In zijn er drie type lineaire omhulsels mogelijk. En lineair omhulsel dat de oorsprong beschrijft, dat een lijn beschrijft en de hele ruimte .
1. De oorsprong
De oorsprong is het enige punt dat door een lineair omhulsel kan worden beschreven. Het bevat dan ook slechts één vector, de nulvector.
{ }
2. Een lijn (door de oorsprong)
Deze verzameling vloeit bijvoorbeeld uit één enkele vector waaruit de betreffende combinaties worden bepaald. Zoals bijvoorbeeld bij de vector [4,-6]T.
{ }
3. De ruimte
De ruimte is op te spannen met de twee eenheidsvectoren (e1 en e2)
In zijn er vier type lineaire omhulsels mogelijk. En lineair omhulsel dat de oorsprong beschrijft, dat een lijn beschrijft, een vlak beschrijft of de hele ruimte beschrijft.
1. De oorsprong
Hiervoor geldt hetzelde als in : De oorsprong is het enige punt dat door een lineair omhulsel kan worden beschreven. Het bevat dan ook slechts één vector, de nulvector.
{ }
2. Een lijn (door de oorsprong)
Deze verzameling vloeit bijvoorbeeld uit één enkele vector waaruit de betreffende combinaties worden bepaald. Zoals bijvoorbeeld bij de vector [4,1,-6]T.
{ }
3. Een vlak (door de oorsprong)
Deze verzameling is een verzameling van twee vectoren (onderling onafhankelijk) die samen een vlak in opspannen. Zoals bijvoorbeeld de vectoren [3,2,1]T en [-8,-1,10]T.
{ }
4. De ruimte
De ruimte is op te spannen door middel van de drie eenheidsvectoren: