugden van het leven moet accepteren als manifestaties van goddelijke wil, zonder te proberen ze rationeel te begrijpen.
Montaigne spoort zijn lezers in dit essay aan tot nederigheid, tolerantie en vertrouwen:
- Nederigheid: We moeten de grenzen van onze kennis en begrip erkennen.
- Tolerantie: Geconfronteerd met de diversiteit aan overtuigingen moeten we tolerantie en respect voor anderen cultiveren.
- Vertrouwen: Zelfs als we niet alles begrijpen, kunnen we vertrouwen op een hogere macht die ons lot leidt.
Chapitre 33 : De fuir les voluptez au pris de la vie
[bewerken]In zijn essay "De fuir les voluptez au pris de la vie" ("Het vermijden van geneugten ten koste van het leven") onderzoekt Michel de Montaigne het thema van de menselijke drang om genot te vermijden uit angst voor de gevolgen of risico's voor het leven. Hij verkent hierbij de vraag of het zinvol is om plezier of vreugde op te offeren om de levensduur te verlengen, en hij reflecteert op de balans tussen genieten van het leven en voorzichtigheid om te overleven. Montaigne benadrukt dus het idee dat overmatige voorzichtigheid en het vermijden van alle risico's het leven armer en minder de moeite waard kunnen maken. Hij pleit voor een evenwicht waarbij we het leven ten volle waarderen, inclusief de vreugde en geneugten, zonder ons constant te laten verlammen door angst voor de dood, die immers onvermijdelijk is. Hij pleit voor een filosofische houding tegenover de dood, waarin men deze accepteert en niet voortdurend vreest. De essentie van een goed leven ligt volgens Montaigne niet in het vermijden van de dood, maar in het waarderen van het leven terwijl het er is. Levensvreugde is een essentieel onderdeel van het leven. Montaigne reflecteert ook op hoe individuen hun waarden en prioriteiten moeten afwegen bij het maken van keuzes in het leven. Moet men veiligheid en een lang leven boven alles stellen, of is er ruimte voor risico’s en het najagen van geneugten die het leven voller maken? Voor Montaigne is het belangrijk dat men niet uit angst voor de dood volledig afstand doet van de dingen die het leven de moeite waard maken.
Chapitre 34: La fortune se rencontre souvent au train de la raison
[bewerken]In La fortune se rencontre souvent au train de la raison onderzoekt Montaigne de relatie tussen rede en fortuin (of toeval). Montaigne ontwikkelt het idee dat, hoewel mensen vertrouwen op hun rede om hun acties te sturen, het vaak voorkomt dat fortuin een belangrijke rol speelt in het succes of falen van deze acties. Het drukt dus een complexe reflectie uit over de aard van geluk en voorzichtigheid in het menselijk leven.
De titel van het hoofdstuk ‘Fortuin ontmoet vaak de rede’ suggereert dat geluk vaak gepaard gaat met de rede, of op zijn minst dat de twee naast elkaar kunnen bestaan. Montaigne maakt hier een pragmatische observatie: zelfs als we rationeel handelen, moeten we accepteren dat een deel van het onvoorziene aan de menselijke controle ontsnapt. De rede kan nooit alles voorspellen, maar kan ons wel beter in staat stellen de juiste kansen te grijpen wanneer die zich voordoen.
Chapitre 35 : D’un defaut de nos polices
[bewerken]Hoofdstuk 35 van Montaignes Essais gaat over de grenzen en onvolkomenheden van de bestaande politieke en gerechtelijke systemen. Montaigne analyseert de aard van wetten, hun toepassing, evenals de slechte werking van openbare instellingen van zijn tijd. De term ‘polices’ verwijst hier niet naar de kracht van de orde, maar naar de organisatie van de stad, dat wil zeggen de manier waarop de samenleving wordt bestuurd, bestuurd en gereguleerd.
Chapitre 36 : De l’usage de se vestir
[bewerken]Hoofdstuk 36 van Montaignes Essais, "Over het gebruik van kleding", is een reflectie op de praktijk van kleding en de manier waarop deze diepere aspecten van de samenleving, gewoonten en de menselijke natuur weerspiegelt. Met name de associatie met iemands sociale status wordt door hem behandeld. Montaigne onderzoekt de relatie die mensen hebben met hun kleding, benadrukt culturele en historische verschillen en zet vraagtekens bij de redenen waarom mensen zoveel belang hechten aan hun kleding. Wat in de ene cultuur als fatsoenlijk of elegant wordt beschouwd, kan in een andere cultuur als vreemd of zelfs onaanvaardbaar worden beschouwd. Sommige beschavingen beschouwen naaktheid bijvoorbeeld als natuurlijk, terwijl andere het schandalig vinden. Kleren zijn voor Montaigne daarom symbolen die veel verder gaan dan hun eenvoudige praktische functie